Artikel 1.4 lid 1 Aanbestedingswet 2012 luidt als volgt:
1. Een
aanbestedende dienst die of een speciale-sectorbedrijf dat voornemens is een
schriftelijke overeenkomst onder bezwarende titel tot het verrichten van
werken, leveringen of diensten te sluiten, bepaalt op basis van objectieve
criteria:
a. de
keuze voor de wijze waarop de aanbestedende dienst of het
speciale-sectorbedrijf voornemens is de overeenkomst tot stand te brengen;
b. de
keuze voor de ondernemer of ondernemers die worden toegelaten tot de
aanbestedingsprocedure.
De Nota van wijziging (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 440, nr. 11) vermeldt ter zake op pagina 15 onder meer:
In een nieuwe eerste afdeling van
hoofdstuk 1.2 van het wetsvoorstel wordt een centrale bepaling opgenomen die
geldt voor alle gevallen waarin een aanbestedende dienst of een
speciale-sectorbedrijf voornemens is een overeenkomst te sluiten inzake het
verrichten van werken, leveringen of diensten. Bepaald wordt dat een aanbestedende
dienst of een speciale-sectorbedrijf op basis van objectieve criteria moet
komen tot een keuze voor de wijze waarop hij de beoogde overeenkomst tot stand
wil brengen.
[…]
Het begrip aanbestedingsprocedure is
geen in het wetsvoorstel afgebakend begrip. Dat is niet nodig en ook niet
wenselijk. Iedere wijze waarop een aanbestedende dienst of een
speciale-sectorbedrijf een opdracht in de markt zet, moet worden beschouwd als
een procedure. Door in het eerste lid van artikel 1.3a te bepalen dat de keuze
voor de procedure en de uit te nodigen ondernemers op objectieve gronden moet
berusten wordt bereikt dat aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven
een bewuste keuze maken over de wijze waarop zij een opdracht in de markt
willen zetten, over het al dan niet clusteren van een opdracht en met
betrekking tot de ondernemers die zij een kans op een opdracht willen geven.
Die wijze kan variëren van enkelvoudig ondershands tot een van de procedures
van de Europese aanbestedingsrichtlijnen.
En daarom vind ik het niet vanzelfsprekend, dat Rechtbank Zeeland-West-Brabant 23 november 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:8185 het volgende overweegt (hieronder zonder voetnoten):
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2023:8185
5.12. Uit
artikel 2.24b Aw 2012 volgt dat bij inbesteding deel 2 van de wet niet van
toepassing is. Hoewel deel 1 van de Aw 2012 niet is uitgezonderd voor de
inbesteding van een overheidsopdracht, volgt naar het voorlopig oordeel van de
voorzieningenrechter uit de tekst van artikel 1.4 lid 1 onder b (‘de
aanbestedingsprocedure’) en de parlementaire geschiedenis dat artikel 1.4 lid 1
Aw 2012 (toen: 1.3a) enkel moet worden toegepast als een opdracht in de markt
wordt gezet:
“Het begrip
aanbestedingsprocedure is geen in het wetsvoorstel afgebakend begrip. Dat is
niet nodig en ook niet wenselijk. Iedere wijze waarop een aanbestedende dienst
(…) een opdracht in de markt zet, moet worden beschouwd als een procedure.
Door in het
eerste lid van artikel 1.3a te bepalen dat de keuze voor de procedure en de uit
te nodigen ondernemers op objectieve gronden moet berusten wordt bereikt dat
aanbestedende diensten (…) een bewuste keuze maken over de wijze waarop zij een
opdracht in de markt willen zetten, over het al dan niet clusteren van een
opdracht en met betrekking tot de ondernemers die zij een kans op een opdracht
willen geven. Die wijze kan variëren van enkelvoudig onderhands tot een van de
procedures van de Europese aanbestedingsrichtlijnen.”
[…]
5.13. In
geval van inbesteding is er geen sprake van het in de markt zetten van een
opdracht. Het is inherent aan inbesteding dat geen enkele ondernemer mee kan
dingen naar de opdracht. […] Met andere woorden: naar het voorlopig oordeel van
de voorzieningenrechter is artikel 1.4 Aw 2012 pas van toepassing indien is
gekozen voor aanbesteding, en speelt het artikel geen rol in de voorfase,
waarin de keuze voor inbesteding of aanbesteding nog moet worden gemaakt.
Ook bij quasi inbesteden is immers (doorgaans) sprake van het sluiten van een ‘schriftelijke overeenkomst onder bezwarende titel tot het verrichten van werken, leveringen of diensten’.
En quasi inbesteden is (dus) ook een ‘wijze waarop de aanbestedende dienst voornemens is de overeenkomst tot stand te brengen’.
Dus bestaat er, volgens de letterlijke tekst van de wet, (ook) bij quasi inbesteden een motiveringsplicht voor de aanbestedende dienst volgens het bepaalde in artikel 1.4 lid 1 sub a Aanbestedingswet 2012.
Zou ik denken.
Ik denk verder ook, dat aan de hand van de tekst van artikel 1.4 lid 1 sub b Aanbestedingswet 2012, meer concreet vanwege ‘de ondernemer’, en de parlementaire geschiedenis voornoemd, meer concreet vanwege ‘enkelvoudig ondershands’, juist ook goed kan worden vol gehouden, dat (ook) bij quasi inbesteden een motiveringsplicht voor de aanbestedende dienst volgens het bepaalde in artikel 1.4 lid 1 sub b Aanbestedingswet 2012 bestaat.
Het enige wat men daar dan tegen in zou kunnen brengen, is dat er in de gedachte achter quasi inbesteden geen sprake is van ‘een opdracht in de markt (willen) zetten’.
Men blijft alsdan immers quasi in house. En gaat dus de markt niet op.
Maar artikel 1.4 lid 1 Aanbestedingswet 2012 noemt ‘(het) in de markt zetten van een opdracht’ niet.