Het arrest Hoge Raad 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1914 gaat onder
meer over het arrest HvJEU 10 november 2022 in zaak C‑631/21 (Taxi Horn Tours):
53 Bovendien
moet een gemeenschappelijke onderneming, zoals een vennootschap onder firma in
de zin van het Nederlandse recht, om haar betrouwbaarheid aan te tonen, enkel
worden geacht individueel aan een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht te willen deelnemen of een inschrijving te
willen indienen, indien zij aantoont dat zij de betrokken opdracht met
uitsluitend eigen personeel en materieel kan uitvoeren, dat wil zeggen met de
middelen die haar gezamenlijke vennoten overeenkomstig de
vennootschapsovereenkomst aan haar hebben overgedragen en waarover zij
vrijelijk kan beschikken. In een dergelijk geval kan deze vennootschap ermee
volstaan alleen haar eigen UEA bij de aanbestedende dienst in te dienen.
En is het arrest in cassatie op het arrest Hof Den Bosch 27 juni 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2079:
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2023:2079
2.8. Uit
de overweging van het hof van Justitie EU dat de inschrijver aantoont dat zij
de betrokken opdracht met uitsluitend eigen personeel en materieel kan
uitvoeren, volgt bovendien niet dat een inschrijver steeds het materieel dat
voor het uitvoeren van de opdracht nodig is, in eigendom moet hebben. Daarvoor
volstaat dat de inschrijver de overeenkomst kan uitvoeren met middelen
(personeel en materieel) waarover zij vrijelijk kan beschikken. Een inschrijver
beschikt niet alleen vrijelijk over materieel wanneer het in eigendom is, maar
bijvoorbeeld ook wanneer het materieel op eigen draagkracht (zonder voor de
financiering daarvan afhankelijk te zijn van derden) wordt gehuurd of geleaset.
Dat [geïntimeerde 3] beschikt over de benodigde vergunning en ook over
voldoende bussen beschikt, in de hiervóór bedoelde zin, om de overeenkomst te
kunnen uitvoeren en dat [geïntimeerde 3] dat zelfstandig financiert, is niet in
geschil. Dat dit ten tijde van de inschrijving niet zo zou zijn geweest, of
niet zou zijn aangetoond, heeft [appellante] niet (voldoende) gesteld.
[appellante] heeft ook niet (voldoende) gesteld dat [geïntimeerde 3] niet in
staat zou zijn (geweest) op eigen draagkracht (zonder van de financiering van
derden afhankelijk te zijn) over de bussen te beschikken, bijvoorbeeld door ze
te huren of te leasen. Dat betekent dat [directeur van geintimeerde 3] als
volledig gevolmachtigde namens [geïntimeerde 3] het UEA heeft mogen ondertekenen
en dat daarnaast niet nog een door een van de vennoten of door beide vennoten
ondertekende UAE was vereist. De grieven 1 en 2 van [appellante] slagen niet.
Het cassatiemiddel klaagt over de wijze waarop Hof Den Bosch toepassing heeft gegeven aan het arrest van het HvJEU. Onderdeel 2 van dat middel betoogt, dat Hof Den Bosch in r.o. 2.8 is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door te beoordelen of de Vof vrijelijk kon beschikken over het materieel dat voor de opdracht benodigd is, terwijl volgens het HvJEU beslissend is of de middelen eigendom waren van de Vof.
