maandag 26 augustus 2019

De uitleg van een vonnis


De uitleg van aanbestedingsstukken zien we vaker in de jurisprudentie. Zie bijvoorbeeld Rechtbank Den Haag 18 juni 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:6413:


5.3.        Op grond van vaste jurisprudentie moet bij de uitleg van een eis als deze echter worden uitgegaan van de zogenaamde 'CAO-norm'. De bewoordingen van de eis, gelezen in het licht van de gehele tekst van de aanbestedingsstukken, zijn van doorslaggevende betekenis, waarbij het aankomt op de betekenis die – naar objectieve maatstaven – volgt uit de bewoordingen waarin die stukken zijn gesteld. De bedoelingen van de aanbestedende dienst zijn daarbij dus niet van belang, tenzij deze bedoelingen uit de aanbestedingsdocumenten en de toelichting kenbaar zijn. […]

Hetzelfde geldt voor de uitleg van contractdocumenten. Zie bijvoorbeeld Hof Arnhem-Leeuwarden 24 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6973:


5.5.        […] Voor het antwoord op de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijk kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635, Haviltex). Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. Voor een taalkundige/grammaticale uitleg bestaat eerder aanleiding indien het een zuiver commerciële transactie betreft tussen professionele partijen (HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 en HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576). Ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 5 april 2013, NJ 2013, 214). […]

De uitleg van een vonnis komt minder vaak voor.

Recent echter, Rechtbank Amsterdam 2 augustus 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:5902:


4.2.        Het komt erop neer dat de Gemeente de mogelijkheid kreeg alsnog te komen met een nieuwe, wèl voldoende gemotiveerde, beoordeling van de bestaande, eerder door haar beoordeelde, inschrijvingen. Zoals uit de hiervoor onder 2.5 geciteerde passages uit de Inschrijfleidraad blijkt maakt het interview onderdeel uit van de inschrijving. Dat betekent dus dat de voorliggende inschrijvingen, waaronder de audio opnamen van de gehouden interviews, opnieuw moesten worden beoordeeld. Als die interviews hadden moeten worden overgedaan, dan zouden verschillen ontstaan met de eerder gehouden interviews. Daarmee verandert de inschrijving en zou de nieuw samengestelde commissie dus iets anders moeten beoordelen dan de oude heeft gedaan. Bovendien zouden de afgewezen inschrijvers zich naar aanleiding van de kritiek in hun eerdere beoordeling kunnen verbeteren, terwijl winnaar Xerox, die alleen te horen heeft gekregen dat zij eerste was geworden, die mogelijkheid niet zou hebben. Een zo flagrante strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel is hoogst ongewenst en er is dan ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat dit in het vonnis van 9 mei 2019 zou zijn bedoeld, te minder nu over het afnemen van de interviews en het resultaat daarvan in die procedure niet was geklaagd.
4.3.        Ricoh beroept zich op de hiervoor in 2.3. weergegeven passage uit de Inschrijfleidraad en op de in 2.5. genoemde bijlage daarbij, waaruit volgt dat de beoordeling uit vier fases bestaat, waaronder afnemen interview, waarbij leden van de beoordelingscommissie in dezelfde ruimte aanwezig moeten zijn voor de beoordeling. Om tot een nieuwe, alsnog voldoende gemotiveerde, beoordeling te komen, hoeven echter niet al deze fases te worden overgedaan. Klaarblijkelijk ziet het vonnis dan ook alleen op de daadwerkelijke beoordeling van fase 3, ‘beoordeling kwaliteitscriteria a.h.v. bevindingen schriftelijk en antwoorden tijdens interview’.
Overigens is niet duidelijk welk belang Ricoh, die zich zeer tevreden toonde met het eerder gehouden interview, zou hebben bij een nieuw interview. Een uitleg ten nadele van haar als inschrijver is dan ook niet aan de orde.
4.4.        De normaal oplettende inschrijver, die het vonnis van 9 mei 2019 naast de aanbestedingsdocumentatie legde, moet hebben begrepen dat de interviews niet over zouden worden gedaan. Van strijd met het transparantiebeginsel of het gelijkheidsbeginsel is dan ook geen sprake. Zoals hiervoor overwogen zou een andere uitleg van het vonnis in het licht van de aanbestedingsstukken, juist tot strijd met het gelijkheidsbeginsel hebben geleid.

Blijkbaar zijn (dus) ook de bedoelingen van het vonnis van 9 mei 2019 van belang. En niet slechts een taalkundige/grammaticale uitleg.

Deels terzijde meen ik (zie hier) in verband met de tweede en derde zin van r.o. 4.2. voornoemd, dat een interview (slechts) een ‘middel’ is, en degene die geïnterviewd wordt, een onderdeel van de inschrijving (aanbieding).

R.o. 5.1. van het vonnis van 9 mei 2019 luidt in vorenbedoeld verband als volgt:

De voorzieningenrechter
5.1.        gebiedt de Gemeente om de in het kader van de aanbestedingsprocedure voor Scannen en Printen gedane inschrijvingen te laten beoordelen door een nieuw door de Gemeente samen te stellen en onbevooroordeeld beoordelingsteam, met inachtneming van de aanbestedingsstukken en dit vonnis,

Lees over het vonnis van 9 mei 2019 ook:


vrijdag 23 augustus 2019

Het kan verkeren


April 2004:

HvJEU 29 april 2004 in zaak C-496/99 P (Succhi di Frutta):

111        Het beginsel van doorzichtigheid, dat er het corollarium van vormt, heeft in essentie ten doel te waarborgen dat elk risico van favoritisme en willekeur door de aanbestedende dienst wordt uitgebannen. Het impliceert dat alle voorwaarden en modaliteiten van de gunningsprocedure in het aanbestedingsbericht of in het bestek worden geformuleerd op een duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze, opdat, enerzijds, alle behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers de juiste draagwijdte kunnen begrijpen en zij deze op dezelfde manier interpreteren, en, anderzijds, de aanbestedende dienst in staat is om metterdaad na te gaan of de offertes van de inschrijvers beantwoorden aan de criteria welke op de betrokken opdracht van toepassing zijn.

Juli 2019:

Rechtbank Limburg 23 juli 2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:6843:


4.10.      Dat geen van de potentiële inschrijvers vooraf over de beoordelingssystematiek vragen heeft gesteld, mag niet worden tegengeworpen aan de inschrijver(s). De beoordelingssystematiek is niet transparant en dat dient voor rekening en risico van de gemeenten te komen.
4.11.      Alleen al om de reden dat het beoordelingssysteem niet voldoet aan de eisen van transparantie, die daaraan gesteld moeten worden, dienen de gemeenten over te gaan tot heraanbesteding.

Augustus 2019:

Rechtbank Limburg 22 augustus 2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:7719:


4.7.        De voorzieningenrechter is van oordeel dat IGOM de factor -0.1 niet achteraf had mogen introduceren in de bepaling van de score op het onderdeel prijs. Er is echter geen aanleiding om te moeten oordelen dat (alleen al) vanwege het ten onrechte hanteren van een van te voren onbekende factor in de berekening van de score op prijs heraanbesteed moet worden. Bij een juiste toepassing van de berekening van de prijsscore op basis van de wel van te voren bekende gegevens, wijzigt de uitkomst van de aanbesteding immers niet.
[…]
4.12.      Driessen baseert haar betoog volledig op het feit dat zij vooraf geen inzicht heeft in de urenaantallen en dat zij achteraf geconfronteerd wordt met urenaantallen per fase (c.q. schaal), zoals die blijken uit productie 3 en 4 van de zijde van IGOM. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit inzicht in de inlichtingenfase verkregen had kunnen worden door het stellen van (de juiste) vragen. Nu dit niet is gebeurd, kan niet worden volgehouden dat het beoordelingssysteem niet transparant is.
De voorzieningenrechter voegt daaraan toe dat omdat in dit geval sprake is van twee inschrijvers de onderlinge verhouding gelijk blijft onafhankelijk van het aantal uren dat wordt gehanteerd. Driessen zal als laagste aanbieder op het onderdeel prijs altijd het beste scoren.
4.13.      Er is geen aanleiding om te moeten oordelen dat vanwege het hanteren van urenaantallen die van te voren niet gedeeld zijn met de potentiële inschrijvers heraanbesteed moet worden. Bij een correcte toepassing van de door de inschrijvers opgegeven omrekenfactoren en opslagen (uren x factor /opslag) ligt de onderlinge verhouding op de prijs van de aanbesteding met deze twee inschrijvers vast. De stelling dat er geen maximumprijs is bepaald maakt dat niet anders.

Het kan verkeren……………………………….

woensdag 14 augustus 2019

Hersteltijd


Goede trouw, redelijkheid en een concreet uit te voeren belangenafweging.

Voor hen die in het kader van een aanbestedingsprocedure gebruik maken van een ‘praktijktest’ of een ‘proof of concept’ biedt het vonnis Rechtbank Amsterdam 27 juni 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:5469 interessante overwegingen waarmee in het voorkomend geval terdege rekening moet worden gehouden:


4.10.      De beoordeling van het geschil spitst zich dus toe op beantwoording van de vraag of de Stichting op goede gronden aan CED een hersteltijd heeft gegund van slechts anderhalve werkdag. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord op grond van het volgende.
-              i) Zoals hiervoor in 4.9 is overwogen, geven de bewoordingen waarin paragraaf 3.5.2 is gesteld, mede in aanmerking genomen de overige bepalingen in de aanbestedingsstukken, geen dwingend uitsluitsel over het antwoord op de vraag hoe strikt de koppeling tussen de telefoon- en alarmcentrale moet zijn en is de daaraan door CED gegeven uitleg weliswaar minder juist, maar niet geheel onverdedigbaar. Aangenomen wordt dan ook dat CED te goeder trouw meende, en aanvankelijk ook kon menen, dat het door haar ontworpen systeem aan de daaraan door de Stichting gestelde eisen voldeed.
-              ii) Het onderhavige gebrek van het door CED ontworpen systeem kwam aan het licht in de fase van het testen van het door haar ontworpen systeem. De opdracht was haar toen al voorwaardelijk gegund, en daarop voortbouwend had zij inmiddels een grote hoeveelheid tijd en inspanning gestoken in het ontwerpen van het systeem, die waardeloos zouden worden als de opdracht alsnog niet aan haar zou worden gegund. Dit verplichtte de aanbestedende dienst, de Stichting, ertoe bij het nemen van de definitieve gunningsbeslissing de belangen die voor CED waren betrokken bij het verhelpen van het alsnog gesignaleerde gebrek in de door haar ontworpen systeem, niet gemakkelijk of op formele gronden terzijde te schuiven, maar deze serieus te laten meewegen.
-              iii) Het doel van de tweede praktijk- en systeemtest was om gebreken te herstellen die in de eerste test aan het licht waren gekomen. Ook al viel het onderhavige gebrek van het systeem niet letterlijk onder één van de onder paragraaf 7 Testprotocol genoemde criteria, naar de strekking was dit wel het geval.
-              iv) Voor de Stichting was geen specifiek belang gemoeid met herstel van het gebrek binnen anderhalve werkdag. Het systeem wordt immers pas ingezet op het moment waarop het contract van Allianz afloopt. Dat moment zou, toen het gebrek in het systeem aan het licht kwam, pas na enkele maanden aanbreken.
4.11.      Onder deze omstandigheden heeft de Stichting ten onrechte aan CED slechts anderhalve werkdag gegund om het systeem aan te passen. Zij heeft aangevoerd dat zij CED niet meer tijd wilde bieden omdat CED, zoals uit haar brief onder 2.13 blijkt, een zeer ruime termijn leek nodig te hebben om het gebrek aan te passen en uiteindelijk ook akkoord is gegaan met inschakeling van een auditor. Onder de gegeven omstandigheden had het echter op haar weg gelegen CED, die dit standpunt in een eerste reactie had ingenomen, erop te wijzen dat deze termijn voor haar niet acceptabel was en haar in de gelegenheid moeten stellen deze houding te herzien. Zij heeft dit laatste echter nagelaten. Daarbij komt dat CED in de daarop gevolgde discussie tussen partijen al snel met het voorstel is gekomen het onderhavige gebrek te verhelpen binnen een termijn van twee weken. In de gegeven omstandigheden had de Stichting dit voorstel moeten aanvaarden.

Semantisch


Wederom, zie een eerdere Blog, een reden om niet met een ‘beoordelingscommissie’ te werken, volgt uit Rechtbank Limburg 23 juli 2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:6843:


4.5.        Het debat van partijen spitst zich evenwel toe op de uitleg van de hoofdtekst van de beoordeling in relatie tot de voetnoot: “De kwaliteit wordt semantisch beoordeeld door de opdrachtgever (elke gemeente apart en daarna gemiddeld) met niet, matig, voldoende of uitmuntend.
4.6.        Ter zitting is door de gemeenten naar voren gebracht dat de beoordelingscommissie bestond uit twee ambtenaren van de gemeente Weert en uit één ambtenaar van de gemeente Nederweert en dat daardoor voldaan is aan de eis dat elke gemeente apart een oordeel heeft gegeven over de inschrijving. De beoordelingscommissie heeft beoordeeld als tevoren aangekondigd.
4.7.        Taxi Horn heeft zich ter kort gedingzitting op het standpunt gesteld dat de zinsnede in de hoofdtekst een andere wijze van beoordelen behelst dan in de voetnoot staat en dat de huidige uitkomst van de beoordeling niet past.
Zij stelt dat zij op grond van de in 4.5 geciteerde tekst (de hoofdtekst) ervan mocht uitgaan dat zij per onderdeel van de uitvraag de in de tabel genoemde score - 0, 3, 6 of 10 - kon behalen (“de opdrachtgever beoordeelt de kwaliteit met niet, matig, voldoen of uitmuntend”), zodat het puntentotaal (op het onderdeel duurzaamheid, gewaardeerd met factor 3) 0, 9, 18 of 30 zou zijn. Tevens mocht zij verwachten dat elke gemeente apart zou beoordelen (“elke gemeente apart”). De wijze van middelen stelt zij ter discussie, gehoord ook de toelichting van de gemeenten ter zitting, door te wijzen op de onevenwichtige samenstelling van de beoordelingscommissie.
4.8.        De voorzieningenrechter is van oordeel dat de zinsnede “de opdrachtgever (elke gemeente apart en daarna gemiddeld) [beoordeelt] met niet, matig voldoende of uitmuntend” enerzijds niet te rijmen is met een beoordelingscommissie van drie personen, waarvan de samenstelling zo is dat het oordeel van een gemeente zwaarder weegt dan het oordeel van de andere (verhouding 2 staat tot 1) en waar door drie wordt gedeeld en anderzijds niet te rijmen is met de zinsnede “elke gemeente apart en daarna gemiddeld”. Gezien de objectieve (gebruikelijke) betekenis van de bewoordingen van de hoofdtekst en de voetnoot, die niet anders dan in samenhang moeten worden gelezen, is immers onduidelijk of de score van “de opdrachtgever” op kwaliteit een 0, 3, 6 of 10 is of een gemiddelde (met de breuk 1/3 of 1/2) daarvan.
4.9.        Ook overigens kan niet worden gevolgd dat louter omdat in de commissie zowel de gemeente Weert als de gemeente Nederweert is vertegenwoordigd en die vertegenwoordigers een onafhankelijke beoordeling doen, sprake is van een beoordeling door “elke gemeente apart”.
4.10.      Dat geen van de potentiële inschrijvers vooraf over de beoordelingssystematiek vragen heeft gesteld, mag niet worden tegengeworpen aan de inschrijver(s). De beoordelingssystematiek is niet transparant en dat dient voor rekening en risico van de gemeenten te komen.

En voor het onnavolgbare ‘semantisch’, wijs ik bijvoorbeeld op:


Daar zou ik dus ook niet mee werken.

donderdag 1 augustus 2019

De ongeldigheid van de inschrijving


Als Piet aan Henk het aanbod doet om het huis van Klaas wederrechtelijk leeg te (gaan) roven, dan is dat aanbod van Piet ‘niet rechtsgeldig’ of ‘ongeldig’ in de zin van het bepaalde in artikel 3: 40 (lid 1) Burgerlijk Wetboek (BW):

1             Een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde, is nietig.
2             Strijd met een dwingende wetsbepaling leidt tot nietigheid van de rechtshandeling, doch, indien de bepaling uitsluitend strekt ter bescherming van één der partijen bij een meerzijdige rechtshandeling, slechts tot vernietigbaarheid, een en ander voor zover niet uit de strekking van de bepaling anders voortvloeit.
3             Het vorige lid heeft geen betrekking op wetsbepalingen die niet de strekking hebben de geldigheid van daarmede strijdige rechtshandelingen aan te tasten.

Het aanbod van Piet aan Henk kan volgens het BW als ‘niet gedaan’ worden beschouwd, want (van meet af aan) ‘nietig’. Een overeenkomst in de zin van artikel 6: 213 lid 1 BW jo. artikel 6: 217 lid 1 BW kan dus volgens het BW (ook) niet tot stand komen. Althans, praktisch, de ‘overeenkomst’ is ‘aantastbaar’ door iemand die een beroep doet op de ‘nietigheid’.

Als inschrijver (aannemer) X in een aanbestedingsprocedure het aanbod (de inschrijving) doet aan de gemeente Y om de nieuwe gemeentewerf op 1 november 2019 op te leveren, dan is in beginsel volgens het BW sprake van een ‘rechtsgeldig’ of ‘geldig’ aanbod. In beginsel kunnen aannemer X en gemeente Y ter zake privaatrechtelijk een overeenkomst in de zin van artikel 6: 213 lid 1 BW jo. artikel 6: 217 lid 1 BW aangaan.

Aanbestedingsrechtelijk zijn er wel wat haken en ogen, als in de aanbestedingsstukken vermeld staat, dat de oplevering van de nieuwe gemeentewerf uiterlijk op 1 oktober 2019 moet plaatsvinden. Dat doet echter in beginsel niets af aan (de werking van) het privaatrecht.

Het is verder ook zo, dat de betreffende overeenkomst in het voorkomend geval (op enig moment) niet meer ‘aantastbaar’ is. En dat (dus) ook een onrechtmatige aanbestedingsprocedure tot een rechtsgeldige overeenkomst kan leiden.

Zie voor een en ander bijvoorbeeld HR 4 november 2005 (Van der Stroom/Staat), ECLI:NL:HR:2005:AU2806, NJ 2006/204:


4.1.2      De onderdelen nemen kennelijk primair tot uitgangspunt dat de Europese aanbestedingsregels als van openbare orde zodanig dwingend recht vormen dat een overeenkomst die is totstandgekomen na een met die regels strijdige aanbestedingsprocedure ingevolge art. 3:40 BW nietig is. Dat uitgangspunt is echter onjuist, zoals blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 22 januari 1999, nr. 16747, C97/226, NJ 2000, 305. Hetgeen in dat arrest is overwogen met betrekking tot de Richtlijn 89/665 van 21 december 1989, houdende coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PbEG 1989, L 395/33), met betrekking tot de Richtlijn 93/37 van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (PbEG 1993 L 199/54), alsmede met betrekking tot de Raamwet EEG-voorschriften aanbestedingen, geldt ook voor de in de onderhavige zaak toepasselijke regels, waaronder de Richtlijn leveringen 77/62/EEG van de Raad van 21 december 1976 (PbEG L 13) die op de aanbesteding van toepassing was. Hetgeen de Hoge Raad overwoog, komt hierop neer dat het enkele feit dat de in het betrokken gemeenschapsrecht vervatte aanbestedingsregels niet zouden zijn nageleefd niet ertoe leidt dat de overeenkomst waartoe die onregelmatige aanbestedingsprocedure heeft geleid nietig is.

En artikel 4.15 lid 1 Aanbestedingswet 2012:

Een als resultaat van een gunningsbeslissing gesloten overeenkomst is in rechte vernietigbaar op een van de volgende gronden:
a.            de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf heeft, in strijd met deel 2 of deel 3 van deze wet, de overeenkomst gesloten zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie;
b.            de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf heeft, in strijd met de wet, de termijnen, bedoeld in artikel 2.127, eerste lid, onderscheidenlijk 2.131, niet in acht genomen;
c.            de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf heeft toepassing gegeven aan artikel 2.127, vierde lid, onder c, bij de gunning van een opdracht waarvan de geraamde waarde gelijk is aan of hoger is dan het in de artikelen 2.1 tot en met 2.7 respectievelijk de artikelen 3.8 en 3.9 bedoelde toepasselijke bedrag, en heeft daarbij in strijd gehandeld met artikel 2.143, tweede lid, of de artikelen 2.147 of 2.148.

En HR 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2638 (Xafax):


3.7.1      Het hiervoor weergegeven stelsel van de Aanbestedingswet 2012 en Richtlijn 89/665/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2007/66/EG, komt erop neer dat inschrijvers en andere belanghebbenden tegen de gunningsbeslissing dienen op te komen voordat de overeenkomst is gesloten, waartoe hun een termijn wordt gelaten waarvan de niet-inachtneming door de aanbestedende dienst leidt tot vernietigbaarheid van de overeenkomst. Is die termijn verstreken of een verzoek om een onmiddellijke voorziening met betrekking tot de gunningsbeslissing gedaan en daarop door de voorzieningenrechter (of het scheidsgerecht) in eerste aanleg afwijzend beslist, dan is de nadien tot stand gekomen overeenkomst alleen aan te tasten in de bijzondere gevallen genoemd in art. 4.15 lid 1 Aanbestedingswet 2012 (waarvan in dat geval de grond die daar onder b wordt genoemd, niet meer aan de orde is, omdat die het geval betreft dat de termijn niet in acht is genomen dan wel de uitspraak van de rechter of het scheidsgerecht in eerste aanleg niet is afgewacht). Bovendien is deze aantasting slechts mogelijk gedurende een beperkte periode (van ten hoogste zes maanden).
               […]
3.7.3      Uit deze toelichting volgt dat is beoogd dat de als resultaat van de gunningsbeslissing tot stand gekomen overeenkomst wegens strijd met aanbestedingsregels slechts aantastbaar is op de gronden vermeld in art. 4.15 lid 1 Aanbestedingswet 2012, en dat deze in andere gevallen slechts aantastbaar is in het geval van wilsgebreken en in het geval van nietigheid of vernietigbaarheid ingevolge art. 3:40 BW (op een andere grond dus dan strijd met aanbestedingsregels). Dit strookt met het blijkens de toelichting nadrukkelijk met de regeling beoogde evenwicht tussen de verschillende bij een aanbesteding betrokken belangen en de bedoeling om, in verband daarmee, ten behoeve van de aanbestedende dienst en degene aan wie deze de opdracht gunt, te waarborgen dat geen te grote of te langdurige onzekerheid ontstaat over de vraag of de overeenkomst gesloten en uitgevoerd kan worden. Dit strookt ook met het hiervoor weergegeven stelsel.
Een ruimere mogelijkheid voor derden om de overeenkomst aan te tasten zou voorts op gespannen voet staan met de beperking van de periode waarbinnen volgens art. 4.15 lid 2 Aanbestedingswet 2012 vernietiging op grond van art. 4.15 lid 1 Aanbestedingswet 2012 kan worden gevorderd. Die ruimere mogelijkheid zou immers ertoe leiden dat in geval van minder ernstige inbreuken op de aanbestedingsregels dan vermeld in art. 4.15 lid 1 Aanbestedingswet 2012, een langere termijn zou gelden om de overeenkomst aan te tasten. Dat ligt niet in de rede.

De ongeldigheid van de inschrijving is doorgaans (slechts) het gevolg van de in de aanbestedingsprocedure geldende (spel-) regels.

In communicatieve zin (zou daar dan ook aandacht aan kunnen (moeten) worden besteed):

Als gevolg van de in deze aanbestedingsprocedure geldende (spel-) regels is de inschrijving van uw onderneming ongeldig, in welk verband uw onderneming in deze aanbestedingsprocedure niet voor gunning in aanmerking kan (mag) komen.

Deels terzijde:


En: