woensdag 29 oktober 2025

Zuiver inbesteden

Bij ‘inbesteden’ onderscheidt men in ‘zuiver inbesteden’ en ‘quasi inbesteden’.

Bij ‘zuiver inbesteden’ is sprake van taakvervulling voor een overheidsorgaan door een lichaam dat (1) juridisch/formeel/rechtens niet van dat overheidsorgaan is te onderscheiden en (2) niet zelfstandig beslissingen kan nemen.

Zie daartoe Rechtbank Den Haag 16 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12379:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:12379


5.9.         Per 1 januari 2015 is DRZ een reguliere ambtelijke dienst geworden van het ministerie van Financiën. Daarvoor was DRZ een agentschap van dat ministerie. Alhoewel een ambtelijke dienst en een agentschap organisatorisch van elkaar verschillen, is DRZ in beide gevallen een onzelfstandig onderdeel van de publiekrechtelijke rechtspersoon, de Staat. Ook de Belastingdienst valt onder het ministerie van Financiën en is net als DRZ onderdeel van de Staat. Tussen de Belastingdienst en DRZ bestaat daarom geen onderscheid in de zin van de wet of de richtlijn.

5.10.       Verder valt DRZ binnen het ministerie van Financiën onder de verantwoordelijkheid van de Secretaris-Generaal. Een bevoegdheid om onafhankelijk van de Staat beslissingen te nemen, heeft DRZ daarom niet.

5.11.       Het ontbreken van het onderscheid en de zelfstandige beslissingsbevoegdheid van DRZ heeft tot gevolg dat de afspraken tussen de Belastingdienst en DRZ niet leiden tot een overeenkomst in de zin van de wet of de richtlijn. De hertaxaties kwalificeren zich om die reden niet als overheidsopdracht en zijn daardoor niet aanbestedingsplichtig. De gemeenschapsregels inzake overheidsopdrachten behoeven dan niet te worden toegepast.

En het hoger beroep Hof Den Haag 15 juli 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2255:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2025:2255


3.3          Uitgangspunt bij de beoordeling van het betoog van [appellante] is de overweging uit het door de rechtbank al genoemde ‘Teckal’-arrest van het HvJEU (in de punten 50 en 51 daarvan) dat de aanbestedingsrichtlijnen van toepassing zijn wanneer een aanbestedende dienst een schriftelijke overeenkomst sluit met een lichaam dat formeel/rechtens van haar onderscheiden is en zelfstandig beslissingen kan nemen, ongeacht of dat lichaam zelf een aanbestedende dienst is. Deze overweging is herhaald in punt 47 van het arrest van het HvJEU van 11 januari 2005 in de zaak ‘Stadt Halle’ […]. In punt 48 is daar het volgende aan toegevoegd: Een overheidsorgaan, dat een aanbestedende dienst kan zijn, kan zijn taken van algemeen belang vervullen met zijn eigen administratieve, technische en andere middelen, zonder dat hij een beroep hoeft te doen op externe lichamen die niet tot zijn diensten behoren. In dat geval kan er geen sprake zijn van een overeenkomst onder bezwarende titel met een lichaam dat juridisch van de aanbestedende dienst onderscheiden is. De gemeenschapsregels inzake overheidsopdrachten behoeven dan niet te worden toegepast.

3.4          Uit deze HvJEU-rechtspraak volgt dat wanneer een overheidsorgaan, dat een aanbestedende dienst kan zijn, een taak van algemeen belang laat vervullen door een lichaam dat juridisch/formeel/rechtens niet van dat overheidsorgaan is te onderscheiden, er geen sprake kan zijn van een overeenkomst onder bezwarende titel als bedoeld in onder meer artikel 2 lid 1 bij 5 Richtlijn 2014/24 en dat die richtlijn dan dus niet hoeft te worden toegepast.

3.5          Onderzocht moet nu worden of sinds 18 april 2016 DRZ een lichaam is dat juridisch/formeel/rechtens van de BD is te onderscheiden.

[…]

3.11        In de periode waarop de vordering van [appellante] betrekking heeft (de periode vanaf 18 april 2016) waren/zijn, zo moet worden geconcludeerd, DRZ en de BD beide diensten/onderdelen van het MvF zonder zelfstandige beslissingsmacht. Zij zijn dus juridisch/formeel/rechtens niet van elkaar te onderscheiden, zodat de in rov. 3.5 geformuleerde vraag ontkennend moet worden beantwoord. Dit betekent, gezien het onder 3.4 overwogene, dat tussen DRZ en de BD geen sprake kan zijn van een overeenkomst onder bezwarende titel, en dat de inschakeling van DRZ door de BD om de hertaxaties te verrichten - wat [appellante] de ‘litigieuze opdracht’ noemt - niet onder Richtlijn 2014/24 valt.

3.12        De onder 3.2 genoemde argumentatie van [appellante] is volledig gebaseerd op Richtlijn 2014/24 en de daarbij behorende bijlage 1. Aangezien, naar zojuist is geoordeeld, die richtlijn en bijlage niet van toepassing zijn op de inschakeling van DRZ door de BD, gaat die argumentatie niet op. Om dezelfde reden doet ook het argument van [appellante] dat de Staat zelf niet op bijlage 1 staat vermeld niet ter zake. Dit geldt ook voor het op de mondelinge behandeling in hoger beroep geëxpliciteerde argument van [appellante] dat de toets, of sprake is van een aanbestedingsplichtige opdracht in de zin van artikel 2 lid 1 onder 5 van Richtlijn 2014/24, moet plaatsvinden op basis van de inhoud en strekking van de opdracht én geabstraheerd van DRZ als opdrachtnemer (blz. 3, 2e alinea PA-B). Er is immers al geen sprake van een ‘overheidsopdracht’ omdat niet voldaan is aan de daarvoor geldende eis dat er een overeenkomst onder bezwarende titel is.

3.13        De rechtbank heeft, resumerend, terecht en op de juiste gronden de vordering van [appellante] afgewezen.

3.14        Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

Lees ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2023/12/zuiver-inbesteden-en-relativiteit.html 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten