donderdag 1 november 2018

Zitten pitten?


Het wijzigen van de looptijd van een ‘overheidsopdracht’ betreft een ‘wezenlijke wijziging’ in de zin van artikel 2.163g Aanbestedingswet 2012. Zie daartoe Rechtbank Den Haag 26 oktober 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:12716:


4.14.      Uit de door de Gemeenten - als productie 1 - overgelegde overeenkomsten blijkt echter dat geen enkele van de met [X] gesloten overeenkomsten een looptijd heeft zoals aangegeven in de eerste NvI. De met de gemeente Westland gesloten overeenkomst kent een looptijd van drie jaar (ingaande 1 mei 2018), met een optie tot verlenging met maximaal drie maal twaalf maanden (ofwel een maximale looptijd van zes jaar), terwijl de met de gemeenten Delft, Zoetermeer, Rijswijk en Leidschendam-Voorburg een looptijd hebben van één jaar (eveneens ingaande op 1 mei 2018) met een optie tot verlenging met maximaal twee maal twaalf maanden (ofwel een maximale looptijd van drie jaar).
4.15.      Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vormt het voorgaande onmiskenbaar een wezenlijke wijziging van de door de Gemeenten aan [X] verstrekte opdrachten in de zin van artikel 2.163g Aw 2012. De Gemeenten kunnen ieder geval niet worden gevolgd in hun stelling dat de uiteindelijk met [X] gesloten overeenkomsten niet substantieel afwijken van de overeenkomsten die de inschrijvers en de Gemeenten voor ogen stonden in het kader van de aanbestedingsprocedure. Voor wat betreft de looptijden zijn de verschillen daarvoor te groot. Bovendien bestaan verschillen in de looptijd van de verscheidene overeenkomsten. Het voorgaande klemt te meer nu moet worden aangenomen, althans niet kan worden uitgesloten, dat door de wijziging van de looptijd het economisch evenwicht van de opdrachten ten gunste van [X] verandert op een wijze die niet is voorzien in de oorspronkelijke opdracht. Voor wat betreft de gemeente Westland bedraagt de overeengekomen minimale looptijd immers drie jaar en de maximale looptijd zes jaar, terwijl was beoogd een overeenkomst met looptijd van minimaal twee jaar en maximaal vier jaar. Aannemelijk is dat die langere looptijd - economisch gezien - onvoorzien in het voordeel strekt van [X]. Dit is ook het geval met betrekking tot de door de gemeenten Delft, Zoetermeer, Rijswijk en Leidschendam-Voorburg gesloten overeenkomsten met [X]. Ten aanzien daarvan ligt het onvoorziene economische voordeel ten gunste van [X] in de mogelijkheid dat al na het eerste jaar - in plaats van na het tweede jaar - kan worden geïndexeerd.
4.16.      Op grond van het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat de bodemrechter de overeenkomsten tussen [X] en de Gemeenten, zoals die thans voorliggen, zal vernietigen ex artikel 4.15 lid 1 onder a. Vervolgens zullen de Gemeente moeten overgaan tot het uitschrijven van een nieuwe aanbestedingsprocedure, voor zover zij de gewijzigde overeenkomst nog willen gunnen aan de markt.

Ik kan daar wel mee leven. In verband met het wijzigen van de looptijd van een ‘raamovereenkomst’ schreef ik (immers) eerder (al) deze Blog:


Wat mij wel opvalt, en wat ik ook erg vreemd vind:

4.17.      Op de zitting hebben de Gemeenten echter aangevoerd dat abusievelijk onjuiste looptijden zijn opgenomen in de schriftelijke overeenkomsten en dat de tekst van de overeenkomsten op dat punt niet bindend is. De voorzieningenrechter begrijpt dat de Gemeenten zich in dat verband op het standpunt stellen dat tussen partijen slechts wilsovereenstemming bestond over de in de eerste NvI aangegeven looptijd en niet over de looptijden zoals opgenomen in de schriftelijke overeenkomsten die zijn overgelegd. De Gemeenten hebben toegezegd er alles aan te zullen doen om [X] te bewegen tot wijziging van de schriftelijke overeenkomsten, zodat deze - voor wat betreft de looptijd - weer in overeenstemming worden gebracht met de aanbestede opdrachten, waarop de wilsverklaring van de Gemeenten gericht was, naar [X] heeft moeten begrijpen. In reactie daarop heeft PS Media er op gewezen dat [X] daarmee niet behoeft in te stemmen, gelet op het bepaalde in artikel 3, juncto artikel 2, van de met de Gemeenten afgesloten overeenkomsten.
4.18.      Gelet op het vorenstaande en nu de Gemeenten in feite op de zitting zijn overvallen met het hier besproken standpunt van PS Media, zal de Gemeenten een termijn van twee weken worden gegund om alsnog door [X] en hen ondertekende schriftelijke overeenkomsten over te leggen die (ook) wat betreft de looptijd ervan in overeenstemming zijn met de in de eerste NvI aangegeven looptijd. […]

Ik kan me namelijk bijna niet voorstellen, dat ‘abusievelijk onjuiste looptijden zijn opgenomen in de schriftelijke overeenkomsten’. En ik begrijp eigenlijk ook niet, waarom ‘de Gemeenten in feite op de zitting zijn overvallen met het hier besproken standpunt van PS Media’:

3.2.        […] Naar aanleiding van de door de Gemeenten daags vóór de mondelinge behandeling - als productie 1 - in het geding gebrachte overeenkomsten tussen de Gemeenten en [X] heeft PS Media daaraan op de zitting nog het volgende toegevoegd. Gebleken is dat de overeenkomst met de gemeente Westland een looptijd heeft van drie jaar, met een optie tot verlenging van maximaal drie maal twaalf maanden en dat de overeenkomsten met de gemeenten Delft, Zoetermeer, Rijswijk en Leidschendam-Voorburg een looptijd hebben van één jaar, met een optie tot verlenging van maximaal twee maal twaalf maanden. Uit het antwoord van de Gemeenten op vraag 10 in de NvI blijkt echter dat met de aanbestedingsprocedure werd beoogd overeenkomsten te sluiten met een looptijd van twee jaar, met een optie tot verlenging van maximaal twee maal één jaar. Ook als gevolg daarvan verschuift het economisch evenwicht van de opdrachten ten gunste van [X] en is sprake van wezenlijk gewijzigde opdrachten. Dat vormt eveneens een reden voor heraanbesteding.

Of zou het echt zo zijn, dat alle betrokkenen bij de gemeenten, tijden lang, tot en met daags vóór de mondelinge behandeling, hebben zitten pitten?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten