Rechtbank Rotterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:5358 past het ‘afzinkkelder-arrest’ van de Hoge Raad van 12 januari
2024, ECLI:NL:HR:2024:17 toe.
Zie over het ‘afzinkkelder-arrest’ deze Blog:
https://keesvandewater.blogspot.com/2024/01/een-overkoepelende-zorgvuldigheidsverpl.html
In het Rotterdamse vonnis:
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2024:5358
Gaat het om de vraag of aannemer BAM en opdrachtgever Evides aansprakelijk zijn voor de bodemdaling die het gevolg is van de bemalingswerkzaamheden van BAM.
4.5. BAM
en Evides hebben naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd
toegelicht dat zij voldoende zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat zij derhalve
de jegens [eiser 1] c.s. in acht te nemen zorgplicht niet hebben geschonden.
Zij hebben deskundigen, meer in het bijzonder Antea, ingeschakeld voorafgaande
aan de bemalingswerkzaamheden om de risico’s die verbonden zijn aan het
uitvoeren van deze werkzaamheden in te schatten. Het feit dat er geen
nulpuntmetingen zijn gedaan en geen na-opnames, is daarbij niet relevant, omdat
die metingen niet zouden hebben voorkomen dat bodemdaling (en daardoor mogelijk
schade) zou intreden als bemaald zou worden.
4.6. In
het vlak voor de mondelinge behandeling door [eiser 1] c.s. ingebrachte rapport
van Adinex wordt er melding van gemaakt dat BAM en Evides - als alternatief
voor de toegepaste ‘deepwell-bemaling’-– hadden kunnen overwegen om
‘onderwaterbeton’ toe te passen. De argumenten van Lengkeek tegen toepassing
van deze alternatieve werkwijze acht Adinex “weinig valide”. BAM en Evides
hebben op de mondelinge behandeling aangegeven dat zij op het rapport van
Adinex zouden willen reageren, als dat nodig mocht zijn. De rechtbank acht dat
niet nodig, omdat Adinex in haar rapport heeft vermeld dat de extra kosten van
dit alternatief € 750.000,00 zouden bedragen. Ook gelet op de financiële omvang
van de aan BAM gegeven opdracht zijn dit dermate hoge kosten dat van BAM en Evides
niet gevergd mag worden dat deze gemaakt hadden moeten worden ter voorkoming
van de (door Antea ingeschatte) minimale kans op verzakking van de bodem door
de voorgenomen bemaling.
4.7. Ten
slotte acht de rechtbank van belang dat Adinex onderkent dat er voor BAM geen
mogelijkheden waren om bij de keuze van deepwellbemaling het optreden van
mogelijke schade door verzakking te voorkomen. Adinex onderschrijft de visie
van Evides/Lengkeek dat retourbemaling bij de inzet van deepwellbemaling weinig
effectief is en tevens qua uitvoering in technisch opzicht tot problemen kan
leiden. Ook schrijft Adinex in haar rapport dat BAM niet verweten kan worden na
de melding van de verzakkingen niet te besluiten om het debiet van de
deepwellbemaling te verlagen, omdat dan het risico voor het ‘opbarsten’ van de
bouwkuipbodem zou toenemen, waarbij het geen optie was om het werk te staken.
4.8. De
conclusie is dat BAM niet aansprakelijk wordt gehouden voor de door [eiser 1]
c.s. gestelde schade voor zover daaraan de stelling ten grondslag is gelegd dat
BAM en Evides onzorgvuldig hebben gehandeld. Daarmee kan in het midden blijven
of Evides op grond van artikel 6:171 BW aansprakelijk is. […]
BAM en Evides blijken echter wel aansprakelijk voor de schade van [eiser 1] c.s. voor zover deze is veroorzaakt door de bemalingswerkzaamheden.
4.11. Hoewel
BAM en Evides dit ter zitting hebben betwist, kan in de eerste plaats worden
vastgesteld dat sprake is van een situatie waarbij een aanmerkelijk risico
bestond op het ontstaan van schade aan gebouwen en terreinen van [eiser 1]
c.s., ook als de werkzaamheden zorgvuldig zouden worden uitgevoerd. Bij
voorbaat stond vast dat door de werkzaamheden van BAM een direct intredende
bodemdaling van tenminste een of meer centimeters zou plaatsvinden in de
gebieden in de directe nabijheid van het werk. Het werk bestond uit een
omvangrijke bemaling en afvoer van grondwater. Deze werkzaamheden waren, zoals
Evides in haar brief van 15 januari 2019 ook met zoveel woorden aangeeft,
ingrijpend voor wat betreft de verlaging van de grondwaterstand (zie onder
2.5). Onjuist is de aanname van BAM en Evides dat “de panden” niet op staal
gefundeerd waren en dat daarom geen schade aan die panden te verwachten was.
Dat gold in elk geval niet voor de kelder en de garage van [adres 1] .
[…]
4.14. De
Hoge Raad heeft in het afzinkkelder-arrest geen definitie opgenomen van hoe
hoog het risico op schade moet zijn om als ‘aanmerkelijk’ te worden aangemerkt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval, in elk geval voor wat
betreft gebouwen in de nabijheid van het werk die niet op palen waren
gefundeerd, zoals de kelder en de garage van [adres 1] ) van een dergelijk
aanmerkelijk risico op schade worden gesproken om reden dat Antea klip en klaar
heeft aangegeven dat de kans op zettingsschade aan opstallen niet is uit te
sluiten. Daar komt bij dat zettingsschade ook kan optreden als een bodemdaling
gevolgen heeft voor aansluitingen tussen wel onderheide gebouwen en niet
onderheide terreinen. Uit de overgelegde foto’s kan worden afgeleid dat met
name bij de aansluiting van de bestrating op de gebouwen van [eiser 1] c.s. die
op palen zijn gefundeerd hoogteverschillen zijn ontstaan. Voldoende aannemelijk
is dat in elk geval een deel van die hoogteverschillen zijn ontstaan door de
bodemdaling die een gevolg is van de bemalingswerkzaamheden van BAM. Ook
daardoor kan schade zijn opgetreden aan bijvoorbeeld riolering, zoals ook op
enkele foto’s te zien is. Ook zulke schade is voorzienbaar bij een bodemdaling
van tussen iets meer dan 1 cm en iets meer dan 2 cm, waarvan Antea voorafgaande
aan de werkzaamheden nog uitging.
4.15. Een
bijkomende omstandigheid die meebrengt dat BAM en Evides aansprakelijk moeten
worden geacht op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen in het
afzinkkelder-arrest is dat de bemalingswerkzaamheden van BAM veel langer hebben
geduurd dan gepland, waardoor de bodemdaling als gevolg van de
bemalingswerkzaamheden aanzienlijk meer is geweest dan de door Antea
ingeschatte ruim 1 tot ruim 2 cm. Door de langere duur van de werkzaamheden heeft
zich een (aanzienlijk) grotere daling van de grond voorgedaan dan was verwacht
(de daling is volgens de berekeningen bijna verdubbeld: 24 tot 43 mm) en
daardoor is het risico op schade als gevolg van een zodanige daling van de
grond dus alleen maar toegenomen.
4.16. Het
verweer van BAM en Evides dat de bodemdaling sowieso zou zijn ingetreden en dus
van schade geen sprake kan zijn, gaat niet op. De daling van de bodem is in elk
geval eerder ingetreden dan het geval zou zijn als alleen een natuurlijke zakking
aan de orde zou zijn. Dat betekent dat [eiser 1] c.s. eerder dan voor hen nodig
zou zijn geweest als zij alleen met dalingen van de bodem geconfronteerd zouden
zijn als gevolg van natuurlijke oorzaken maatregelen moet nemen om de nadelige
gevolgen van die daling weg te nemen. Dat zijn kostenposten die als schade
kunnen worden gekwalificeerd.
4.17. In
navolging van het afzinkkelder-arrest kan naar het oordeel van de rechtbank dus
worden gezegd dat voor zover er schade bij [eiser 1] c.s. is ontstaan als gevolg
van de bemalingswerkzaamheden van BAM het niet aanvaardbaar is dat die schade
voor rekening en risico van [eiser 1] c.s. komt. De overige omstandigheden die
de Hoge Raad in zijn overwegingen in het arrest noemt, doen zich in de
onderhavige zaak eveneens voor: 1) het werk werd uitsluitend in het belang van
Evides (en BAM) uitgevoerd, 2) voor [eiser 1] c.s. leverde dat geen voordeel op
en 3) de schade die [eiser 1] c.s. mogelijk door de bodemdaling, veroorzaakt
door de werkzaamheden van BAM, hebben geleden, behoort niet zonder meer tot
hetgeen [eiser 1] c.s. in het maatschappelijk verkeer zouden moeten dulden bij
werkzaamheden als de onderhavige en ten slotte 4) lag het op de weg van in dit
geval Evides, die dat feitelijk ook heeft gedaan, om zich tegen aansprakelijkheid
voor het toebrengen van schade aan derden te verzekeren
4.18. De
conclusie is dat BAM en Evides aansprakelijk worden gehouden voor de schade
voor zover deze bij [eiser 1] c.s. is ontstaan als gevolg van de uitgevoerde
bemalingswerkzaamheden van BAM, ook al hebben BAM en Evides bij de
voorbereiding en de uitvoering van de werkzaamheden voldoende maatregelen
genomen ter voorkoming van schade aan zaken van derden en de werkzaamheden
verder op zorgvuldige wijze uitgevoerd. De vordering onder I (verklaring voor
recht) is daarom toewijsbaar.
We zien daarmee, dat het ‘afzinkkelder-arrest’ een zelfstandige bron voor (een) schadevergoeding (-sverplichting) kan zijn. Het vonnis refereert in verband met de vastgestelde aansprakelijkheid immers niet aan artikel 6: 162 BW.
En blijkbaar is met een zorgvuldige voorbereiding van de opdracht een tijdens de uitvoering van de opdracht veel grotere verzakking van de bodem dan eerder door een deskundige ingeschat, en ook een veel langere duur van de bemalingswerkzaamheden dan eerder gepland, geen reden om (alsnog) onzorgvuldigheid in de zin van artikel 6: 162 BW aan te (moeten) nemen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten