Ook bij een beeldbestek is het mogelijk te gunnen op laagste prijs.
Dat volgt namelijk uit het vonnis Rechtbank Rotterdam 4 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:12604:
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2024:12604
4.8. In
afwijking van voornoemd uitgangspunt kan het speciale-sectorbedrijf gunnen op
grond van de laagste prijs. Dit is mogelijk als de keuze voor toepassing van
het criterium ‘beste prijs-kwaliteitsverhouding’ ondoelmatig is. De keuze mag
ondoelmatig worden geacht als niet te verwachten valt dat met het criterium een
zodanige ruimte voor marktpartijen wordt gecreƫerd dat zij zich voldoende
uitgedaagd zullen voelen om duurzame en innovatieve oplossingen aan te bieden.
Voor de beoordeling van de doelmatigheid moet worden gekeken naar alle
omstandigheden van het geval, waarbij het in het bijzonder aankomt op het
voorwerp van de aanbesteding, de markt waarin de aanbesteding plaatsvindt en of
te verwachten valt dat de markt zich in de aanbesteding kan onderscheiden met
duurzame en innovatieve oplossingen. Een afwijking van het uitgangspunt door
het toepassen van het criterium ‘laagste prijs’ moet deugdelijk in de
aanbestedingsstukken worden gemotiveerd (art. 2.114 lid 4 Aw).
[…]
4.12. Het
is aannemelijk dat Stedin tegen die achtergrond geen gunningscriteria heeft
kunnen vaststellen ter bevordering van het onderscheidend vermogen. Het feit
dat een opdrachtnemer binnen de kaders van het beeldbestek de vrijheid heeft om
te bepalen hoe hij de opdracht uitvoert, rechtvaardigt niet de conclusie dat
Stedin kwalitatieve gunningscriteria had moeten hanteren. Stedin heeft immers
voldoende aannemelijk gemaakt dat de suggestie van Donker dat marktpartijen
zich zouden kunnen onderscheiden op processen, waarborgen, ervaring of een
extra trede op de veiligheids- en duurzaamheidsladders geen meerwaarde voor
haar oplevert en dat deze elementen nagenoeg gelijk kunnen worden ingevuld door
alle partijen die actief zijn in de markt. Zij mocht redelijkerwijs verwachten
dat met het criterium ‘beste prijs-kwaliteitverhouding’ geen ruimte voor
marktpartijen werd gecreƫerd om duurzame en innovatieve oplossingen aan te
bieden, bij gebreke van dergelijke oplossingen. De keuze voor de toepassing van
dit criterium zou dan ook ondoelmatig zijn geweest.
Het vonnis is in lijn met Rechtbank Midden-Nederland 8 september 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4356:
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2021:4356
3.24. De
hoofdregel is dat de economisch meest voordelige inschrijving wordt bepaald aan
de hand van de beste prijs kwaliteitsverhouding. Deze hoofdregel geeft
invulling aan de verplichting van de aanbestedende dienst om zoveel mogelijk
maatschappelijke waarde te doen leveren voor de publieke middelen (artikel 1.4
lid 2 Aw 2012). Beoogd wordt om de markt zoveel mogelijk uit te dagen tot
innovatie en duurzaamheid. Een aanbestedende dienst zal in afwijking van deze
hoofdregel voor toepassing van het criterium van de laagste prijs mogen kiezen,
mits daarvoor een goede motivering wordt gegeven. Van een goede motivering is
onder andere sprake als de keuze voor toepassing van het criterium beste
prijs-kwaliteitsverhouding ondoelmatig is. Of dat zo is, is afhankelijk van
alle omstandigheden van het geval, zoals het voorwerp van de aanbesteding, de
markt waarin de aanbesteding plaatsvind en of niet te verwachten valt dat de
markt zich in de aanbesteding kan onderscheiden met innovatieve en duurzame
oplossingen.
In dat Utrechtse vonnis werd ook geoordeeld:
3.26. De
strekking van deze motivering is dat alle kwaliteitseisen al zijn neergelegd in
het Programma van Eisen en dat er daardoor weinig tot geen kwaliteitseisen meer
zijn op grond waarvan gegadigden zich van elkaar kunnen onderscheiden. De keuze
voor toepassing van het criterium beste prijs-kwaliteitsverhouding is met
andere woorden ondoelmatig, omdat alle kwaliteitseisen al in het kader van het
Programma van Eisen worden gesteld. [eiseres] heeft onvoldoende twijfel gezaaid
dat deze motivering niet deugt. De voorbeelden die zij daarvoor aandraagt (punt
7.10 van haar pleitnota) zijn, zoals NS Stations aanvoert, al verdisconteerd in
het Programma van Eisen en de prijs. Ten aanzien van het voorbeeld dat
[eiseres] twee opties heeft gegeven voor dienstverlening die zij voor NS
Stations kan uitvoeren, geldt dat het aan NS Stations is om te bepalen of zij
die dienstverlening wil inkopen en dat is niet het geval.
Verder acht het Rotterdamse vonnis een langdurige raamovereenkomst niet per se een ‘fundamenteel gebrek’:
4.18. […]
Het gaat hier niet om een zo wezenlijke fout dat een beroep op (de variant van
rechtsverwerking uit) het Grossmann-arrest c.a. uitgesloten is. Zowel de wet
als de EU-richtlijn waarop deze gebaseerd is achten raamovereenkomsten voor
onbepaalde tijd onaanvaardbaar, maar langdurige raamovereenkomsten niet zonder
meer.
Lees ook:
https://keesvandewater.blogspot.com/2024/11/flexibiliteit-van-marktpartijen-in-de.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten