Bij ‘inbesteden’ onderscheidt men in ‘zuiver inbesteden’ en ‘quasi
inbesteden’.
Bij ‘zuiver inbesteden’ is sprake van taakvervulling voor een overheidsorgaan door een lichaam dat (1) juridisch/formeel/rechtens niet van dat overheidsorgaan is te onderscheiden en (2) niet zelfstandig beslissingen kan nemen.
Zie daartoe Rechtbank Den Haag 16 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12379:
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:12379
5.9. Per
1 januari 2015 is DRZ een reguliere ambtelijke dienst geworden van het
ministerie van Financiën. Daarvoor was DRZ een agentschap van dat ministerie.
Alhoewel een ambtelijke dienst en een agentschap organisatorisch van elkaar
verschillen, is DRZ in beide gevallen een onzelfstandig onderdeel van de
publiekrechtelijke rechtspersoon, de Staat. Ook de Belastingdienst valt onder
het ministerie van Financiën en is net als DRZ onderdeel van de Staat. Tussen
de Belastingdienst en DRZ bestaat daarom geen onderscheid in de zin van de wet
of de richtlijn.
5.10. Verder
valt DRZ binnen het ministerie van Financiën onder de verantwoordelijkheid van
de Secretaris-Generaal. Een bevoegdheid om onafhankelijk van de Staat
beslissingen te nemen, heeft DRZ daarom niet.
5.11. Het
ontbreken van het onderscheid en de zelfstandige beslissingsbevoegdheid van DRZ
heeft tot gevolg dat de afspraken tussen de Belastingdienst en DRZ niet leiden
tot een overeenkomst in de zin van de wet of de richtlijn. De hertaxaties
kwalificeren zich om die reden niet als overheidsopdracht en zijn daardoor niet
aanbestedingsplichtig. De gemeenschapsregels inzake overheidsopdrachten
behoeven dan niet te worden toegepast.
En het hoger beroep Hof Den Haag 15 juli 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2255:
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2025:2255
3.3 Uitgangspunt
bij de beoordeling van het betoog van [appellante] is de overweging uit het
door de rechtbank al genoemde ‘Teckal’-arrest van het HvJEU (in de punten 50 en
51 daarvan) dat de aanbestedingsrichtlijnen van toepassing zijn wanneer een
aanbestedende dienst een schriftelijke overeenkomst sluit met een lichaam dat
formeel/rechtens van haar onderscheiden is en zelfstandig beslissingen kan
nemen, ongeacht of dat lichaam zelf een aanbestedende dienst is. Deze
overweging is herhaald in punt 47 van het arrest van het HvJEU van 11 januari
2005 in de zaak ‘Stadt Halle’ […]. In punt 48 is daar het volgende aan
toegevoegd: Een overheidsorgaan, dat een aanbestedende dienst kan zijn, kan
zijn taken van algemeen belang vervullen met zijn eigen administratieve,
technische en andere middelen, zonder dat hij een beroep hoeft te doen op
externe lichamen die niet tot zijn diensten behoren. In dat geval kan er geen
sprake zijn van een overeenkomst onder bezwarende titel met een lichaam dat
juridisch van de aanbestedende dienst onderscheiden is. De gemeenschapsregels
inzake overheidsopdrachten behoeven dan niet te worden toegepast.
3.4 Uit
deze HvJEU-rechtspraak volgt dat wanneer een overheidsorgaan, dat een
aanbestedende dienst kan zijn, een taak van algemeen belang laat vervullen door
een lichaam dat juridisch/formeel/rechtens niet van dat overheidsorgaan is te
onderscheiden, er geen sprake kan zijn van een overeenkomst onder bezwarende
titel als bedoeld in onder meer artikel 2 lid 1 bij 5 Richtlijn 2014/24 en dat
die richtlijn dan dus niet hoeft te worden toegepast.
3.5 Onderzocht
moet nu worden of sinds 18 april 2016 DRZ een lichaam is dat juridisch/formeel/rechtens
van de BD is te onderscheiden.
[…]
3.11 In de
periode waarop de vordering van [appellante] betrekking heeft (de periode vanaf
18 april 2016) waren/zijn, zo moet worden geconcludeerd, DRZ en de BD beide
diensten/onderdelen van het MvF zonder zelfstandige beslissingsmacht. Zij zijn
dus juridisch/formeel/rechtens niet van elkaar te onderscheiden, zodat de in
rov. 3.5 geformuleerde vraag ontkennend moet worden beantwoord. Dit betekent,
gezien het onder 3.4 overwogene, dat tussen DRZ en de BD geen sprake kan zijn
van een overeenkomst onder bezwarende titel, en dat de inschakeling van DRZ
door de BD om de hertaxaties te verrichten - wat [appellante] de ‘litigieuze
opdracht’ noemt - niet onder Richtlijn 2014/24 valt.
3.12 De
onder 3.2 genoemde argumentatie van [appellante] is volledig gebaseerd op
Richtlijn 2014/24 en de daarbij behorende bijlage 1. Aangezien, naar zojuist is
geoordeeld, die richtlijn en bijlage niet van toepassing zijn op de
inschakeling van DRZ door de BD, gaat die argumentatie niet op. Om dezelfde
reden doet ook het argument van [appellante] dat de Staat zelf niet op bijlage
1 staat vermeld niet ter zake. Dit geldt ook voor het op de mondelinge
behandeling in hoger beroep geëxpliciteerde argument van [appellante] dat de
toets, of sprake is van een aanbestedingsplichtige opdracht in de zin van
artikel 2 lid 1 onder 5 van Richtlijn 2014/24, moet plaatsvinden op basis van
de inhoud en strekking van de opdracht én geabstraheerd van DRZ als
opdrachtnemer (blz. 3, 2e alinea PA-B). Er is immers al geen sprake van een
‘overheidsopdracht’ omdat niet voldaan is aan de daarvoor geldende eis dat er
een overeenkomst onder bezwarende titel is.
3.13 De
rechtbank heeft, resumerend, terecht en op de juiste gronden de vordering van
[appellante] afgewezen.
3.14 Het
bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellante] in
de kosten van het hoger beroep.
Lees ook:
https://keesvandewater.blogspot.com/2023/12/zuiver-inbesteden-en-relativiteit.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten