zaterdag 29 april 2023

De reden voor terzijdelegging

De leden 1 t/m 3 van artikel 2.127 Aanbestedingswet 2012 luiden als volgt:

 

1.            Een aanbestedende dienst neemt een opschortende termijn in acht voordat hij de met de gunningsbeslissing beoogde overeenkomst sluit.

2.            De opschortende termijn, bedoeld in het eerste lid, vangt aan op de dag na de datum waarop de mededeling van de gunningsbeslissing is verzonden aan de betrokken inschrijvers en betrokken gegadigden.

3.            De opschortende termijn, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten minste 20 kalenderdagen.

En artikel 2.130 Aanbestedingswet 2012 bepaalt in de leden 1 en 2:

1.            De mededeling van de gunningsbeslissing aan iedere betrokken inschrijver of betrokken gegadigde bevat de relevante redenen voor die beslissing, alsmede een nauwkeurige omschrijving van de opschortende termijn, bedoeld in artikel 2.127, eerste lid, die van toepassing is.

2.            Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder relevante redenen in ieder geval verstaan de kenmerken en relatieve voordelen van de uitgekozen inschrijving alsmede de naam van de begunstigde of de partijen bij de raamovereenkomst.

In voornoemd verband denk ik, dat de navolgende rechtsoverweging (gedeeltelijk) van Rechtbank Rotterdam 17 april 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:3293 aannemelijk is:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2023:3293

4.13.       In beginsel heeft een niet winnaar recht op en belang bij een motivering die mede de namen van de begunstigden, de relatieve voordelen en kenmerken van hun inschrijvingen bevat. De reden dat de gunningsbeslissing de relevante redenen moet omvatten, is omdat de betrokken inschrijvers een gedegen afweging moeten kunnen maken of zij een doeltreffend beroep kunnen instellen tegen de gunningsbeslissing. In dit geval valt niet in te zien dat Baas verder strekkende informatie zou moeten ontvangen dan de informatie die zij bij de gunningsbeslissing en in een latere brief van Stedin van 27 januari 2023 (productie 15 bij dagvaarding) heeft gekregen. Uit de motivering van de gunningsbeslissing volgt dat Baas kan afleiden wat de reden is voor terzijdelegging. Een hogere of lagere score van een winnende inschrijver doet aan die terechte terzijdelegging niet af. […]

Immers, als je bijvoorbeeld in de (mededeling van de) gunningsbeslissing bij (aan) een ongeldige inschrijver opneemt:

“Thans berichten wij u, dat wij voornemens zijn te gunnen aan < naam >. Op deze onderneming zijn geen uitsluitingsgronden van toepassing. Zij voldoet aan de gestelde geschiktheidseisen. En zij toonde (ons) de economisch meest voordelige geldige inschrijving vastgesteld op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding in de aanbestedingsprocedure.”

Dan is voor een inschrijver met een ongeldige inschrijving duidelijk (transparant), wat ‘de kenmerken en relatieve voordelen van de uitgekozen inschrijving’ zijn.

De ‘uitgekozen inschrijving’ is namelijk (wel) geldig.

Alsdan zijn de (gemotiveerde) scores van ‘de winnaar’ (dus) niet relevant.

Als vanzelfsprekend moet natuurlijk (nog) wel gemotiveerd worden, waarom sprake is van een ongeldige inschrijving, zodat ook dan/daar een effectieve rechtsbescherming gewaarborgd is.

Lees ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2019/05/relevante-redenen.html

en

https://keesvandewater.blogspot.com/2019/08/de-ongeldigheid-van-de-inschrijving.html 

vrijdag 21 april 2023

De reikwijdte van de kenmerken en relatieve voordelen

Een aanbestedende dienst als de Europese Commissie is gebonden aan specifieke aanbestedingsregelingen en -voorschriften.

Zie bijvoorbeeld (het) Gerecht 1 december 2021 in zaak T-546/20 (Sopra Steria Benelux en Unisys Belgium/Commissie):

https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf;jsessionid=5B516CF49D61F28006BF33FB54CF415B?text=&docid=250351&pageIndex=0&doclang=nl&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=941727

38           De motiveringsplicht van de aanbestedende dienst wordt verduidelijkt in de regels inzake overheidsopdrachten van de Unie die zijn opgenomen in het Financieel Reglement en in bijlage I daarbij. Meer in het bijzonder voorzien artikel 170 van het Financieel Reglement en artikel 31 van de bijlage daarbij ten aanzien van afgewezen inschrijvers in een motivering in twee fasen.

39           Allereerst stelt de aanbestedende dienst alle niet‑gekozen inschrijvers in kennis van de afwijzing van hun offerte en van de redenen daarvoor. Indien een afgewezen inschrijver die niet in een uitsluitingssituatie verkeert en voldoet aan de selectiecriteria een schriftelijk verzoek ter zake indient, deelt de aanbestedende dienst vervolgens overeenkomstig artikel 170, lid 3, van het Financieel Reglement en punt 31.2 van bijlage I daarbij zo snel mogelijk en in ieder geval binnen een termijn van 15 dagen na ontvangst van dit verzoek, de kenmerken en relatieve voordelen van de gekozen offerte mee, alsmede de betaalde prijs of de waarde van de opdracht en de naam van de inschrijver aan wie de opdracht is gegund.

40           Deze bekendmaking van de redenen in twee fasen stemt overeen met het doel van de motiveringsplicht, dat - zoals verduidelijkt in de punten 34 en 35 hierboven - erin bestaat, enerzijds, het de belanghebbenden mogelijk te maken kennis te nemen van de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel en hun rechten te verdedigen en, anderzijds, de Unierechter in de gelegenheid te stellen zijn toezicht uit te oefenen (zie in die zin arrest van 4 juli 2017, European Dynamics Luxembourg e.a./Spoorwegbureau van de Europese Unie, T‑392/15, EU:T:2017:462, punt 79 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

Voor de aanbestedende diensten in Nederland geldt geen ‘motivering in twee fasen’. Het moet immers ‘in een (1) keer goed’ volgens artikel 2.130 leden 1 en 2 Aanbestedingswet 2012:

1.            De mededeling van de gunningsbeslissing aan iedere betrokken inschrijver of betrokken gegadigde bevat de relevante redenen voor die beslissing, alsmede een nauwkeurige omschrijving van de opschortende termijn, bedoeld in artikel 2.127, eerste lid, die van toepassing is.

2.            Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder relevante redenen in ieder geval verstaan de kenmerken en relatieve voordelen van de uitgekozen inschrijving alsmede de naam van de begunstigde of de partijen bij de raamovereenkomst.

Maar het gaat praktisch en feitelijk in beide gevallen (uiteindelijk) om ‘de kenmerken en relatieve voordelen’ van de gekozen offerte/inschrijving.

In de Nederlandse praktijk brengen we de ‘abnormaal lage inschrijving’ in de zin van artikel 2.116 Aanbestedingswet 2012 niet snel in verband met ‘de kenmerken en relatieve voordelen van de uitgekozen inschrijving’ als genoemd in artikel 2.130 lid 2 Aanbestedingswet 2012.

Dat daar in het voorkomend geval wel een aanleiding voor kan zijn, volgt uit het arrest van het Gerecht voornoemd:

52           In het bijzonder is een aanbestedende dienst, wanneer hij een offerte kiest, niet verplicht om in antwoord op elk verzoek om motivering dat overeenkomstig artikel 170, lid 3, van het Financieel Reglement bij hem wordt ingediend, uitdrukkelijk aan te geven waarom de door hem gekozen offerte hem niet abnormaal laag leek. Wanneer de aanbestedende dienst die offerte heeft gekozen, volgt daaruit immers impliciet maar noodzakelijkerwijs dat hij van mening was dat er geen aanwijzingen waren waaruit bleek dat deze offerte abnormaal laag was. Dergelijke redenen moeten daarentegen ter kennis worden gebracht van een afgewezen inschrijver die daar uitdrukkelijk om verzoekt (zie in die zin en naar analogie arrest van 4 juli 2017, European Dynamics Luxembourg e.a./Spoorwegbureau van de Europese Unie, T‑392/15, EU:T:2017:462, punt 93).

53           Van een aanbestedende dienst verlangen dat hij op verzoek van een afgewezen inschrijver aantoont dat de gekozen offerte niet abnormaal laag is, maakt het immers mogelijk om artikel 170, lid 3, van het Financieel Reglement en punt 31.2 van bijlage I daarbij in acht te nemen, aangezien een dergelijke motivering de afgewezen inschrijver informeert over een belangrijk aspect van de kenmerken en relatieve voordelen van de gekozen offerte (zie in die zin en naar analogie arresten van 15 oktober 2013, European Dynamics Belgium e.a./EMA, T‑638/11, niet gepubliceerd, EU:T:2013:530, punt 66, en 2 februari 2017, European Dynamics Luxembourg en Evropaïki Dynamiki/Commissie, T‑74/15, niet gepubliceerd, EU:T:2017:55, punt 51).

En stel, dat je van mening bent, dat artikel 2.130 leden 1 en 2 Aanbestedingswet 2012 niet tot zo’n motivering noopt, dan kan, al dan niet naar analogie, gewezen worden op:

68           Evenwel kan niet worden aanvaard dat een aanbestedende dienst zich met louter een beroep op deze bepaling onttrekt aan de in artikel 170, lid 3, van het Financieel Reglement gestelde verplichting om een afgewezen inschrijver die een schriftelijk verzoek daartoe indient, in kennis te stellen van de kenmerken en voordelen van de gekozen offerte, waartoe ontegenzeggelijk de redenen behoren waarom deze offerte niet abnormaal laag leek. De Commissie kon zich dus niet beperken tot de vaststelling dat de gekozen offerte haar niet abnormaal leek, zonder verzoeksters, die daar uitdrukkelijk om hadden verzocht, te preciseren op welke gronden zij tot die conclusie was gekomen, zoals blijkt uit de in punt 53 hierboven aangehaalde rechtspraak.

En daar zit, wat mij betreft, wat in.

En dat betekent (dan) in Nederland, dat wanneer een verzoek van een afgewezen inschrijver volgt op de gunningsbeslissing, de ‘standstill-termijn’ ex artikel 2.127 Aanbestedingswet 2012 niet is aangevangen, en pas begint te lopen, wanneer alsnog door de aanbestedende dienst een motivering wordt (moet worden) gegeven, dat de gegunde inschrijving niet abnormaal laag is.

Een overeenkomst die is aangegaan, zonder dat de ‘standstill-termijn’ in acht is genomen, is vernietigbaar volgens artikel 4.15 lid 1 sub b Aanbestedingswet 2012.

Je kunt er dus wel last van hebben.

Lees (dan) ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2023/03/de-raming-van-een-overheidsopdracht.html

en

https://keesvandewater.blogspot.com/2023/03/de-objectieve-raming.html

en

https://keesvandewater.blogspot.com/2022/01/direct-en-op-eigen-initiatief.html

  

dinsdag 18 april 2023

10 jaar en niet saai

Vandaag, 18 april 2023, bestaat deze Blog, Aanbestedingsrecht in de praktijk, 10 jaar.

Dit is Blog 1:

https://keesvandewater.blogspot.com/2013/04/ervaringen-met-de-aanbestedingswet-2012.html

Dit is Blog 551. 

Ik schrijf graag over jurisprudentie.

Dat is niet saai, door bijvoorbeeld Rechtbank Oost-Brabant 26 juli 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:3593:

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOBR:2018:3593

4.11.       […] Het schadeverhaal bij aanrijdingsschade en vandalisme is, zoals de gemeente ook uitdrukkelijk heeft gesteld, slechts een klein onderdeel van de opdracht die de gemeente in de markt heeft gezet. De gemeente spreekt van ongeveer honderd te verhalen aanrijdingsschades per jaar. Als de voorzieningenrechter in Helmond komt plegen daar inderdaad de verkeerslichtinstallaties niet stuk te zijn, maar steeds helder rood licht in zijn richting uit te stralen als de voorzieningenrechter er aan komt en de trottoirs en bermen liggen er evenmin bezaaid met uit de grond gereden lantarenpalen. […]

Lees ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2017/04/saai.html

donderdag 6 april 2023

Vernietiging

Voor mij is onbegrijpelijk uit het arrest Hof Arnhem-Leeuwarden 4 april 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:2796 (hieronder zonder voetnoten):

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2023:2796

3.7.         […] Onder deze omstandigheden is vernietiging van de koopovereenkomst op grond van artikel 3:40 lid 2 BW op vordering van de gepasseerde geïnteresseerde ondernemer de passende remedie tegen de niet-naleving van de regels uit het Didam-arrest. […] Het hof zoekt voor de sanctie van vernietiging aansluiting bij het aanbestedingsrecht. De door de Hoge Raad in het Didam-arrest geformuleerde regels die een overheidsinstantie moet naleven in (zoals in dit geval bij) de verkoop van een aan haar toebehorende onroerende zaak zijn geïnspireerd op het aanbestedingsrecht. Het gebrek van de (koop)overeenkomst die is gesloten in strijd met de Didam-regels ziet op de totstandkoming van die overeenkomst, niet op de strekking of inhoud ervan. De Hoge Raad heeft in eerdere arresten beslist dat niet-naleving van de aanbestedingsregels van Europese origine niet leidt tot nietigheid van de rechtshandeling […]. Naar analogie van deze rechtspraak en van artikel 4.15 lid 1 sub a Aanbestedingswet 2012 […] zal het hof daarom de vernietiging van de koopovereenkomst van 3 oktober 2019 op vordering van Didam Have c.s. uitspreken. […]

De Hoge Raad heeft zich immers in het Didam-arrest (26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778) bij de ‘mededingingsnorm’ (‘gelijke kansen’) en de ‘transparantienorm’ (‘passende mate van openbaarheid’) niet laten inspireren door het aanbestedingsrecht.

Althans, maakt daar geen melding van in het Didam-arrest.

De door Hof Arnhem-Leeuwarden veronderstelde ‘aansluiting bij het aanbestedingsrecht’ gaat overigens ook mis in verband met de verschillen tussen de volgens het aanbestedingsrecht en het BW geldende wettelijke vernietigings- en verjaringstermijnen.

Artikel 3: 40 BW luidt verder als volgt:

1.            Een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde, is nietig.

2.            Strijd met een dwingende wetsbepaling leidt tot nietigheid van de rechtshandeling, doch, indien de bepaling uitsluitend strekt ter bescherming van één der partijen bij een meerzijdige rechtshandeling, slechts tot vernietigbaarheid, een en ander voor zover niet uit de strekking van de bepaling anders voortvloeit.

3.            Het vorige lid heeft geen betrekking op wetsbepalingen die niet de strekking hebben de geldigheid van daarmede strijdige rechtshandelingen aan te tasten.

De door Hof Arnhem-Leeuwarden genoemde ‘regels uit het Didam-arrest’ zijn geen ‘dwingende wetsbepaling’ als genoemd in artikel 3: 40 lid 2 BW, want niet vastgelegd in een wet, maar gevormd in de jurisprudentie.

Hof Arnhem-Leeuwarden overweegt in r.o. 3.10 ook:

Verder zal de verklaring voor recht dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld tegenover Didam Have c.s. door de koopovereenkomst met Groenstaete te sluiten, worden toegewezen. De gemeente heeft immers door de koopovereenkomst te sluiten in strijd met het in artikel 3:14 BW verankerde gelijkheidsbeginsel gehandeld […]

Uit de parlementaire geschiedenis (MvT, Parl. Gesch. InvW 3) van artikel 3: 14 BW (toen nog artikel 15) volgt echter:

https://www.parlementairemonitor.nl/9353000/1/j4nvgs5kjg27kof_j9vvij5epmj1ey0/vk11ngxq3xyr/f=/kst17496n3k2

“[…] dient in het oog te worden gehouden dat het artikel slechts één aspect van de verhouding tussen publiek-en privaatrecht aan de orde stelt en niet beoogt aan inmiddels ontwikkelde opvattingen over die verhouding afbreuk te doen. […] Ook zegt het niets […] over andere invloeden van het publiekrecht op het privaatrecht dan beperking van privaatrechtelijke bevoegdheden. Men denke aan de aansprakelijkheid die voor de overheid kan voortvloeien uit een onrechtmatige daad, bestaande in overtreding van een regel van publiekrecht […]”.

En daaruit kan worden afgeleid, dat artikel 3: 14 BW niet ook de privaatrechtelijke gevolgen van schending van dat artikel, denk bijvoorbeeld aan (hoe om te gaan met) civiele aansprakelijkheid en/of de nietigheid of vernietigbaarheid van rechtshandelingen, beoogt te regelen.

Daarmee zou artikel 3: 14 BW logischerwijs ‘niet de strekking hebben de geldigheid van daarmede strijdige rechtshandelingen aan te tasten’ in de zin van artikel 3: 40 lid 3 BW.

Vergelijk, al dan niet naar analogie, ook Hoge Raad 1 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5609:

4.4          […] Zoals door de regeringscommissaris is opgemerkt is er namelijk een groot aantal wettelijke verboden, in het algemeen van publiekrechtelijke aard, bij het opstellen waarvan de wetgever niet de privaatrechtelijke gevolgen voor ogen had (Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1138). […]

Daarbij strekt artikel 3: 14 BW in dit geval niet ‘ter bescherming van één der partijen bij een meerzijdige rechtshandeling’ als genoemd in artikel 3: 40 lid 2 BW.

Dus de in r.o. 3.7 van het arrest van Hof Arnhem-Leeuwarden veronderstelde ‘vernietiging’ is ook niet juist.

Lees deels terzijde ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2023/03/nietig.html

en

https://keesvandewater.blogspot.com/2017/01/nietigheid-of-vernietigbaarheid.html

  

dinsdag 4 april 2023

De ‘continuïteitsparagraaf’

Ik kan een ‘continuïteitsparagraaf’ niet vinden in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ik vind wel artikel 2: 393 lid 5 sub h BW:


De accountant geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een verklaring omtrent de getrouwheid van de jaarrekening. De accountant kan een afzonderlijke verklaring afgeven voor de enkelvoudige jaarrekening en voor de geconsolideerde jaarrekening. De accountantsverklaring omvat ten minste:

[…]

h.            een verklaring betreffende materiële onzekerheden die verband houden met gebeurtenissen of omstandigheden die gerede twijfel kunnen doen rijzen of de rechtspersoon zijn werkzaamheden voort kan zetten;

[…]

Als je ‘googlet’ op ‘continuïteitsparagraaf’, dan krijg je verder ook ‘hits’ met betrekking tot het bepaalde in artikel 2: 384 lid 3 BW:

Bij de waardering van activa en passiva wordt uitgegaan van de veronderstelling dat het geheel der werkzaamheden van de rechtspersoon waaraan die activa en passiva dienstbaar zijn, wordt voortgezet, tenzij die veronderstelling onjuist is of haar juistheid aan gerede twijfel onderhevig is; alsdan wordt dit onder mededeling van de invloed op vermogen en resultaat in de toelichting uiteengezet.

De opname van (‘zomaar’) een ‘continuïteitsparagraaf’ in de aanbestedingsstukken kan dus in het voorkomend geval gedoe met betrekking tot het transparantiebeginsel opleveren. De aanbestedende dienst moet immers ‘duidelijk’ zijn.

Zie daartoe bijvoorbeeld HvJEG 29 april 2004 in zaak C-496/99 P (Succhi di Frutta):

111         Het beginsel van doorzichtigheid, dat er het corollarium van vormt, heeft in essentie ten doel te waarborgen dat elk risico van favoritisme en willekeur door de aanbestedende dienst wordt uitgebannen. Het impliceert dat alle voorwaarden en modaliteiten van de gunningsprocedure in het aanbestedingsbericht of in het bestek worden geformuleerd op een duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze, opdat, enerzijds, alle behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers de juiste draagwijdte kunnen begrijpen en zij deze op dezelfde manier interpreteren, en, anderzijds, de aanbestedende dienst in staat is om metterdaad na te gaan of de offertes van de inschrijvers beantwoorden aan de criteria welke op de betrokken opdracht van toepassing zijn.

De aanleiding voor deze Blog is het vonnis Rechtbank Den Haag 23 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3916:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:3916

3.3.         […] Verder is in de Aanbestedingsleidraad - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:

“(…) 7 Minimum Geschiktheidseisen

De inschrijver dient te voldoen aan de onderstaande minimum Geschiktheidseisen.

(…)

Eis B: Financiële draagkracht

De financiële draagkracht van de Inschrijver is zodanig dat hij de onderhavige Opdracht volledig tot stand kan brengen. De Inschrijver kan bij de Inschrijving volstaan met het invullen en onderteken van het Uniform Europees Aanbestedingsdocument.

De Inschrijver aan wie de Opdracht wordt gegund dient in staat te zijn een (meest) recente accountantsverklaring over de jaarrekening af te geven. Deze accountantsverklaring mag geen continuïteitsparagraaf bevatten.

Indien de onderneming van de Inschrijver niet jaarrekeningplichtig is kan worden volstaan met een samenstellingsverklaring.

(…)”.

5.10.       Op grond van Geschiktheidseis B dient de inschrijver aan wie de opdracht wordt gegund in staat te zijn om een recente accountantsverklaring over de jaarrekening af te geven, die geen continuïteitsparagraaf mag bevatten. Volgens Qualogy blijkt uit de jaarrekening van ARS dat de financiële administratie van ARS van een zodanige wanorde is, dat de accountant geen uitspraken kan doen over de continuïteit van ARS. Dit betekent, aldus Qualogy, dat de accountant geen continuïteitsparagraaf heeft opgenomen in de jaarrekening van ARS, omdat hij geen getrouw beeld heeft kunnen krijgen van de financiële stand van zaken bij ARS en dus niet heeft kunnen bepalen of sprake is van een continuïteitsrisico. In de visie van Qualogy is dit nog erger dan het opnemen van een continuïteitsparagraaf in de accountantsverklaring en moet dit tot de conclusie leiden dat de inschrijving van ARS terzijde moet worden gelegd omdat zij niet aan de gestelde eis van financiële en economische draagkracht voldoet.

5.11.       De Gemeente heeft echter voldoende aannemelijk gemaakt dat zij geen reden had en ook niet had hoeven hebben om te twijfelen aan de financiële en economische draagkracht van ARS. De Gemeente mocht immers in beginsel uitgaan van de juistheid van de verklaring van ARS dat zij voldoet aan Geschiktheidseis B. Bovendien heeft de Gemeente, naar aanleiding van de door Qualogy geuite bezwaren, navraag gedaan bij de accountant en de accountant heeft in zijn e-mailbericht van 5 maart 2023 toegelicht dat hij een verklaring van oordeelonthouding heeft afgegeven en dat hij, als hij redenen had gehad om te twijfelen aan de continuïteit van ARS, verplicht zou zijn om een continuïteitsparagraaf op te nemen. Vast staat dat in de jaarrekening van ARS geen continuïteitsparagraaf is opgenomen. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat de Gemeente voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij uit de mededeling van de accountant heeft mogen afleiden dat de accountant geen risico voor de bedrijfsvoering van ARS heeft gezien. Daarnaast heeft de Gemeente terecht naar voren gebracht dat de omstandigheid dat de boekhouding bij ARS kennelijk niet optimaal is, niet zonder meer betekent dat de continuïteit van ARS in twijfel moet worden getrokken. Bij die stand van zaken acht de voorzieningenrechter de conclusie dat ARS niet voldoet aan Geschiktheidseis B niet gerechtvaardigd.

Over de zin in de aanbestedingsstukken van de gemeente voornoemd:

Indien de onderneming van de Inschrijver niet jaarrekeningplichtig is kan worden volstaan met een samenstellingsverklaring.

Valt het nodige te zeggen.

Elke onderneming moet immers een ‘administratie bijhouden’ c.q. ‘boekhouden’, waaruit een ‘jaarrekening’ (balans en winst- en verliesrekening) volgt.

Wellicht wordt daarmee (echter) gedoeld op een deponerings- of openbaarmakingsplicht van de jaarrekening? Of op een wettelijke controleplicht aangaande de jaarrekening?

Hoe dan ook.

Een ‘accountantsverklaring’ - zie artikel 2: 393 lid 6 BW - en een ‘samenstellingsverklaring’ - niet geregeld in het BW - zijn, ook inhoudelijk, ‘appels en peren’.

En daarmee is (dus) sprake van een ongelijke behandeling van inschrijvers.

Lees terzijde ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2018/10/concern-verklaring.html