woensdag 29 mei 2019

Belang


Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1781:


161.       Platform Tegenwind en anderen voeren aan dat de SDE+-subsidie voor het windpark een vorm van ongeoorloofde staatssteun is. Omdat het windpark afhankelijk is van die subsidie, is het plan volgens hen niet uitvoerbaar wegens strijd met de Europese regels voor staatssteun. Daarnaast betogen Platform Tegenwind en anderen dat het plan in strijd is met het Europese en nationale recht inzake aanbesteding en mededinging, omdat schaarse publieke rechten worden verleend waarnaar ook andere marktpartijen in een open procedure moeten kunnen mededingen.
161.1.    Platform Tegenwind en anderen hebben geen concurrentiebelangen of voornemens om zelf windturbines te exploiteren. Hun belang is gelegen in het behoud van een goed woon- en leefklimaat voor de omwonenden van het windpark N33. De staatssteunregels en aanbestedings- en mededingingsregels waarop Platform Tegenwind en anderen zich beroepen, strekken kennelijk niet tot bescherming van dat belang. De Afdeling wijst ter vergelijking naar hetgeen zij in de uitspraak over het windpark De Drentse Monden en Oostermoer, onder 211.1 en volgende, heeft overwogen.
Het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste staat daarom in de weg aan vernietiging van het besluit tot vaststelling van het plan vanwege deze beroepsgronden. De Afdeling zal deze beroepsgronden daarom niet inhoudelijk behandelen.

Voornoemde ‘uitspraak over het windpark De Drentse Monden en Oostermoer’ betreft Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616:


211.       Platform Storm en anderen en WindNEE en anderen voeren aan dat ongeoorloofde staatssteun is verleend. WindNEE en anderen betogen in dit verband dat Raedthuys en andere SDE+-subsidie zullen ontvangen en dat geen anterieure overeenkomst is gesloten die de volledige planschade dekt. De verstrekking van ongeoorloofde staatssteun staat volgens hen aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg. Platform Storm en anderen wijzen eveneens op de SDE+-subsidie en betogen dat de initiatiefnemers hiermee een economisch voordeel hebben verkregen dat zij onder normale omstandigheden niet zouden hebben gehad. Bovendien worden volgens hen bij de toekenning van de subsidie initiatiefnemers met grondposities bevoordeeld.
211.1.    De Afdeling stelt vast dat WindNEE en anderen en Platform Storm en anderen zich beroepen op strijdigheid met artikel 108, derde lid, van het VWEU en dat zij hiertoe aanvoeren dat er sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VWEU.
211.2.    Ingevolge artikel 108, derde lid, van het VWEU moet de Commissie op de hoogte worden gesteld van een voornemen tot invoering van een staatssteunmaatregel en mag deze maatregel niet worden uitgevoerd voordat de Commissie deze heeft goedgekeurd.
211.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1585, kan de vraag of sprake is van ongeoorloofde staatssteun in een procedure als deze slechts indirect aan de orde komen en wel in het kader van de vraag of staatssteun mogelijk een beletsel vormt voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. De vraag of sprake is van staatssteun is immers niet relevant in het kader van de beoordeling van de ruimtelijke effecten van het bestemmingsplan.
211.4.    Zoals onder 21 is overwogen, mag de bestuursrechter een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant. Het belang van WindNEE en anderen en Platform Storm en anderen is gelegen in het behoud van een goed woon- en leefklimaat voor de omwonenden van het windpark. Artikel 108, derde lid, van het VWEU strekt daarom kennelijk niet tot bescherming van het belang van WindNEE en anderen en Platform Storm en anderen. De Afdeling verwijst op dit punt naar de uitspraak van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2892. In die uitspraak heeft de Afdeling tevens overwogen dat het relativiteitsvereiste met zich brengt dat belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op artikel 108, derde lid, van het VWEU omdat die bepaling kennelijk niet strekt tot bescherming van hun belangen, evenmin schending van dat artikel ten grondslag kunnen leggen aan hun betoog dat het plan niet uitvoerbaar is. De Afdeling ziet dan ook af van een inhoudelijke bespreking van dat betoog.

212.       Platform Storm en anderen en WindNEE en anderen betogen dat het plan in strijd is met het Europese en nationale recht inzake aanbesteding en mededinging.
In de eerste plaats betogen zij dat schaarse rechten op een onjuiste manier zijn verdeeld. Volgens WindNEE en anderen is een exclusieve positie aan de initiatiefnemers van het windpark verleend zonder enige vorm van transparantie en zonder dat andere gegadigden hebben kunnen meedingen. Volgens Platform Storm en anderen is bij het toekennen van de SDE+-subsidie voor het windpark en het verlenen van de vergunningen ten onrechte geen reƫle en gelijke kans aan andere gegadigden geboden en zijn de verdelingsprocedure en daarbij geldende criteria onvoldoende transparant geweest.
Daarnaast betogen Platform Storm en anderen dat ten onrechte geen openbare aanbesteding heeft plaatsgevonden die voldoet aan de Aanbestedingswet 2012 en Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (Pb 2014 L 94/65).
212.1.    Het belang van Platform Storm en anderen en WindNEE en anderen is gelegen in het behoud van een goed woon- en leefklimaat voor de omwonenden van het windpark. Zij hebben geen concurrentiebelangen of voornemens om zelf windturbines te exploiteren. Ter zitting hebben Platform Storm en anderen toegelicht dat er volgens hen bij een keuze uit meerdere aanbieders meer mogelijkheden zijn om de nadelige gevolgen van het windpark voor omwonenden te beperken.
De aanbestedings- en mededingingsregels waarop Platform Storm en anderen en WindNEE en anderen zich beroepen, strekken kennelijk niet tot bescherming van het belang van Platform Storm en anderen en WindNEE en anderen. Het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste staat daarom aan een vernietiging van het plan op deze gronden in de weg.

Waartoe strekken de Europese aanbestedingsregels (dan)?

Zie daartoe bijvoorbeeld HvJEU 8 mei 2014 in zaak C-15/13 (Datenlotsen Informationssysteme):

22          Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof is het hoofddoel van de Unierechtelijke regels inzake overheidsopdrachten de openstelling voor onvervalste mededinging in alle lidstaten op het gebied van de uitvoering van werkzaamheden, de levering van producten en de verrichting van diensten, hetgeen impliceert dat elke aanbestedende dienst de relevante Unierechtelijke regels moet toepassen wanneer is voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden (zie in die zin arrest Stadt Halle en RPL Lochau, C-26/03, EU:C:2005:5, punt 44).

Zie bijvoorbeeld ook deze Blog.

Lees verder over staatssteun ook:


En over ‘schaarse publieke rechten’:


Geen opmerkingen:

Een reactie posten