Ik ben bekend met de evidente doelstellingen van Richtlijn 2014/24/EU
volgens de Overwegingen 1 en 2 van die Richtlijn:
(1) Wanneer door of namens overheden van de lidstaten overheidsopdrachten worden gegund, moeten de beginselen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) worden geëerbiedigd, met name het vrije verkeer van goederen, de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverlening, alsmede de daarvan afgeleide beginselen, zoals gelijke behandeling, niet-discriminatie, wederzijdse erkenning, evenredigheid en transparantie. Voor overheidsopdrachten met een waarde boven een bepaald drempelbedrag moeten echter bepalingen worden opgesteld die nationale procedures voor aanbestedingen coördineren om te waarborgen dat deze beginselen in de praktijk worden geëerbiedigd en dat overheidsopdrachten worden opengesteld voor mededinging.
(2) Overheidsopdrachten spelen in de Europa 2020-strategie, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 met als titel „Europa 2020 - Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groeien” („Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei”), een belangrijke rol en zijn een van de marktinstrumenten die kunnen worden ingezet om een slimme, duurzame en inclusieve groei te bereiken en tegelijkertijd overheidsmiddelen zo efficiënt mogelijk te besteden. Met het oog daarop moeten de bestaande aanbestedingsregels, die zijn vastgesteld krachtens Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ) en Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 5 ), worden herzien en gemoderniseerd met het oog op een doelmatiger besteding van overheidsmiddelen, in het bijzonder door de deelneming van het midden- en kleinbedrijf (mkb) aan overheidsopdrachten te bevorderen, en om aanbesteders in staat te stellen overheidsopdrachten beter te gebruiken ter ondersteuning van gemeenschappelijke maatschappelijke doelen. Ook moeten basisbegrippen en -concepten worden verduidelijkt met het oog op de rechtszekerheid en om een aantal aspecten van de vaste rechtspraak dienaangaande van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de wetgeving op te nemen.
En ook met de, wellicht wat minder evidente, doelstelling (-en) in Overweging 49:
“[…] Het innovatiepartnerschap moet worden gebaseerd
op de procedureregels die van toepassing zijn op de mededingingsprocedure met
onderhandeling; opdrachten worden uitsluitend aan de inschrijving met de beste
prijs-kwaliteitsverhouding gegund, aangezien dit het meest geschikte criterium
is om inschrijvingen voor innovatieve oplossingen te vergelijken. Zowel voor
zeer grote projecten als voor kleinere innovatieve projecten, moet het
innovatiepartnerschap zodanig worden gestructureerd dat het de noodzakelijke
„market-pull” kan genereren, en daarbij zonder afscherming van de markt de
ontwikkeling van een innovatieve oplossing kan stimuleren.”
Overweging 78:
“[…] De lidstaten moeten naar eigen goeddunken kunnen
blijven streven naar verdere vereenvoudiging van de deelname van het mkb aan de
markt voor overheidsopdrachten, door de verplichting om te overwegen in
hoeverre splitsing van opdrachten zinvol is, ook te laten gelden voor kleinere
opdrachten, door van de aanbestedende diensten een motivering te verlangen voor
een besluit opdrachten niet te splitsen, of door splitsing onder bepaalde
voorwaarden verplicht te stellen. Met dat doel voor ogen moet het de lidstaten
ook vrijstaan te voorzien in mechanismen voor rechtstreekse betaling aan
onderaannemers.”
Overweging 89:
“[…] Als winnende inschrijving moet namelijk
uiteindelijk altijd de volgens de afzonderlijke aanbestedende dienst economisch
beste oplossing worden gekozen. Om verwarring te voorkomen met het
gunningscriterium dat thans in de Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG geldt
als „economisch meest voordelige inschrijving”, dient een andere term voor dat
begrip te worden gebruikt, namelijk de „beste prijs-kwaliteitsverhouding”. […]”
Overweging 90:
“[…] Uitdrukkelijk moet worden bepaald dat bij het
vaststellen van de economisch meest voordelige inschrijving de beste prijs-
kwaliteitsverhouding bepalend is; deze moet altijd een prijs- of kostenelement
bevatten. Tevens moet worden verduidelijkt dat de economisch meest voordelige
inschrijving ook alleen op basis van de prijs of de kosteneffectiviteit kan
worden vastgesteld. Er zij voorts aan herinnerd dat het de aanbestedende
diensten vrijstaat passende kwaliteitsnormen vast te stellen door middel van
technische specificaties of contractvoorwaarden. […]”
Overweging 91:
“[…] In deze richtlijn wordt aangegeven hoe de
aanbestedende diensten tot de bescherming van het milieu en het bevorderen van
duurzame ontwikkeling kunnen bijdragen, met de verzekering dat zij voor hun
opdrachten tegelijk de beste prijs-kwaliteitsverhouding kunnen verkrijgen.”
Overweging 101:
“De aanbestedende diensten moet verder de mogelijkheid
worden geboden ondernemers uit te sluiten die onbetrouwbaar zijn gebleken,
bijvoorbeeld wegens schending van milieu- of sociale verplichtingen, met inbegrip
van regels inzake de toegankelijkheid voor gehandicapten of wegens andere
ernstige beroepsfouten, zoals schending van de mededingingsregels of van de
intellectuele-eigendomsrechten. Verduidelijkt moet worden dat een ernstige fout
de integriteit van de ondernemer kan aantasten en ertoe kan leiden dat hij niet
meer in aanmerking komt voor het plaatsen van een overheidsopdracht, ook al
beschikt hij over de technische bekwaamheid en de economische draagkracht om de
opdracht uit te voeren. […]”
En in Overweging 126:
“Traceerbaarheid en transparantie van de
besluitvorming in aanbestedingsprocedures zijn van essentieel belang met het
oog op deugdelijke procedures, met name voor efficiënte bestrijding van
corruptie en fraude. […]”
Maar de navolgende vragen/stellingen uit de onlinevragenlijst van de Europese Commissie, die zij heeft gepubliceerd in verband met de evaluatie van de Richtlijnen 2014/23/EU, 2014/24/EU en 2014/25/EU, komen mij niet realistisch over:
“Dankzij de richtlijnen kunnen de aanbestedende diensten bij de aankoop van werken, goederen en diensten een betere prijs-kwaliteitsverhouding verkrijgen.”
“De richtlijnen hebben bijgedragen aan een vermindering van de corruptie in en het voorkomen van politieke beïnvloeding van openbare aanbestedingsprocedures.”
“De richtlijnen hebben een cultuur van integriteit en eerlijke mededinging bevorderd bij overheidsopdrachten.”
“De richtlijnen hebben bijgedragen aan de professionalisering van overheidsafnemers.”
De coördinatie- en procedurebepalingen uit de Richtlijnen hebben daar namelijk geen directe en/of inhoudelijke invloed op. Daar zijn immers altijd aanbestedende diensten, ondernemers en, concreet, mensen voor nodig.
Ik zou in voornoemd verband (dus) voor ‘de richtlijnen faciliteren’ hebben gekozen.
Wat zal nu de uitkomst van de evaluatie zijn?
Lees ook:
https://keesvandewater.blogspot.com/2024/12/feedback.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten