Artikel 2.115 lid 1 Aanbestedingswet 2012 luidt als volgt:
De aanbestedende dienst die de economisch meest
voordelige inschrijving vaststelt op basis van de beste
prijs-kwaliteitverhouding, maakt in de aankondiging van de overheidsopdracht
bekend welke nadere criteria hij stelt met het oog op de toepassing van dit
criterium.
En in lid 3 van dat artikel is bepaald:
Nadere criteria als bedoeld in het eerste lid houden
verband met het voorwerp van de overheidsopdracht wanneer zij betrekking hebben
op de in het kader van die overheidsopdracht te verrichten werken, leveringen
of diensten, in alle opzichten en in elk stadium van hun levenscyclus, met
inbegrip van factoren die te maken hebben met:
a. het
specifieke productieproces, het aanbieden of de verhandeling van deze werken,
leveringen of diensten, of
b. een specifiek proces voor een andere fase van hun levenscyclus,
zelfs wanneer deze factoren geen deel uitmaken van hun
materiële basis.
Zie in dezelfde zin artikel 67 leden 2 en 3 Richtlijn 2014/24/EU.
Bij een aanbestedingsprocedure waar gegund wordt op de (sub-) gunningscriteria ‘Aanpak dienstverlening’, ‘Samenwerking en Communicatie’, ‘Personeel’, ‘Maatschappelijk verantwoord ondernemen’ en ‘Prijs’ is er in vorenbedoeld verband niet direct reden om daar iets ‘gebrekkigs’ in te zien.
Dat is echter wat anders, als in de aanbestedingsstukken ook staat vermeld:
“Vervolgens wordt op basis van lineair programmeren bepaald
welke Inschrijvers voor Gunning van de Opdracht in aanmerking komen.”
En:
“De Percelen worden gegund op basis van lineair
programmeren, waarbij uitgegaan wordt van het beste scenario (de beste
totaaloplossing) voor de Politie.”
En:
“Lineair programmeren is een wiskundige methode om te
bepalen wat het meest optimale scenario voor de Politie is.”
Een MKB-ondernemer die, omwille van capaciteits- en/of logistieke redenen, slechts kan inschrijven op één (1) van de tien (10) percelen in de aanbestedingsprocedure, is op die manier voor de gunning van zijn inschrijving (mede) afhankelijk van de inschrijvingen op de andere negen (9) percelen.
Het ‘lineair programmeren’ houdt zodoende geen verband met het voorwerp van de overheidsopdracht als bedoeld in artikel 2.115 lid 3 Aanbestedingswet 2012 voornoemd, aangezien het niet betrekking heeft ‘op de in het kader van die overheidsopdracht te verrichten werken, leveringen of diensten’.
Het is immers evident, dat in geval een ‘overheidsopdracht’ in percelen is verdeeld, artikel 2.115 lid 3 Aanbestedingswet 2012 als volgt moet worden gelezen:
‘Nadere criteria als bedoeld in het eerste lid houden
verband met het voorwerp van de overheidsopdracht wanneer zij betrekking hebben
op de in het kader van het (betreffende) perceel te verrichten werken,
leveringen of diensten […]’
Bij een overheidsopdracht die in percelen is verdeeld, vindt de, in het kader van de gunningscriteria door de aanbestedende dienst te beoordelen, inschrijving namelijk plaats per perceel.
Zie bijvoorbeeld ook artikel 2.10 lid 1 Aanbestedingswet 2012:
Een aanbestedende dienst vermeldt in de aankondiging
van de overheidsopdracht of inschrijvingen kunnen worden ingediend voor een of
meer percelen.
En anders zou ook geen invulling kunnen worden gegeven aan het bepaalde in artikel 2.113a lid 1 Aanbestedingswet 2012:
Gunningscriteria waarborgen de mogelijkheid van daadwerkelijke
mededinging en gaan vergezeld van specificaties aan de hand waarvan de door de
inschrijvers verstrekte informatie daadwerkelijk kan worden getoetst om te
beoordelen hoe goed de inschrijvingen aan de gunningscriteria voldoen.
Zie eveneens artikel 67 lid 4 Richtlijn 2014/24/EU, waarin ook is bepaald:
Gunningscriteria mogen er niet toe leiden dat de
aanbestedende dienst onbeperkte keuzevrijheid heeft.
Het ‘lineair programmeren’ heeft geen betrekking op de in het perceel, waarop voornoemde MKB-ondernemer inschrijft, te verrichten werken, leveringen of diensten. En is dus geen ‘nader criterium’ als bedoeld in artikel 2.115 lid 1 Aanbestedingswet 2012.
Ook is het ‘lineair programmeren’ (aldus) in strijd met het bepaalde in artikel 2.26 sub e en artikel 2.27 sub g Aanbestedingswet 2012:
De aanbestedende dienst die de niet-openbare procedure
toepast doorloopt de volgende stappen. De aanbestedende dienst:
[…]
g. beoordeelt
de geldige inschrijvingen aan de hand van het door de aanbestedende dienst
gestelde gunningscriterium, bedoeld in artikel 2.114 en de nadere criteria,
bedoeld in artikel 2.115
‘Lineair programmeren’ lijkt mij dus ‘fundamenteel gebrekkig’.
Rechtbank Den Haag 20 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:14558 denkt daar echter anders over:
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:14558
5.4. Vaststaat
dat CSU in de eerste vragenronde geen vragen heeft gesteld over de methodiek
van lineair programmeren zoals beschreven in de aanbestedingsstukken. Ook in de
tweede ronde heeft zij geen vragen gesteld over de wijze waarop de Politie het
lineair programmeren beoogde toe te passen, terwijl zij op dat moment aan de
hand van de door de Politie verstrekte Bijlage M had kunnen zien tot welke
resultaten die toepassing zou kunnen leiden. Aan CSU kan worden toegegeven dat
de resultaten in Bijlage M verschillen van de resultaten die op basis van de
daadwerkelijke inschrijvingen zijn verkregen, in die zin dat in werkelijkheid
de opdracht bij zeven van de tien percelen niet is gegund aan de inschrijver
met de hoogste score in plaats van bij drie van de tien in Bijlage M. Dit laat
echter onverlet dat uit Bijlage M (nogmaals) blijkt dat niet de beste
prijs-kwaliteitverhouding per perceel maar de beste totaaloplossing (de per
saldo hoogste totaalscore op alle tien percelen) leidend is bij de gunning.
Bovendien had op basis van Bijlage M aan CSU duidelijk moeten zijn dat er op
bepaalde percelen mogelijk maar weinig inschrijvingen zouden zijn en dat dit,
gelet op de voorwaarde dat een inschrijver maar maximaal twee percelen gegund
kan krijgen, tot gevolg zou kunnen hebben dat een inschrijver met de hoogste
score op zo’n perceel een grote kans zou hebben om de opdracht voor (in ieder
geval) dat perceel gegund te krijgen. Het lag op de weg van CSU om naar
aanleiding hiervan nadere informatie te vragen en/of haar bedenkingen bij (de
rechtmatigheid van) de toe te passen methodiek aan de Politie kenbaar te maken.
CSU heeft verklaard dat zij het niet zinvol achtte om nadere vragen te stellen,
omdat het gelet op de al door de Politie gegeven antwoorden overduidelijk was
dat er niet meer informatie verstrekt zou worden. Zelfs als dit juist is,
rechtvaardigt dit niet dat CSU tot na de bekendmaking van de gunningsbeslissing
heeft gewacht met klagen. Daarmee wordt immers niet verklaard waarom zij niet
al voor de indiening van de inschrijving een kort geding aanhangig heeft
gemaakt, zoals omschreven in paragraaf 5.2. van de Inschrijvingsleidraad. Voor
zover CSU stelt dat zij pas na de gunningsbeslissing bekend is geworden met de
bezwaren die volgens haar aan de gebruikte gunningsmethode kleven, heeft zij
die stelling in het licht van het voorgaande onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Bij deze stand van zaken moet dan ook worden geoordeeld dat CSU onvoldoende proactief
heeft gehandeld. Door zonder gebleken objectieve reden zolang te wachten met
het kenbaar maken van haar bezwaren, heeft CSU de aanbestedingsprocedure
nodeloos vertraagd en heeft zij de Politie de mogelijkheid ontnomen om de door
haar gestelde gebreken - voor zover al juist - (eenvoudig) te herstellen. Haar
recht om te klagen heeft zij daarmee verwerkt.
5.5. Dat
sprake is van een fundamenteel gebrek in die zin dat de Politie zich in dit
geval niet kan beroepen op rechtsverwerking door CSU, volgt de voorzieningenrechter
niet. Dit oordeel volgt al uit hetgeen hiervoor is overwogen in 5.4. De
gunningssystematiek heeft de Politie in de aanbestedingsdocumentatie, met
inbegrip van Bijlage M, voldoende inzichtelijk gemaakt en heeft de Politie
consequent toegepast. De enkele omstandigheid dat de uitkomst bij toepassing
van deze systematiek een ander beeld te zien geeft dan de uitkomst in Bijlage
M, rechtvaardigt niet de conclusie dat er sprake is van een gebrek.