In zijn arrest van 20 december 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1914) is de Hoge Raad het niet eens met die ‘eigendom’ voornoemd. Zie namelijk (hieronder zonder voetnoten):
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2024:1914
3.2.1 Een
vennootschap onder firma is een bij overeenkomst aangegane rechtsverhouding,
strekkende tot de uitoefening van een bedrijf onder gemeenschappelijke naam in
een duurzaam samenwerkingsverband. Aan de vennootschap onder firma komt naar
geldend recht geen rechtspersoonlijkheid toe. Wet en rechtspraak kennen
niettemin tot op zekere hoogte in het rechtsverkeer aan de vennootschap onder
firma een zelfstandige positie toe ten opzichte van de afzonderlijke vennoten.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is het voor het bedrijf van de
vennootschap onder firma bestemde vermogen van de vennoten afgescheiden van hun
privévermogens. Op dit afgescheiden vermogen kunnen schulden, aangegaan in het
kader van het door de vennootschap onder firma uitgeoefende bedrijf, worden
verhaald. Het ontbreken van rechtspersoonlijkheid brengt mee dat een
vennootschap onder firma niet zelfstandig draagster is van subjectieve rechten
en verplichtingen. Wanneer een vennoot handelt in naam van de vennootschap
onder firma, handelt hij namens de gezamenlijke vennoten en bindt hij de
gezamenlijke vennoten. Een overeenkomst ‘met de vennootschap onder firma’ moet
dan ook worden aangemerkt als een overeenkomst met de gezamenlijke vennoten in
hun hoedanigheid van vennoten.[…]
3.2.2 Uit
de uitspraak van het HvJEU volgt, anders dan het onderdeel verdedigt, niet dat
een vennootschap onder firma alleen dan mag volstaan met de indiening van één
eigen UEA indien zij de voor de uitvoering van de opdracht benodigde middelen
in eigendom heeft. Een dergelijke lezing ligt al niet voor de hand omdat het
HvJEU in zijn uitspraak heeft onderkend dat de vennootschap onder firma naar
Nederlands recht geen rechtspersoon is en niet zelfstandig draagster kan zijn
van subjectieve rechten en verplichtingen. […] Een vennootschap onder firma kan
de middelen voor de uitvoering van de opdracht dus niet in eigendom hebben.
Indien het HvJEU voor het mogen volstaan met het indienen van één UEA door een
vennootschap onder firma eigendom van de benodigde middelen zou hebben willen
vereisen, zou het zich hebben kunnen beperken tot de overweging dat een
vennootschap onder firma nooit aan dat vereiste zou kunnen voldoen. De
antwoorden van het HvJEU zouden dan verder zonder betekenis zijn. Het vereisen
van eigendom bij de vennootschap onder firma is ook niet nodig om te voldoen
aan de doelstellingen van het UEA waarnaar het HvJEU in punt 48 van zijn
uitspraak verwijst (zie hiervoor in 2.6.1). Indien het vereiste van eigendom
zou worden gesteld, zou op dat punt voorts een ongerechtvaardigd onderscheid
kunnen ontstaan met andere ondernemingsvormen, zoals rechtspersonen, die kunnen
volstaan met het indienen van een eigen UEA, zonder dat daarvoor het vereiste
geldt dat zij alle middelen die zij voor de uitvoering van de opdracht willen
gebruiken in eigendom hebben.
3.2.3 De
woorden “de middelen die haar gezamenlijke vennoten overeenkomstig de
vennootschapsovereenkomst aan haar hebben overgedragen” in punt 53 van de
uitspraak van het HvJEU, moeten naar het oordeel van de Hoge Raad dan ook aldus
worden begrepen, dat het gaat om middelen die de vennoten ten tijde van het
indienen van het UEA in overeenstemming met de vennootschapsovereenkomst aan de
vennootschap onder firma ter beschikking hebben gesteld op zodanige wijze dat
zij deel zijn gaan uitmaken van de vennootschappelijke goederengemeenschap.
Over die middelen moet de vennootschap onder firma bovendien vrijelijk kunnen
beschikken. Onder het aldus ‘overdragen’ van middelen aan de vennootschap onder
firma moet in de eerste plaats worden begrepen de inbreng van goederen in de
vennootschappelijke goederengemeenschap, waardoor deze aan de gezamenlijke
vennoten in hun hoedanigheid van vennoten gaan toebehoren. Er is evenwel geen
goede reden om daaronder niet ook te begrijpen de inbreng van het volledige
vrije genot van goederen, waarbij eventuele waardeveranderingen al dan niet
voor rekening van de inbrengende vennoot kunnen blijven. Tot slot behoren ook
de opbrengsten van de activiteiten van de vennootschap onder firma, en de
daarmee aangeschafte goederen, tot de ‘eigen middelen’ van de vennootschap
onder firma, voor zover zij deel uitmaken van de vennootschappelijke
goederengemeenschap. In al deze gevallen heeft de vennootschap onder firma
immers de volledige zeggenschap over de middelen en behoeft zij om de opdracht
uit te voeren geen beroep op de draagkracht van haar vennoten te doen. De woorden
“met uitsluitend eigen (…) materieel” in hetgeen het HvJEU voor recht heeft
verklaard, moeten naar het oordeel van de Hoge Raad eveneens in deze zin worden
begrepen.
3.2.4 Uit
de uitspraak van het HvJEU kan bovendien niet worden afgeleid dat de vennootschap
onder firma niet meer kan volstaan met één eigen UEA zodra zij enig voor de
uitvoering van de opdracht benodigd middel extern verwerft, bijvoorbeeld door
dit in te huren. Het HvJEU stelt de “eigen middelen” van de vennootschap onder
firma tegenover de middelen van de vennoten. Waar het om gaat, is dat de
vennootschap onder firma alleen mag afzien van het indienen van een UEA voor de
vennoten, en mag volstaan met één eigen UEA, indien zij geen beroep doet op
middelen van die vennoten, en daarmee op hun draagkracht. Indien de
vennootschap onder firma bijvoorbeeld bussen of uitzendkrachten inhuurt en deze
inhuur zelf ten laste van de vennootschappelijke goederengemeenschap
financiert, doet zij geen beroep op de draagkracht van haar vennoten, en is er geen
goede grond te verlangen dat zij ook een UEA indient voor die vennoten. Er zou
in een andere opvatting wederom een niet te rechtvaardigen onderscheid bestaan
met andere ondernemingsvormen. Ook als de externe inhuur met eigen middelen
tegen marktconforme voorwaarden bij een van de vennoten geschiedt, doet de
vennootschap onder firma geen beroep op de draagkracht van die vennoot. Deze
vennoot onderscheidt zich dan niet van een derde die geen vennoot is. Onderdeel
2 faalt dus omdat het berust op een onjuiste rechtsopvatting.
Voornoemde uitleg door de Hoge Raad lijkt me aannemelijk. Met name vanwege r.o. 54 van HvJEU 10 november 2022 in zaak C‑631/21 (Taxi Horn Tours):
In dit verband staat het aan de verwijzende rechter om
na te gaan in hoeverre in geval van een dergelijke vennootschap, gelet op de
bijzondere kenmerken van haar rechtsvorm als maatschap en de banden tussen haar
en haar gezamenlijke vennoten, van bovengenoemde situatie sprake is.
De Hoge Raad was niet de ‘verwijzende rechter’, dat was Hof Den Bosch.
Maar het HvJEU geeft daarmee wel de mogelijkheid om, al dan niet in cassatie, te oordelen, dat de vennootschap onder firma naar Nederlands recht geen rechtspersoon is, en niet zelfstandig draagster kan zijn van subjectieve rechten en verplichtingen, en dus de middelen voor de uitvoering van de opdracht niet in eigendom kan hebben.
Aangezien ‘een dergelijke vennootschap’ in r.o. 54 voornoemd betrekking heeft op ‘zoals een vennootschap onder firma in de zin van het Nederlandse recht’ in r.o. 53 van het arrest.
En geeft daarmee ook de mogelijkheid om de (bijzondere) ‘vennootschappelijke goederengemeenschap’ in kwestie te betrekken. De ‘vennootschappelijke goederengemeenschap’ is daarbij overigens altijd het gevolg van de in r.o. 53 van het arrest genoemde ‘vennootschapsovereenkomst’.
Mooie arresten!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten