Als gevolg van het arrest HvJEU 17 juni 2021 in zaak C‑23/20 (Simonsen
& Weel), zie
deze Blog, blijken gemeenten raamovereenkomsten te ramen met een
onzekerheidsmarge.
Bijvoorbeeld om een (nieuwe) aanbestedingsprocedure (pas) zo laat als mogelijk te kunnen/moeten starten. “Hoe groter de omvang van de nu aanbestede raamovereenkomst, hoe later de nieuwe aanbestedingsprocedure.” O.i.d.
Dat is niet correct. En (ook) niet zonder risico’s.
Artikel 2.15 lid 3 Aanbestedingswet 2012 laat bijvoorbeeld geen ruimte voor een onzekerheidsmarge:
“De aanbestedende
dienst gaat bij de berekening van de waarde van een raamovereenkomst uit van de
geraamde waarde van alle voor de duur van de raamovereenkomst voorgenomen
overheidsopdrachten.”
Artikel 5 lid 5 Richtlijn 2014/24/EU ook niet:
“Bij de berekening
van de waarde van een raamovereenkomst of een dynamisch aankoopsysteem wordt
uitgegaan van de geraamde maximale waarde, exclusief btw, van alle voor de
totale duur van de overeenkomst of het dynamisch aankoopsysteem voorgenomen
opdrachten.”
‘Voorgenomen (overheids-) opdrachten’ dus. Waarom zou daarop een onzekerheidsmarge denkbaar zijn?
Gemeenten zijn daarbij (ook) gehouden aan (onder meer) het zorgvuldigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, en de precontractuele redelijkheid en billijkheid.
In dat verband kan een gecontracteerde ondernemer in het voorkomend geval, bijvoorbeeld op grond van opgewekt vertrouwen, aanspraak maken op (opdrachten die betrekking hebben op) de onzekerheidsmarge. Of op schadevergoeding.
De gemeente zal alsdan dus budget (geld) moeten hebben. Dat is wat anders dan ramen (met een onzekerheidsmarge).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten