dinsdag 6 november 2018

Het UEA van de onderaannemer


Een in beginsel aannemelijk vonnis in Rechtbank Amsterdam 13 september 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:6753:


3.3.        De Gemeente heeft daartegen – samengevat – aangevoerd dat zij te maken heeft met een inschrijving waarvan objectief kon worden vastgesteld dat de inschrijver een vergissing heeft gemaakt bij het invullen van het UEA. [naam 2] heeft in het UEA bij vraag IIC immers geantwoord dat zij géén beroep doet op de draagkracht van een andere entiteit, terwijl uit de bij de inschrijving ingediende stukken blijkt dat zij wél een beroep doet op de draagkracht van een andere entiteit, namelijk voor wat betreft het bezit van het Groenkeurcertificaat dat op naam staat van Eijkelboom. Ook kon volgens de Gemeente objectief worden vastgesteld dat [naam 2] het uitvoeren van de groenwerkzaamheden in onderaanneming zal opdragen aan Eijkelboom, omdat dit blijkt uit de beantwoording van vraag IID in het UEA. Dit is volgens de Gemeente informatie die reeds bij eerste inzage van de inschrijving (in de kluis van TenderNed) bekend en duidelijk was, zodat zij [naam 2] in de gelegenheid mocht stellen om alsnog het UEA van onderaannemer Eijkelboom in te dienen.
[…]
4.3.        Als uitgangspunt heeft te gelden dat een aanbestedende dienst bij de beoordeling van de inschrijving moet uitgaan van de inschrijvingen zoals die bij het sluiten van de termijn zijn ontvangen. Het beginsel van gelijke behandeling en het daarvan afgeleide transparantiebeginsel verzetten zich in beginsel tegen de mogelijkheid dat een inschrijver zijn inschrijving nadien nog wijzigt of aanvult. Volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie kan slechts in uitzonderlijke gevallen een uitzondering op voormeld uitgangspunt worden gemaakt (HvJ EU 29 maart 2012, zaak C-599/10 (SAG)). Een inschrijving kan alleen dan - na de inschrijfdatum - nog worden verbeterd of aangevuld in geval deze een klaarblijkelijke eenvoudige precisering behoeft of als het om het rechtzetten van een kennelijke materiële fout gaat. Een dergelijke wijziging mag er echter niet toe leiden dat in werkelijkheid een nieuwe inschrijving wordt voorgesteld. Het maken van een dergelijke uitzondering is uitgesloten in geval van een ontbrekend stuk dat, of ontbrekende informatie die op straffe van uitsluiting moet worden verstrekt (HvJ EU 10 oktober 2013, zaak C-336/12 (Manova)).
4.4.        Gelet op het vorenstaande moet worden beoordeeld of de inschrijving van [naam 2] , zoals door de Gemeente aangetroffen in de kluis van TenderNed, door het geboden herstel rechtens ontoelaatbaar is aangevuld. Dit is niet het geval. Uit de inschrijving zelf bleek immers dat [naam 2] , om aan de door de Gemeente gestelde eisen te voldoen, wel degelijk mede een beroep deed op “de draagkracht van een andere entiteit”, namelijk Eijkelboom, van wie bovendien al wel aanstonds het Groenkeurcertificaat was overgelegd. Uit de inschrijving zelf bleek dus niet alleen dat [naam 2] de desbetreffende vraag IIC foutief had beantwoord maar ook wat, naar haar uit dat stuk kenbare bedoeling, het antwoord had behoren te zijn. Uit die fout vloeide vervolgens ook de tweede fout voort, namelijk dat [naam 2] de UEA betreffende Eijkelboom niet bij haar inschrijving had gevoegd. Onder de gegeven omstandigheden mocht dit door de Gemeente worden aangemerkt als een evidente fout in de zin van de hiervoor in 4.3 vermelde rechtspraak, die voor eenvoudig herstel vatbaar was. Door [naam 2] deze mogelijkheid van herstel te bieden, werd zij niet in werkelijkheid in de gelegenheid gesteld een nieuwe inschrijving voor te stellen. Evenmin was door die gang van zaken sprake van concurrentievervalsing of strijd met het gelijkheidsbeginsel. Ten slotte is gesteld noch gebleken dat de aanbestedingsvoorwaarden mede inhielden dat een op enig onderdeel incomplete of foutieve inschrijving zonder meer werd uitgesloten (zie HvJEU 14 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:948). De Gemeente heeft dus, zonder een open en transparante mededinging in gevaar te brengen, [naam 2] in de gelegenheid mogen stellen alsnog het UEA van haar onderaannemer Eijkelboom in te dienen. De vorderingen zijn dan ook niet toewijsbaar.

Het komt mij ook voor, dat een ‘uitsluiting’ of ‘ongeldigverklaring’ in dit concrete geval (ook) ‘onevenredig’ (‘disproportioneel’) zou zijn geweest in de zin van artikel 18 lid 1 Richtlijn 2014/24/EU (gedeeltelijk):

Aanbestedende diensten behandelen ondernemers op gelijke en niet-discriminerende wijze en handelen op een transparante en proportionele wijze. […]

Wel vraag ik me af, of de verwijzing in r.o. 4.4. naar ‘HvJEU 14 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:948’ - dat is zaak C-171/15, Connexxion Taxi Services - wel zo handig en overtuigend is. Het is namelijk 14 december 2016. Het gaat om ‘oud’ (2004/18/EG) recht. En inmiddels kennen we ook artikel 2.87a lid Aanbestedingswet 2012 (zie ook artikel 57 lid 6 Richtlijn 2014/24/EU):

De aanbestedende dienst stelt een gegadigde of inschrijver waarop een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 2.86, eerste of derde lid, of artikel 2.87 van toepassing is, in de gelegenheid te bewijzen dat hij voldoende maatregelen heeft genomen om zijn betrouwbaarheid aan te tonen. Indien de aanbestedende dienst dat bewijs toereikend acht, wordt de betrokken gegadigde of inschrijver niet uitgesloten.

In welk verband de rechtsoverwegingen 41 t/m 43 van het arrest ‘Connexxion Taxi Services’ voornoemd bijvoorbeeld (ook) niet meer relevant zijn.


En zie verder over het UEA onder meer ook:





Het houdt je wel van de straat…………

Geen opmerkingen:

Een reactie posten