Niet elke eerdere dienstverlening zal leiden tot de overname van
personeel door ‘overgang van onderneming’ als gevolg van de uitslag van een
aanbestedingsprocedure.
In verband met ‘overgang van onderneming’ is namelijk Afdeling 8 van Titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) relevant, waaronder het bepaalde in artikel 6: 662 BW:
1. Voor
de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
a. overgang:
de overgang, ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing, van
een economische eenheid die haar identiteit behoudt;
b. economische
eenheid: een geheel van georganiseerde middelen, bestemd tot het ten uitvoer
brengen van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit waaronder
begrepen de uitoefening van openbaar gezag.
2. Voor
de toepassing van deze afdeling wordt een vestiging of een onderdeel van een
onderneming of vestiging beschouwd als een onderneming.
Zie voor ‘overgang van onderneming’, in een inbestedingszaak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant 24 september 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:6410:
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBZWB:2025:6410
5.5. Van
een overgang van onderneming is sprake als:
- een duurzame economische eenheid (i);
- die haar identiteit behoudt (iii)
overgaat
- ten gevolge van een overeenkomst, fusie of een
splitsing (ii).
[…]
5.9. Volgens
vaste rechtspraak van het HvJ EU blijkt het behoud van identiteit met name uit
het daadwerkelijk voortzetten of hervatten van dezelfde of soortgelijke
activiteiten door de nieuwe ondernemer. Daarbij moet rekening worden gehouden
met alle feitelijke omstandigheden, zoals de aard van de betrokken onderneming
of vestiging, het al dan niet overdragen van materiële activa zoals gebouwen en
roerende goederen, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de
overdracht, het al dan niet overnemen van vrijwel al het personeel door de nieuwe
ondernemer, het al dan niet overdragen van de klantenkring, de mate waarin de
voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen en de
duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten. Deze zogenaamde
Spijkers-factoren (HvJ EU, 18 maart 1986, C-24/85, ECLI:NL:XX:1986:AC8669, NJ
1987/502) zijn slechts deelaspecten en mogen niet afzonderlijk worden
beoordeeld, maar moeten tezamen een beeld opleveren, dat antwoord geeft op de
vraag of sprake is van overgang van een onderneming (HvJ EU, 20 januari 2011,
ECLI:EU:2011:24 (Clece/Martin Valor). De identiteit van een economische
eenheid, waarbij arbeidskrachten de voornaamste factor zijn, kan worden
behouden wanneer het grootste deel van het personeel van die eenheid door de
gestelde verkrijger wordt overgenomen (HvJ EU van 11 juli 2018, C-60/17,
ECLI:EU:C:2018:559). Als er sprake is van identiteitsbehoud, dan gaat al het
personeel automatisch mee over.
[…]
5.15. Gesteld
noch gebleken is dat Jong JGZ materiële activa (zoals gebouwen en roerende
goederen) die noodzakelijk is voor de uitvoering van de opdracht, heeft
overgedragen aan de GGD. Vaststaat dat de GGD de locaties die Jong JGZ
gebruikte voor het uitvoeren van de jeugdgezondheidszorg niet heeft
overgenomen. Pas ruim na 1 januari 2024, in maart 2024, heeft de GGD één
locatie die voorheen door Jong JGZ werd gehuurd van de Gemeente alsnog in
gebruik genomen door de GGD. Niet weersproken is dat deze locatie evenwel
opnieuw is ingericht omdat deze niet voldeed aan de eisen van de GGD. Anders
dan Jong JGZ is de kantonrechter van oordeel dat voor zover er sprake is
geweest van overdracht van de zorgdossiers van Jong JGZ aan de GGD (waarover
hieronder meer) die zorgdossiers niet kwalificeren als materiële activa. Zoals
de GGD terecht heeft aangevoerd gaat het bij materiële activa om tastbare en
fysieke bezittingen van een organisatie die een economische waarde
vertegenwoordigen. (Digitale) zorgdossiers kunnen niet als zodanig worden
aangemerkt.
[…]
5.16. Jong
JGZ heeft gesteld dat voor de uitvoering van de opdracht (zorg)dossiers en de
daarin neergelegde knowhow van belang zijn. Het onderwerp van de onderneming
vormt immers de jeugdgezondheidszorg, dat wil zeggen, de zorg voor zeer jonge
kinderen. Die kinderen hebben ieder een eigen (zorg)dossier bij Jong JGZ gehad.
Zonder deze dossiers en de daarin besloten knowhow van JGZ kan - zo stelt Jong
JGZ - het jeugdgezondheidszorgnetwerk in feite niet worden verricht en had de
GGD niet kunnen voldoen aan de eis van continuïteit in de dienstverlening.
Voorts zijn de door of met Jong JGZ gemaakte afspraken met (ouders van)
cliënten doorgezet naar de GGD, die de onderhavige zorgactiviteiten vervolgens
naadloos heeft voortgezet, aldus Jong JGZ. De kantonrechter volgt Jong JGZ niet
in haar standpunt.
5.17. Jong
JGZ heeft niet weersproken dat de GGD per 1 januari 2024 niet beschikte over de
zorgdossiers van Jong JGZ, omdat Jong JGZ daaraan (lange tijd) niet heeft
willen meewerken en dat de GGD na verkregen toestemming van de jeugdigen
(respectievelijk hun ouders/wettelijk vertegenwoordigers) toegang heeft
verkregen tot de fysieke dossiers. De GGD heeft in dit verband gesteld dat de
hulpverlener eigenaar is van het fysieke medisch dossier, maar dat de inhoud
van de zorgdossiers evenwel toe behoort aan de jeugdigen. Zij hebben de
inhoudelijke beschikkingsmacht over de informatie uit het zorgdossiers en
bepalen wie daarover mag beschikken en hebben ook toestemming moeten geven aan
de GGD om beschikking te krijgen over de inhoud van de dossiers. Nu Jong JGZ niet,
althans niet gemotiveerd, heeft weersproken dat de door de GGD geschetste gang
van zaken juist is, moet er van worden uitgegaan dat er geen sprake is geweest
van overdracht van immateriële activa in de zin van zorgdossiers.
5.18. Evenmin
is naar het oordeel van de kantonrechter sprake geweest van overdracht door
Jong JGZ van aanwezige knowhow in de digitale zorgdossiers aan de GGD. Daarbij
volgt de kantonrechter de GGD in haar stelling dat de dossiers enkel medische
informatie en gegevens bevatten waaronder consultverslagen, adviezen aan
ouders, registratie van vaccinaties en dergelijke en dat de GGD ook zonder deze
informatie de zorg kan verlenen, gelet op haar eigen knowhow binnen de
jeugdgezondheidszorg.
[…]
5.22. De
kantonrechter komt, alle hiervoor besproken ‘Spijkerscriteria’ in onderlinge
samenhang afwegend tot het oordeel dat er geen sprake is van overgang van
onderneming. Zoals hiervoor vastgesteld zijn geen materiële activa, danwel
immateriële activa van waarde overgedragen. Evenmin is sprake van de situatie
dat - qua aantallen en deskundigheid - een wezenlijk deel van de werknemers
door de GGD zijn overgenomen. Weliswaar zijn de activiteiten door de GGD
ononderbroken voortgezet en is het klantenbestand van Jong JGZ overgegaan naar
de GGD, dat is echter onvoldoende om identiteitsbehoud van de onderneming te
kunnen aannemen.
5.23. Voorgaande
leidt tot de conclusie dat de gevorderde verklaring voor recht dat het (doen)
voortzetten van de jeugdgezondheidszorgactiviteiten van Jong JGZ in Breda en
omstreken door de GGD heeft te gelden als een overgang van onderneming wordt
afgewezen.
Ook bijvoorbeeld een ‘zittende’ installateur hoeft dan ook in beginsel niet te vrezen, dat na het niet winnen van een aanbestedingsprocedure, bij een ‘contractwissel’, zijn door hem vast bij de aanbestedende dienst ingezette (service-) monteurs, als gevolg van ‘overgang van onderneming’, worden overgenomen door de concurrent die de aanbestedingsprocedure heeft gewonnen.
Uit het vonnis blijkt verder ook, dat een ondernemer maar beter niet afhankelijk moet zijn van een (1) aanbestedende dienst (opdrachtgever).
‘Overgang van onderneming’ in de zin van Afdeling 8 van Titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek staat overigens in beginsel los van verplichtingen volgens een CAO en/of door de aanbestedende dienst in de aanbestedingsstukken vastgelegde overnameverplichtingen.
Bij laatstgenoemde verplichtingen moet de aanbestedende dienst zich realiseren, dat daarbij (de) rechten en wensen van werknemers relevant zijn. Daar gaat de aanbestedende dienst (dus) niet zelf (eenzijdig) over.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten