Een, denk ik, aannemelijke juridische definitie van de ‘coronacrisis’
volgt uit het vonnis Rechtbank Noord-Nederland 27 oktober 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4678
(hieronder zonder voetnoot):
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2021:4678
6.8. […]
De coronacrisis is een wereldwijde gezondheidscrisis, waarvan de ernst, omvang,
impact en duur, alsmede de tegen de verspreiding van het coronavirus getroffen
(beperkende) overheidsmaatregelen, en de invloed hiervan op maatschappij en
economie ongekend zijn. De coronacrisis laat zich niet vergelijken met
economische crises in het algemeen, die in de regel tot het ondernemersrisico
worden gerekend. Daarom ligt het in beginsel niet voor de hand om te
veronderstellen dat partijen deze buitengewone omstandigheden in hun
overeenkomst hebben verdisconteerd.[…]
Dat de ‘coronacrisis’ een ‘onvoorziene omstandigheid’ is, volgt ook uit het vonnis Rechtbank Noord-Holland 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:8070:
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2023:8070
4.5. Bij
de beoordeling van het geschil van partijen stelt de rechtbank voorop dat de
coronacrisis en de daarop volgende maatregelen een onvoorziene omstandigheid
zijn waarmee bij het aangaan van de concessieovereenkomst tussen partijen in
2018 geen rekening is gehouden. Dit staat tussen partijen niet ter discussie.
Dat is echter onvoldoende voor kwijtschelding van 50% van de tussen gemeente Hoorn en Centercom, krachtens een concessieovereenkomst, overeengekomen gebruiksvergoeding:
4.19. […]
Het feit dat de coronacrisis kan beschouwd als een onvoorziene omstandigheid
staat, zoals de rechtbank al eerder heeft overwogen, tussen partijen vast. Net
als voor de toepassing van artikel 6:258 BW geldt, is die enkele omstandigheid
bij de toepassing van artikel 6:248 BW echter onvoldoende om tot het door
Centercom gewenste resultaat te komen. Dit bewijsaanbod is dan ook niet
relevant voor beslechting van het geschil van partijen. Bovendien is
onduidelijk, als al komt vast te staan dat andere gemeenten wel hun overeenkomst
met Centercom hebben aangepast, waarom gemeente Hoorn daartoe ook gehouden zou
zijn. Dit geldt zeker gelet op de voorbehouden die gemeente Hoorn heeft
gemaakt. Zoals al eerder overwogen, gaat Centercom daarnaast in haar verweer
voorbij aan het feit dat gemeente Hoorn in haar brief heeft aangegeven dat zij
verantwoord dient om te gaan met publiek geld.
[…]
4.21. Zoals
al eerder overwogen dient artikel 6:248 lid 2 BW door de rechtbank terughoudend
te worden toegepast. Onbetwist is dat Centercom in de jaren 2020 en 2021
omzetverliezen heeft geleden. Dit alleen is echter onvoldoende om de bepalingen
van de concessieovereenkomst deels buiten toepassing te laten. Dit heeft
enerzijds te maken met de aard van de concessieovereenkomst, waarbij het exploitatierisico
wordt overgedragen aan de concessiehouder. Anderzijds zijn de omstandigheden
die Centercom naar voren heeft gebracht van onvoldoende gewicht om Centercom
gedeeltelijk van haar verplichtingen uit de concessieovereenkomst te ontslaan.
Centercom heeft weliswaar omzetverlies geleden maar niet is gebleken dat de
financiële situatie van Centercom dermate verslechterd is dat het naar
maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om haar aan haar
verplichtingen uit de concessieovereenkomst te houden.
Voor wat betreft een ‘goed opdrachtgever’ kent het vonnis ook een interessante overweging:
4.14. Bij
haar verweer gaat Centercom niet in op het voorbehoud van gemeente Hoorn in de
brief van 29 april 2022 dat zij verantwoord dient om te gaan met publiek geld
en ook tekorten heeft. Daar komt bij dat gemeente Hoorn Centercom uitstel van
betaling heeft gegeven voor de gebruiksvergoeding die Centercom in 2020
verschuldigd was. Daarmee heeft gemeente Hoorn zich naar oordeel van de
rechtbank als goed opdrachtgever gedragen. Uit de stellingen die zijn ingenomen
in de conclusie van antwoord leidt de rechtbank af dat gemeente Hoorn zich, naar
mening van Centercom, alleen als goed opdrachtgever zou hebben gedragen als
gemeente Hoorn de gebruiksvergoeding met de helft, of althans aanzienlijk zou
hebben verminderd. Dit standpunt kan echter niet slagen, alleen al omdat
daarbij op geen enkele wijze rekening wordt gehouden met de publiekrechtelijke
functie die gemeente Hoorn vervuld.
Wat voor de een ‘goed’ is, kan dus voor een ander ‘niet goed’ zijn.
Gelijk aan, wat voor de een ‘redelijk’ is, kan voor een ander ‘onredelijk’ zijn.
En bij de vaststelling of sprake is van een ‘goed opdrachtgever’ kan, of moet, dus een concrete belangenafweging plaats vinden.
Een ‘goed opdrachtgever’ of ‘goed opdrachtgeverschap’ is aldus niet eenduidig te definiëren, want (is) afhankelijk van de concrete omstandigheden van het specifieke geval.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten