woensdag 31 juli 2019

Terugkijktermijn


Een beroep (doen) op uitsluitingsgronden die van toepassing (zouden) zijn op de concurrent, levert vooralsnog niet veel succes op, gelet op bijvoorbeeld Rechtbank Den Haag 24 juli 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:7534, Rechtbank Limburg 25 juni 2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:5848, Hof Arnhem-Leeuwarden 16 oktober 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9094 en Rechtbank Noord-Nederland 9 maart 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:836.

En laatst gepubliceerd is Rechtbank Gelderland 12 juli 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:3391, waarin het (ook) over de betreffende terugkijktermijn gaat:


4.4.        De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vaststaat dat de vervoersovereenkomsten die Willemsen-de Koning B.V. op 14 augustus 2012 met de provincie heeft gesloten op 13 februari 2015 zijn ontbonden. De rechtbank en vervolgens ook het hof hebben daarover geoordeeld dat deze vroegtijdige beĆ«indiging van de opdracht is veroorzaakt door een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Willemsen-de Koning B.V. In artikel 2.87 lid 2 onder d Aw is bepaald dat de aanbestedende dienst bij de beoordeling van de vraag of een inschrijver blijk heeft gegeven van aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen bij de uitvoering van een eerdere overheidsopdracht uitsluitend tekortkomingen die zich in de drie jaar voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van het verzoek tot deelneming of de inschrijving op een opdracht hebben voorgedaan. Volgens de gemeenten en Willemsen-de Koning Groep is voor de toepassing van de termijn van drie jaar bepalend het moment van de tekortkoming die zich in februari 2015 heeft voorgedaan en valt de tekortkoming daarom buiten de termijn. Witteveen heeft betoogd dat voor deze termijn bepalend is het moment dat de tekortkoming in rechte (onherroepelijk) is vastgesteld, wat op zijn vroegst op 3 augustus 2016 was en aldus binnen de termijn van drie jaar voorafgaand aan de sluiting van de onderhavige aanbesteding op 13 maart 2019. Zij heeft zich in dat verband beroepen op een arrest van het Europese Hof van Justitie (HvJ EU 24 oktober 2018, zaak C-124/17 (Vossloh Laeis)). In dit arrest is specifiek voor het geval dat sprake is van mededingingsbeperkende gedragingen beslist dat niet het moment van de gedraging bepalend is voor de terugkijktermijn van drie jaar, maar het moment waarop daarover een beslissing is genomen. Dit is gelet op de conclusie van de Advocaat-Generaal van 16 mei 2018 onder nummer 83 in die zaak kennelijk het geval omdat een inbreuk op de mededinging enkel kan worden aangenomen indien die is vastgesteld in een rechterlijke of administratieve beslissing. Die gedachtegang geldt niet zonder meer ook in een geval als het onderhavige waarin de facultatieve uitsluitingsgronden past performance en de ernstige beroepsfout aan de orde zijn. Dat kan ook niet uit het arrest van het Europese Hof worden afgeleid. Opmerking verdient daarbij dat in de Aanbestedingswet ten aanzien van de past performance en de ernstige beroepsfout in artikel 2.87 lid 2 onder d specifiek is aangeknoopt bij het moment van de gebeurtenis, terwijl ten aanzien van de vervalsing van de mededinging in artikel 2.87 lid 2 onder c Aw is aangeknoopt bij de datum van beschikkingen als bedoeld in artikel 4.7 Aw. Nu vaststaat dat de tekortkoming vanwege het beĆ«indigen van de vier vervoersovereenkomsten met de provincie en aldus het moment van de gebeurtenis zich op 13 februari 2015 heeft voorgedaan, moet worden geconcludeerd dat deze gebeurtenis buiten de terugkijktermijn van drie jaar valt en daardoor bij de onderhavige aanbestedingsprocedure, waarbij tot uiterlijk 13 maart 2019 kon worden ingeschreven, geen rol (meer) speelt.
4.5.        Ditzelfde geldt voor de facultatieve uitsluitingsgrond van de ernstige beroepsfout. Vooralsnog bestaat geen aanleiding om wat betreft de ernstige beroepsfout verder terug te kijken dan de in artikel 2.87 lid 2 onder d Aw vermelde termijn van drie jaar. Weliswaar gaat het hier om een conglomeraat van handelingen binnen de groep van Willemsen-de Koning vennootschappen in het geschil met de provincie over de vier vervoersovereenkomsten, maar daarmee kan nog niet worden gesproken van een vast patroon van gedragingen van Willemsen-de Koning Groep in het kader van het uitvoeren van overheidsopdrachten, zoals Witteveen stelt. Een geslaagd beroep op de uitspraak van de voorzieningenrechter te Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2018:9689) daarover komt Witteveen in dat verband dan ook niet toe.
4.6.        Dit alles leidt ertoe dat, nu de gewraakte gedragingen van Willemsen-de Koning B.V. buiten de terugkijktermijn van drie jaar vallen, Willemsen-de Koning Groep daarvan in haar UEA geen melding heeft hoeven maken en in zoverre de UEA niet valselijk heeft ingevuld door dat ook niet te doen. Alle overige geschilpunten met betrekking tot de vraag of de betreffende facultatieve uitsluitingsgronden van de past performance en de ernstige beroepsfout van toepassing zijn, kunnen daarom in het midden blijven. De primaire grondslag kan dan ook niet tot uitsluiting van Willemsen-de Koning Groep van de opdracht leiden en een gebod tot gunning aan Witteveen.

Artikel 2.87 lid 2 sub b, c en d Aanbestedingswet 2012 luidt als volgt.

De aanbestedende dienst betrekt bij de toepassing van:
[…]
b.            het eerste lid, onderdeel c, uitsluitend ernstige fouten die zich in de drie jaar voorafgaand aan het tijdstip van indienen van het verzoek tot deelneming of de inschrijving hebben voorgedaan;
c.            het eerste lid, onderdeel d, uitsluitend beschikkingen als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, onderdelen c en d, die in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag onherroepelijk zijn geworden;
d.            het eerste lid, onderdeel g, uitsluitend tekortkomingen die zich in de drie jaar voorafgaand aan het tijdstip van indienen van het verzoek tot deelneming of de inschrijving hebben voorgedaan;
[…]


Geen opmerkingen:

Een reactie posten