Over ‘kennelijke’ uit (de) ‘kennelijke
materiële fouten’ van HvJEU 29 maart 2012 in zaak C-599/10 (SAG ELV Slovensko e.a.):
40 Artikel 2 staat er in het bijzonder
evenwel niet aan in de weg dat, in uitzonderlijke gevallen, de gegevens van de
inschrijvingen gericht kunnen worden verbeterd of aangevuld, met name omdat
deze klaarblijkelijk een eenvoudige precisering behoeven, of om kennelijke
materiële fouten recht te zetten, mits deze wijziging er niet toe leidt dat in
werkelijkheid een nieuwe inschrijving wordt voorgesteld. Dat artikel verzet
zich er dus evenmin tegen dat het nationale recht een bepaling bevat, zoals
artikel 42, lid 2, van wet nr. 25/2006, volgens welke in wezen de aanbestedende
dienst de gegadigden schriftelijk kan verzoeken om hun inschrijving te
verduidelijken zonder evenwel een wijziging van de inschrijving te vragen of te
aanvaarden.
Gaat Rechtbank Den Haag 25 juli 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:7599:
5.8. Los
van het bovenstaande - maar zeker niet in de laatste plaats - is van belang
dat, om in de gelegenheid te worden gesteld een gebrek in de inschrijving te
herstellen, sprake moet zijn van een kennelijke
omissie/fout. Weliswaar was voor de aanbestedende dienst bij het controleren
van de inschrijving direct duidelijk dat de betreffende vraag in het geheel
niet is beantwoord, maar daarmee is - anders dan de Combinatie kennelijk meent -
niet reeds sprake van een kennelijke omissie die mag worden hersteld.
5.9. Anders
dan bijvoorbeeld bij een evidente rekenfout in een optelling van in de
inschrijving opgenomen bedragen, die kenbaar is uit de inschrijving zelf, kan
in dit geval door de aanbestedende dienst uit de verdere inhoud van de
inschrijving van de Combinatie niet worden afgeleid wat het antwoord van de
combinanten op de betreffende vraag zou zijn geweest. Daarmee kan het
onbeantwoord laten van de vraag niet worden aangemerkt als een kennelijke omissie/fout die mag worden
hersteld. Het kan immers niet zo zijn dat het geheel overslaan van een vraag,
waarvan het antwoord uitsluitend binnen het domein van de inschrijver ligt en
dat niet (al dan niet indirect) al volgt uit de overige stukken, onbestraft
blijft, wat het geval zou zijn als de inschrijver de gelegenheid zou worden
geboden het gebrek te herstellen. Te minder nu de beantwoording van de hier aan
de orde zijnde vraag van essentieel belang is, althans kan zijn, voor de
geldigheid van de inschrijving van de Combinatie. Bovendien zou het toelaten
van herstel de vraag doen rijzen waar de grens ligt; bij het onbeantwoord laten
van één, twee, drie of meer vragen? Mogelijk zou dan zelfs kunnen worden
verdedigd dat - in eerste instantie - geen enkele vraag in het UEA behoeft te
worden beantwoord. Bovendien zou daarmee de weg worden vrijgemaakt voor
inschrijvers er - om hen moverende redenen, zoals bijvoorbeeld het verbloemen
van een feit of omstandigheid - voor te kiezen één of meer vragen in het UEA
niet te beantwoorden, in de hoop dat dit ongezien blijft en - voor zover het
wel wordt opgemerkt - de vra(a)g(en) alsnog later te beantwoorden naar de dan
bestaande feiten. Een en ander verhoudt zich niet met de fundamentele
beginselen van het aanbestedingsrecht.
Lees over ‘kennelijke’ ook:
En (het) ‘als je maar iets
aanvinkt’ uit:
Had ik niet zo bedoeld:
5.5. Het
gebruik van een andere versie van het UEA vergroot echter wel de kans op fouten
bij de invulling ervan. In een ‘kale’ versie zijn - anders dan in de bij de aanbestedingsstukken
gevoegde versie - niet reeds de door de aanbestedende dienst relevant geachte
vragen (waaronder in dit geval onder meer die betreffende twee facultatieve
uitsluitingsgronden) aangevinkt. Kennelijk heeft Taxi Horn verzuimd bij het invullen
van de ‘kale’ versie de facultatieve uitsluitingsgrond ‘valse verklaring’ zelf
aan te vinken en heeft zij, mogelijk als gevolg daarvan, ook de bij die
uitsluitingsgrond behorende vraag niet beantwoord. […]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten