Het ‘aanbestedingsrechtelijke gelijkheidsbeginsel’ bestaat niet
letterlijk in het EU-aanbestedingsrecht. Richtlijn 2014/24/EU noemt (zelfs) het
‘gelijkheidsbeginsel’ niet eens.
Het EU-aanbestedingsrecht kent wel een ‘beginsel van gelijke behandeling’. Zie daartoe bijvoorbeeld Overweging 1 van Richtlijn 2014/24/EU:
Wanneer door of namens overheden van de lidstaten
overheidsopdrachten worden gegund, moeten de beginselen van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) worden geëerbiedigd, met
name het vrije verkeer van goederen, de vrijheid van vestiging en de vrijheid
van dienstverlening, alsmede de daarvan afgeleide beginselen, zoals gelijke
behandeling, niet-discriminatie, wederzijdse erkenning, evenredigheid en
transparantie. Voor overheidsopdrachten met een waarde boven een bepaald
drempelbedrag moeten echter bepalingen worden opgesteld die nationale
procedures voor aanbestedingen coördineren om te waarborgen dat deze beginselen
in de praktijk worden geëerbiedigd en dat overheidsopdrachten worden
opengesteld voor mededinging.
In verband met het ‘beginsel van gelijke behandeling’ is HvJEU 6 oktober 2021 in zaak C-598/19 (Conacee) relevant:
36 In
de eerste plaats vereist het beginsel van gelijke behandeling, als algemeen
beginsel van Unierecht, dat vergelijkbare situaties niet verschillend en
verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij dat objectief
gerechtvaardigd is (zie in die zin arrest van 17 december 2020, Centraal
Israëlitisch Consistorie van België e.a., C‑336/19, EU:C:2020:1031, punt 85 en
aldaar aangehaalde rechtspraak).
37 Voor
het Unierecht inzake overheidsopdrachten houdt het beginsel van gelijke
behandeling, dat de grondslag vormt van de regels van de Unie op het gebied van
procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten, met name in dat de
inschrijvers zich in een gelijke positie moeten bevinden wanneer zij hun
offerten voorbereiden en beoogt het de ontwikkeling van een gezonde en
daadwerkelijke mededinging tussen de aan een overheidsopdracht deelnemende
ondernemingen te bevorderen (zie in die zin arrest van 11 juli 2019, Telecom
Italia, C‑697/17, EU:C:2019:599, punten 32 en 33 en aldaar aangehaalde
rechtspraak).
En ook HvJEU 26 september 2024 in de gevoegde zaken C‑403/23 en C‑404/23 (Luxone):
56 Het
beginsel van gelijke behandeling geeft alle inschrijvers bij het opstellen van
hun inschrijving dezelfde kansen. Dat betekent dat voor alle inschrijvers
dezelfde inschrijvingsvoorwaarden moeten gelden. Het transparantiebeginsel
vormt daar het logische uitvloeisel van en heeft in essentie tot doel te
waarborgen dat elk risico van favoritisme en willekeur door de aanbestedende
dienst wordt uitgebannen. Die verplichting impliceert dat alle voorwaarden en
modaliteiten van de gunningsprocedure in de aankondiging van de opdracht of in
het bestek op een duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze worden
geformuleerd, opdat, ten eerste, alle behoorlijk geïnformeerde en normaal
oplettende inschrijvers de juiste draagwijdte ervan kunnen begrijpen en deze op
dezelfde manier kunnen interpreteren en, ten tweede, de aanbestedende dienst in
staat is om metterdaad na te gaan of de offertes van de inschrijvers
beantwoorden aan de criteria die op de betrokken opdracht van toepassing zijn
(zie in die zin arresten van 6 november 2014, Cartiera dell’Adda, C‑42/13,
EU:C:2014:2345, punt 44, en 2 juni 2016, Pizzo, C‑27/15, EU:C:2016:404, punt
36).
57 De
beginselen van transparantie en gelijke behandeling die gelden voor alle
procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten, vereisen dat de materiële
en formele voorwaarden inzake de deelneming aan een opdracht tevoren duidelijk
moeten zijn bepaald en bekendgemaakt, in het bijzonder de verplichtingen van de
inschrijvers, zodat de betrokkenen exact de procedurele verplichtingen kunnen
kennen en er zeker van kunnen zijn dat deze verplichtingen voor alle
concurrenten gelden (zie in die zin arresten van 9 februari 2006, La Cascina
e.a., C‑226/04 en C‑228/04, EU:C:2006:94, punt 32, en 2 juni 2016, Pizzo, C‑27/15,
EU:C:2016:404, punt 37).
Het ‘beginsel van gelijke behandeling’ is dus een ‘gebodsbepaling’. De aanbestedende dienst moet er op een transparante wijze voor zorgen, dat voor alle inschrijvers dezelfde inschrijvingsvoorwaarden gelden.
Het EU-aanbestedingsrecht kent ook een ‘beginsel van niet-discriminatie’. Dat beginsel, ook genoemd ‘non-discriminatiebeginsel’, is een ‘verbodsbepaling’. Het gaat om een verbod van discriminatie op grond van nationaliteit ter voorkoming van een ongelijke behandeling van de in een andere EU-lidstaat gevestigde ondernemers, die in het voordeel is van de (een) in de eigen lidstaat gevestigde nationale ondernemer (s).
Zie daartoe het grondrecht als vastgelegd in artikel 21 lid 2 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie:
Binnen de werkingssfeer van de Verdragen en
onverminderd de bijzondere bepalingen ervan, is iedere discriminatie op grond
van nationaliteit verboden.
Artikel 18 VWEU:
Binnen de werkingssfeer van de Verdragen en
onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, is elke discriminatie op
grond van nationaliteit verboden.
Het Europees Parlement en de Raad kunnen, volgens de
gewone wetgevingsprocedure, regelingen treffen met het oog op het verbod van
bedoelde discriminaties.
En HvJEU 28 januari 2016 in zaak C-50/14 (CASTA e.a.):
55 In
het tweede geval moet erop worden gewezen dat het Unierecht inzake
overheidsopdrachten, voor zover het in het bijzonder overheidsopdrachten voor
diensten betreft, ertoe strekt het vrije verkeer van diensten alsook de
openstelling voor een onvervalste en zo groot mogelijke mededinging in de
lidstaten te verzekeren, en dat toepassing van een nationale regeling als in
het hoofdgeding aan de orde tot een met die doelstellingen strijdig resultaat
leidt, aangezien die regeling organisaties met een winstoogmerk van de
betrokken opdrachten uitsluit (zie in die zin arrest Azienda sanitaria locale
n. 5 „Spezzino” e.a., C‑113/13, EU:C:2014:2440, punten 51 en 52).
56 De
gunning van een opdracht aan een in de lidstaat van de aanbestedende dienst
gevestigde onderneming zonder enige transparantie levert een ongelijke
behandeling op ten nadele van de in een andere lidstaat gevestigde
ondernemingen die mogelijkerwijs in deze opdracht geïnteresseerd zijn.
Behoudens objectieve rechtvaardiging vormt een dergelijke ongelijke
behandeling, die voornamelijk in het nadeel is van in een andere lidstaat
gevestigde ondernemingen, die immers alle worden uitgesloten, een door de
artikelen 49 VWEU en 56 VWEU verboden indirecte discriminatie op grond van
nationaliteit (zie in die zin arrest Azienda sanitaria locale n. 5 „Spezzino”
e.a., C‑113/13, EU:C:2014:2440, punt 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Gelet op het vorenstaande gaat het bij het ‘beginsel van gelijke behandeling’ uit het EU-aanbestedingsrecht (dus) om een gelijke, positie en inschrijvingsvoorwaarden, behandeling van inschrijvers. En dat is dus wat anders dan een (algemene) gelijke behandeling van (alle) ‘ondernemers’ (EU-marktdeelnemers). Een inschrijver is immers volgens artikel 2 lid 1 sub 11 van Richtlijn 2014/24/EU, ‘een ondernemer die een inschrijving heeft ingediend’.
Bij het ‘beginsel van niet-discriminatie’ uit het EU-aanbestedingsrecht gaat het (dus) om een verbod om in de eigen EU-lidstaat gevestigde (‘nationale’) ondernemers en de in andere EU-lidstaten gevestigde (‘niet-nationale’) ondernemers ongelijk te behandelen. Zo’n verbod betekent logischerwijs ook een, in het voorkomend geval, vanaf een bepaalde drempelwaarde, gebod om binnen de toepassing van het EU-aanbestedingsrecht ‘nationale’ ondernemers en ‘niet-nationale’ ondernemers gelijk te behandelen. En dat is dus wat anders dan een gebod om ‘nationale’ ondernemers gelijk te behandelen. En ook anders dan een verbod om ‘nationale’ ondernemers ongelijk te behandelen.
En zo moet, mede in het licht van Overweging 1 van Richtlijn 2014/24/EU, het hieronder genoemde artikel 18 lid 1 Richtlijn 2014/24/EU dan ook worden geïnterpreteerd:
Aanbestedende diensten behandelen ondernemers op gelijke en niet-discriminerende wijze en handelen op een transparante en proportionele wijze.
Overheidsopdrachten worden niet opgesteld met het doel om deze uit te sluiten van het toepassingsgebied van de richtlijn of om de mededinging op kunstmatige wijze te beperken. De mededinging wordt geacht kunstmatig te zijn beperkt indien de aanbesteding is ontworpen met het doel bepaalde ondernemers ten onrechte te bevoordelen of te benadelen.
Vergelijk in dat verband ook HvJEU 16 juni 2022 in zaak C-376/21 (Obshtina Razlog):
67 Wanneer
een aanbestedende dienst besluit om zich slechts tot één ondernemer te wenden
in het kader van een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking
die wordt georganiseerd na het mislukken van een openbare of niet-openbare
procedure en waarin de voorwaarden die aanvankelijk waren opgenomen in de
aankondiging van opdracht die in het kader van de eerdere openbare of niet-openbare
procedure was gepubliceerd, zonder wezenlijke wijzigingen worden overgenomen,
blijft een dergelijke handelwijze bovendien verenigbaar met de in artikel 18,
lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2014/24 neergelegde
aanbestedingsbeginselen, ook al vereist het voorwerp van de betrokken opdracht
objectief gezien niet dat juist die ondernemer wordt aangesproken. In een
dergelijke situatie vormen de eerdere openbare of niet-openbare procedure,
enerzijds, en de onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking,
anderzijds, immers een onlosmakelijk geheel, zodat geen abstractie kan worden
gemaakt van de omstandigheid dat de ondernemers die mogelijks belangstelling
hadden voor deze opdracht, de gelegenheid hebben gehad zich kenbaar te maken en
mee te dingen.
68 In die
omstandigheden kunnen ondernemers die onzorgvuldig zijn geweest door tijdens
een openbare of niet-openbare procedure geen geschikte inschrijving in te
dienen, in het kader van de daaropvolgende onderhandelingsprocedure zonder
voorafgaande bekendmaking de aanbestedende dienst niet dwingen om met hen
onderhandelingen aan te gaan. In het kader van de eerdere openbare of
niet-openbare procedure konden zij immers een inschrijving indienen en ten
volle de beginselen van gelijkheid, non-discriminatie, transparantie en
evenredigheid genieten.
De hiervoor, in twee (2) ‘hoedanigheden’, genoemde, in het voorkomend geval verplichte, ‘gelijke behandeling’ kan praktisch als het ‘aanbestedingsrechtelijke gelijkheidsbeginsel’ worden aangeduid.
En daarmee bestaat het ‘aanbestedingsrechtelijke gelijkheidsbeginsel’ praktisch wel in het EU-aanbestedingsrecht.
Maar dat heeft (dus) niets van doen met het (formele) gelijkheidsbeginsel, en de gebodsbepalingen ‘bied mededingingsruimte!’ en ‘bied gelijke kansen!’, uit de (louter) Nederlandse ‘het bieden van gelijke kansen-jurisprudentie’, waaronder de arresten Didam-I en Didam-II.
Lees ook:
https://keesvandewater.blogspot.com/2024/12/opinie-de-overheidsopdracht-uit-het-eu.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten