zondag 14 januari 2024

Een (overkoepelende) zorgvuldigheidsverplichting

Artikel 6: 162 BW luidt als volgt:


1.            Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.

2.            Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.

3.            Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.

Ook een in de voorbereiding en uitvoering zorgvuldig handelende aannemer kan in het voorkomend geval, als gevolg van ‘onrechtmatige daad’, aansprakelijk zijn voor de met zijn bouwwerkzaamheden verband houdende schade (n) van derden.

Dat volgt namelijk uit het arrest Hoge Raad 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:17:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2024:17

In die zaak had een aannemer (Multi) zich jegens de opdrachtgever verbonden tot het plaatsen van een afzinkkelder onder een nieuw te realiseren winkel met appartementen.

Door de werkzaamheden van de aannemer ontstaan in het naastgelegen pand, waarin een groot- en detailhandel in wijnen wordt geëxploiteerd en waarvan de bovenwoning is bewoond, onder meer verzakkingen en scheurvorming.

In eerste aanleg is bij de rechtbank door de eigenaar en de bewoners van het naastgelegen pand schadevergoeding als gevolg van onrechtmatige daad gevorderd in verband met die verzakkingen en scheurvorming.

De rechtbank heeft de vordering (-en) afgewezen.

In het tegen dat vonnis door de eigenaar en de bewoners van het naastgelegen pand (‘[holding c.s.]’) ingestelde hoger beroep oordeelt Hof Den Bosch 22 februari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:525 onder meer:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2022:525

2.6.3.      Het hof stelt voorop dat [holding c.s.] niet hebben gesteld dat de door Multi gekozen methode voor het plaatsen van de kelder onjuist of onveilig is. Dit volgt ook niet uit het Rapport. Het hof acht voorts van belang dat Multi voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden de resultaten van de voorbereidingen van werkzaamheden door [persoon C] heeft ontvangen en ook zelf onderzoek heeft gedaan. Uit het door Multi overgelegde overzicht blijkt dat Multi onder andere in het bezit was van de vergunningen, de voor de werkzaamheden relevante tekeningen, de berekeningen van constructeur [constructeur] , het bemalingsadvies en deelsaneringsplan van [bedrijf 2] , het funderingsadvies van [bedrijf 3] , het verkennend bodemonderzoek van [bedrijf 4] en de sonderingsrapporten van [bedrijf 5] en [bedrijf 3] . Voor wat betreft het eigen onderzoek van Multi is van belang dat Multi het bouwveiligheidsplan d.d. 12 januari 2016 heeft opgesteld waarin onder andere is omschreven hoe de veiligheid en de naburige bouwwerken tijdens de werkzaamheden zullen worden gewaarborgd. Het bouwveiligheidsplan bevat een monitoringsplan. Hierin staat dat risicovolle werkzaamheden zullen worden uitgevoerd die mogelijk kunnen leiden tot schade in omgeving en dat:

“Het opstellen van monitoringsplannen voor risicovolle werkzaamheden moet leiden tot objectief te meten randvoorwaarden waarbinnen de werkzaamheden mogen plaatsvinden, voorkomen dan wel beperken van schade aan naburige panden en basale afhandeling van schuldvraag mocht er toch schade zijn ontstaan.”

Voor zover van belang gaat het hierbij om het monitoren van de bemaling van het grondwater en het afzinken van de kelder. Dit is uitgewerkt in het door [bedrijf 2] in opdracht van Multi opgestelde monitoringsplan d.d. 26 april 2016. In dit plan is uiteengezet hoe de monitoring zal plaatsvinden van onder andere de bemaling van grondwater en het afzinken van de kelder. Ter uitvoering van het bouwveiligheidsplan heeft [monitoring] Monitoring in opdracht van Multi op 4 en 5 februari 2016 een zogenaamde 0-meting van het pand van [holding] gemaakt waarbij de bouwkundige staat van het pand in kaart is gebracht door middel van het vastleggen van visueel waarneembare gebreken. Ten slotte is van belang dat Multi onderzoek heeft gedaan naar de fundering van het pand van [holding] door de fundering in te meten en door het steekproefsgewijs graven van enkele proefsleuven. Naar het oordeel van het hof heeft Multi hiermee de werkzaamheden voldoende zorgvuldig voorbereid.

Het hoger beroep slaagt onder meer daardoor (dus) niet.

In cassatie voeren de eigenaar en de bewoners van het naastgelegen pand (‘[eiseressen]’) onder meer het volgende aan (zie bovengenoemd arrest van de Hoge Raad 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:17):

3.2.1       Onderdeel 2 richt zich tegen het oordeel van het hof dat Multi bij de voorbereiding en uitvoering van de bouwwerkzaamheden niet in strijd heeft gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De onderdelen 2.1, 2.2 en 2.4 klagen in de kern dat het hof heeft miskend dat Multi bij de uitvoering van bouwwerkzaamheden dient te voorkomen dat aan eigendommen van derden schade ontstaat. Deze (overkoepelende) zorgvuldigheidsverplichting brengt volgens de onderdelen mee dat wanneer bij de bouwwerkzaamheden van Multi, ondanks een zorgvuldige voorbereiding en uitvoering van die werkzaamheden, toch schade ontstaat aan de eigendommen van derden, Multi voor die schade aansprakelijk is.

De Hoge Raad overweegt daaromtrent:

3.2.2       Uit hetgeen het hof in rov. 2.6.3 van zijn arrest heeft vastgesteld (zie hiervoor in 2.4) volgt dat aan de bouwwerkzaamheden van Multi een aanmerkelijk risico verbonden was dat aan het pand van [eiseres 1] schade zou worden toegebracht, ook indien maatregelen ter voorkoming van schade werden getroffen en de werkzaamheden zorgvuldig werden uitgevoerd. Waar dit risico zich vervolgens heeft verwezenlijkt, kan niet zonder meer worden aanvaard dat [eiseressen] de daardoor veroorzaakte schade dienen te dragen. Hierbij is van belang dat de werkzaamheden in het belang van (de opdrachtgever van) Multi werden uitgevoerd en voor [eiseressen] geen voordeel opleverden, dat de schade van [eiseressen] niet zonder meer behoort tot hetgeen door een derde in het maatschappelijk verkeer moet worden geduld bij bouwwerkzaamheden van een ander, en dat het veeleer op de weg van Multi lag om zich tegen aansprakelijkheid voor het toebrengen van schade aan derden te verzekeren. Het uitvoeren van deze werkzaamheden door Multi met schade aan het pand van [eiseres 1] tot gevolg, kan daarom een onrechtmatige daad opleveren die verplicht tot vergoeding van de schade die daarvan het gevolg is.3

3.2.3       De onderdelen slagen dan ook voor zover zij klagen dat het hof heeft miskend dat ook wanneer Multi bij de voorbereiding en uitvoering van de bouwwerkzaamheden voldoende maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van schade aan zaken van derden en de werkzaamheden op zorgvuldige wijze heeft uitgevoerd, zij aansprakelijk kan zijn voor de schade die [eiseressen] door de bouwwerkzaamheden hebben geleden.

In rechtsoverweging 3.2.2 voornoemd verwijst de Hoge Raad in voetnoot 3 naar ‘HR 3 april 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5569, rov. 3’.

Dat oude arrest is (nog) niet gepubliceerd op rechtspraak.nl maar op pagina 152 van de publicatie van Franke, M.E. (2022, January 12, Over de grens van de onrechtmatige daad: een onderzoek naar de plaats van de rechtvaardiging in het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. Meijers-reeks. Boom juridisch.) wordt daarover onder meer het volgende vermeld:

“Projectontwikkelaar Nomij verricht bouwwerkzaamheden in Geldrop. Daarbij plaatst Nomij, ter beveiliging van voorbijgangers en van bij de bouw gebruikte materialen, een schutting rond de bouwplaats. Door deze schutting is de winkel van Van den Heuvel ‘minder goed zichtbaar (...) voor het winkelend publiek, slechter te bereiken (...) en voor het winkelen minder aantrekkelijk’.7 Van den Heuvel lijdt hierdoor omzetschade, die hij gedeeltelijk op Nomij wil verhalen. De zaak komt uiteindelijk voor de Hoge Raad, die overweegt dat:


 ‘het zich (kan) voordoen dat particuliere bouwactiviteiten enerzijds plaatsvinden op zodanige wijze of leiden tot een zodanige omzetschade voor naburige winkelbedrijven dat zij een onrechtmatige daad opleveren die tot vergoeding van die schade verplicht, terwijl zij anderzijds wegens het zwaarwegende maatschappelijke belang dat normale bouwactiviteiten niet onnodig worden belemmerd, niet door de rechter kunnen worden verboden, zolang degene voor wiens rekening die activiteiten worden ondernemen, die schade voor zijn rekening neemt.’8”

Daaruit kan mogelijk worden afgeleid, dat de Hoge Raad het zwaarwegend maatschappelijk belang van in beginsel rechtmatige, want vergunde, en ook overigens zorgvuldig voorbereide en uitgevoerde bouwwerkzaamheden, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van een afzinkkelder, die (uiteindelijk) een onrechtmatige daad (inbreuk op een eigendomsrecht van een ander) opleveren, inziet en toestaat, zolang degene voor wiens rekening die bouwactiviteiten en -werkzaamheden worden ondernomen, de betreffende (zaak-) schade (n) van derden maar voor zijn rekening neemt.

Er is dan ook (bewust) geen analogie met de ‘rechtmatige overheidsdaad’, waarbij het handelen van de overheid (juist) geen onrechtmatige daad oplevert, maar de door het overheidshandelen door derden geleden schade (toch) door de overheid moet worden vergoed.

En blijkbaar aanvaardt de Hoge Raad in zijn arrest van 12 januari 2024 een ongeschreven, in het maatschappelijke verkeer betamelijke, ‘(overkoepelende) zorgvuldigheidsverplichting’ tot het voorkomen van schade voor derden die meebrengt dat wanneer bij de bouwwerkzaamheden van de aannemer, ondanks een zorgvuldige voorbereiding en uitvoering van de werkzaamheden, toch schade ontstaat aan de eigendommen van derden, de aannemer in het voorkomend geval voor die (zaak-) schade aansprakelijk kan zijn.

Het gaat dan (echter) niet per se om een ‘risicoaansprakelijkheid’ voor de aannemer, gelet op het aanmerkelijk risico op schade en de drie criteria (3x ‘dat’) die de Hoge Raad in r.o. 3.2.2 van zijn arrest van 12 januari 2024 noemt.

Hoe dan ook.

De veroorzaker betaalt in het voorkomend geval.

En werken zullen, gelet op een te verwachten verhoging van de CAR-verzekeringspremie, niet goedkoper worden. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten