Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 29 mei 2019,
ECLI:NL:RVS:2019:1781:
161. Platform
Tegenwind en anderen voeren aan dat de SDE+-subsidie voor het windpark een vorm
van ongeoorloofde staatssteun is. Omdat het windpark afhankelijk is van die
subsidie, is het plan volgens hen niet uitvoerbaar wegens strijd met de
Europese regels voor staatssteun. Daarnaast betogen Platform Tegenwind en
anderen dat het plan in strijd is met het Europese en nationale recht inzake
aanbesteding en mededinging, omdat schaarse publieke rechten worden verleend
waarnaar ook andere marktpartijen in een open procedure moeten kunnen
mededingen.
161.1. Platform
Tegenwind en anderen hebben geen concurrentiebelangen of voornemens om zelf
windturbines te exploiteren. Hun belang is gelegen in het behoud van een goed
woon- en leefklimaat voor de omwonenden van het windpark N33. De
staatssteunregels en aanbestedings- en mededingingsregels waarop Platform
Tegenwind en anderen zich beroepen, strekken kennelijk niet tot bescherming van
dat belang. De Afdeling wijst ter vergelijking naar hetgeen zij in de uitspraak
over het windpark De Drentse Monden en Oostermoer, onder 211.1 en volgende,
heeft overwogen.
Het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen
relativiteitsvereiste staat daarom in de weg aan vernietiging van het besluit
tot vaststelling van het plan vanwege deze beroepsgronden. De Afdeling zal deze
beroepsgronden daarom niet inhoudelijk behandelen.
Voornoemde ‘uitspraak over het
windpark De Drentse Monden en Oostermoer’ betreft Afdeling
bestuursrechtspraak Raad van State 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616:
211. Platform
Storm en anderen en WindNEE en anderen voeren aan dat ongeoorloofde staatssteun
is verleend. WindNEE en anderen betogen in dit verband dat Raedthuys en andere
SDE+-subsidie zullen ontvangen en dat geen anterieure overeenkomst is gesloten
die de volledige planschade dekt. De verstrekking van ongeoorloofde staatssteun
staat volgens hen aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg. Platform Storm
en anderen wijzen eveneens op de SDE+-subsidie en betogen dat de
initiatiefnemers hiermee een economisch voordeel hebben verkregen dat zij onder
normale omstandigheden niet zouden hebben gehad. Bovendien worden volgens hen bij
de toekenning van de subsidie initiatiefnemers met grondposities bevoordeeld.
211.1. De
Afdeling stelt vast dat WindNEE en anderen en Platform Storm en anderen zich
beroepen op strijdigheid met artikel 108, derde lid, van het VWEU en dat zij
hiertoe aanvoeren dat er sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107,
eerste lid, van het VWEU.
211.2. Ingevolge
artikel 108, derde lid, van het VWEU moet de Commissie op de hoogte worden
gesteld van een voornemen tot invoering van een staatssteunmaatregel en mag
deze maatregel niet worden uitgevoerd voordat de Commissie deze heeft
goedgekeurd.
211.3. Zoals
de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 20 mei 2015,
ECLI:NL:RVS:2015:1585, kan de vraag of sprake is van ongeoorloofde staatssteun
in een procedure als deze slechts indirect aan de orde komen en wel in het
kader van de vraag of staatssteun mogelijk een beletsel vormt voor de
financieel-economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. De vraag of
sprake is van staatssteun is immers niet relevant in het kader van de
beoordeling van de ruimtelijke effecten van het bestemmingsplan.
211.4. Zoals
onder 21 is overwogen, mag de bestuursrechter een besluit niet vernietigen
wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming
van het belang van de appellant. Het belang van WindNEE en anderen en Platform
Storm en anderen is gelegen in het behoud van een goed woon- en leefklimaat
voor de omwonenden van het windpark. Artikel 108, derde lid, van het VWEU
strekt daarom kennelijk niet tot bescherming van het belang van WindNEE en
anderen en Platform Storm en anderen. De Afdeling verwijst op dit punt naar de
uitspraak van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2892. In die uitspraak heeft de
Afdeling tevens overwogen dat het relativiteitsvereiste met zich brengt dat
belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op artikel 108, derde lid, van
het VWEU omdat die bepaling kennelijk niet strekt tot bescherming van hun
belangen, evenmin schending van dat artikel ten grondslag kunnen leggen aan hun
betoog dat het plan niet uitvoerbaar is. De Afdeling ziet dan ook af van een
inhoudelijke bespreking van dat betoog.
212. Platform
Storm en anderen en WindNEE en anderen betogen dat het plan in strijd is met
het Europese en nationale recht inzake aanbesteding en mededinging.
In de eerste plaats betogen zij dat schaarse rechten
op een onjuiste manier zijn verdeeld. Volgens WindNEE en anderen is een
exclusieve positie aan de initiatiefnemers van het windpark verleend zonder
enige vorm van transparantie en zonder dat andere gegadigden hebben kunnen
meedingen. Volgens Platform Storm en anderen is bij het toekennen van de
SDE+-subsidie voor het windpark en het verlenen van de vergunningen ten
onrechte geen reële en gelijke kans aan andere gegadigden geboden en zijn de
verdelingsprocedure en daarbij geldende criteria onvoldoende transparant
geweest.
Daarnaast betogen Platform Storm en anderen dat ten
onrechte geen openbare aanbesteding heeft plaatsgevonden die voldoet aan de
Aanbestedingswet 2012 en Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de
Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en
tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (Pb 2014 L 94/65).
212.1. Het
belang van Platform Storm en anderen en WindNEE en anderen is gelegen in het
behoud van een goed woon- en leefklimaat voor de omwonenden van het windpark.
Zij hebben geen concurrentiebelangen of voornemens om zelf windturbines te
exploiteren. Ter zitting hebben Platform Storm en anderen toegelicht dat er
volgens hen bij een keuze uit meerdere aanbieders meer mogelijkheden zijn om de
nadelige gevolgen van het windpark voor omwonenden te beperken.
De aanbestedings- en mededingingsregels waarop
Platform Storm en anderen en WindNEE en anderen zich beroepen, strekken kennelijk
niet tot bescherming van het belang van Platform Storm en anderen en WindNEE en
anderen. Het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste
staat daarom aan een vernietiging van het plan op deze gronden in de weg.
Waartoe strekken de Europese aanbestedingsregels (dan)?
Zie daartoe bijvoorbeeld HvJEU
8 mei 2014 in zaak C-15/13 (Datenlotsen
Informationssysteme):
22 Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof is het
hoofddoel van de Unierechtelijke regels inzake overheidsopdrachten de
openstelling voor onvervalste mededinging in alle lidstaten op het gebied van
de uitvoering van werkzaamheden, de levering van producten en de verrichting
van diensten, hetgeen impliceert dat elke aanbestedende dienst de relevante
Unierechtelijke regels moet toepassen wanneer is voldaan aan de daarin gestelde
voorwaarden (zie in die zin arrest Stadt Halle en RPL Lochau, C-26/03,
EU:C:2005:5, punt 44).
Zie bijvoorbeeld ook deze Blog.
Lees verder over staatssteun ook:
En over ‘schaarse publieke rechten’: