Het arrest HvJEU 17 oktober 2024 in zaak C-28/23 (NFŠ) geeft een beoordeling onder het oude
recht van een ‘contractuele constructie’ van een subsidieovereenkomst en een
aankoopbelofte voor de bouw van een voetbalstadion in verband met de ‘overheidsopdracht
voor werken’:
Het arrest is ook bruikbaar onder het huidige recht. Zie bijvoorbeeld:
36 Hoe
dan ook, zelfs indien deze rechter tot de conclusie zou komen dat de
definitieve beslissing over het al dan niet verplicht zijn van een dergelijke
oproep tot mededinging is genomen na 18 april 2016, de datum waarop de
intrekking van richtlijn 2004/18 in werking is getreden en de termijn voor
omzetting van richtlijn 2014/24 is verstreken, komt artikel 1, lid 2, onder b),
van richtlijn 2004/18 inhoudelijk in grote lijnen overeen met artikel 2, lid 1,
punt 6, onder c), van richtlijn 2014/24 wat betreft de uitvoering van een werk
dat aan de door de aanbestedende dienst gestelde eisen voldoet.
Het Hof gaat uit van een ruime uitleg van het begrip ‘overeenkomsten’ uit de definitie van (de) ‘overheidsopdrachten’:
40 In
de eerste plaats omvat de term „overeenkomsten” in artikel 1, lid 2, onder a),
van richtlijn 2004/18 ook wilsovereenstemmingen die uit verschillende
documenten voortvloeien, zonder dat het feit dat elk van deze documenten naar
nationaal recht een overeenkomst vormt daaraan in de weg staat.
41 In
de onderhavige zaak blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat
de subsidieovereenkomst en de aankoopbelofte materieel met elkaar verbonden
zijn - beide zijn namelijk gesloten in het kader van het project voor de bouw
van het Slowaakse nationale voetbalstadion - alsook in de tijd met elkaar
verbonden zijn. Dit wordt bevestigd door besluit SA.46530, waarin staat dat de
bouw van dit stadion pas in de herfst van 2016 is begonnen, dat wil zeggen na
het sluiten, op 10 mei 2016, van
addendum nr. 1 bij de subsidieovereenkomst en de aankoopbelofte.
Een ruime uitleg is ook aan de orde bij de ‘wederkerigheid’ in het kader van de ‘bezwarende titel’:
44 Met
de uitdrukking „onder bezwarende titel” wordt volgens de rechtspraak van het
Hof een overeenkomst bedoeld waarbij iedere partij zich ertoe verbindt een
prestatie te leveren in ruil voor een tegenprestatie. De wederkerigheid van de
overeenkomst is dus een wezenlijk kenmerk van een overheidsopdracht, dat
noodzakelijkerwijs tot uiting komt in het scheppen van juridisch bindende
verbintenissen voor elk van de partijen bij de overeenkomst, waarvan de
uitvoering in rechte moet kunnen worden gevorderd (zie in die zin arrest van 10
september 2020, Tax-Fin-Lex, C‑367/19, EU:C:2020:685, punten 25 en 26 en aldaar
aangehaalde rechtspraak).
45 Dienaangaande
zij opgemerkt dat, wanneer een overeenkomst een aankoopverplichting voor een
aanbestedende dienst bevat zonder dat zijn medecontractant een
verkoopverplichting heeft, het ontbreken van een verkoopverplichting niet
noodzakelijkerwijs volstaat om te kunnen stellen dat die overeenkomst niet
wederkerig is en dat er bijgevolg geen overheidsopdracht bestaat. Een
dergelijke conclusie kan in voorkomend geval slechts worden getrokken na
onderzoek van alle relevante factoren.
En eveneens bij de ‘architectonische structuur’ uit het arrest HvJEU 22 april 2021 in zaak C-537/19 (Commissie/Oostenrijk):
51 In
de vierde plaats zij eraan herinnerd dat, wil een overeenkomst een
„overheidsopdracht voor werken” vormen die de uitvoering van een werk betreft,
dit werk conform de door de aanbestedende dienst vastgestelde eisen moet worden
uitgevoerd, terwijl niet van belang is welke middelen daarvoor worden gebruikt
(zie in die zin arrest van 29 oktober 2009, Commissie/Duitsland, C‑536/07,
EU:C:2009:664, punt 55).
52 In dit
verband kan een beslissende invloed van de aanbestedende dienst op het ontwerp
van een gepland gebouw in het bijzonder worden vastgesteld indien kan worden
aangetoond dat deze invloed is uitgeoefend op de architectonische structuur van
dit gebouw, zoals de afmetingen en de buiten- en draagmuren ervan [zie in die
zin arrest van 22 april 2021, Commissie/Oostenrijk (Verhuur van een nog te
bouwen gebouw), C‑537/19, EU:C:2021:319, punt 53].
53 In
casu preciseert de verwijzende rechter in het verzoek om een prejudiciële
beslissing dat het Slowaakse nationale voetbalstadion moest worden gebouwd
overeenkomstig de door het ministerie van onderwijs vastgestelde voorwaarden.
In dit verband verwees dit ministerie in het hoofdgeding - zoals NFŠ in haar
schriftelijke opmerkingen voor het Hof - naar de naleving van de criteria van
de UEFA-voorschriften inzake stadioninfrastructuur met betrekking tot stadions
van categorie 4.
54 Op
grond van de verplichting om aan deze criteria te voldoen - het is aan de
nationale rechter om na te gaan of een dergelijke verplichting bestaat - zou
evenwel een beslissende invloed van de Slowaakse Staat op de architectonische
structuur kunnen worden vastgesteld, indien deze voorschriften eisen bevatten
die bijvoorbeeld betrekking hebben op de afmetingen van het speelveld, de
capaciteit van het stadion in termen van het aantal toeschouwers of het aantal
voorziene parkeerplaatsen, hetgeen eveneens door de nationale rechter moet
worden onderzocht.
Het arrest geeft daarnaast ook het verschil aan tussen de aanbestedingsregels en de regels omtrent staatssteun:
59 Hoe
dan ook moet worden opgemerkt dat het juist is dat de nationale rechterlijke
instanties zich dienen te onthouden van beslissingen die indruisen tegen een
besluit van de Commissie betreffende de verenigbaarheid van staatssteun met de
interne markt, waarvan de beoordeling tot de uitsluitende bevoegdheid van deze
instelling behoort, die daarbij onder toezicht van de Unierechter staat (zie in
die zin arrest van 4 maart 2020, Buonotourist/Commissie, C‑586/18 P,
EU:C:2020:152, punten 90 en 91 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De
beoordelingen die impliciet uit een besluit van deze instelling inzake
staatssteun kunnen voortvloeien, kunnen de nationale rechterlijke instanties
echter in beginsel niet binden in een geschil als dat in het hoofdgeding, dat
geen verband houdt met de verenigbaarheid van deze steun met de interne markt.
60 Ten
tweede kan een aanbestedende dienst die verplicht is om de Unierechtelijke regels
inzake het plaatsen van overheidsopdrachten na te leven, zich niet van deze
specifiek op hem rustende verplichting bevrijden door de ondernemer met wie hij
een dergelijke overeenkomst sluit, te verplichten om deze regels na te leven
tijdens de uitvoering van de betrokken opdracht. In het onderhavige geval kan
het bestaan van een overheidsopdracht tussen NFŠ en de Slowaakse Staat derhalve
niet ter discussie worden gesteld door het feit dat in besluit SA.46530 is
bepaald dat voor de bouw van het Slowaakse nationale voetbalstadion een
openbare aanbesteding zal worden uitgeschreven overeenkomstig de regels die van
toepassing zijn op de gunning van overheidsopdrachten.
Waarbij het een interessante vraag is, of de eerste zin van overweging 60 voornoemd de mogelijkheid van ‘de doorgelegde aanbestedingsplicht’ volgens r.o. 100 van het arrest HvJEG 12 juli 2001 in zaak C-399/98 (Ordine degli Architetti e.a.):
Dat betekent niet, dat de richtlijn in
geval van aanleg van een infrastructurele voorziening slechts wordt nageleefd,
indien het gemeentebestuur zelf de in deze richtlijn omschreven
aanbestedingsprocedures toepast. Het nuttig effect daarvan zou evengoed worden
verzekerd, indien het gemeentebestuur op grond van de nationale wetgeving de exploitant-vergunninghouder
door middel van de met hem gesloten overeenkomsten kon verplichten de
overeengekomen werken uit te voeren volgens de in de richtlijn omschreven
procedures, zulks ter vervulling van de verplichtingen die dienaangaande
krachtens de richtlijn op het gemeentebestuur rusten. In dat geval moet de
exploitant krachtens de met de gemeente gesloten overeenkomsten die hem
vrijstellen van betaling van de bijdrage in de exploitatiekosten als
tegenprestatie voor de aanleg van een openbare infrastructurele voorziening,
worden beschouwd als houder van een uitdrukkelijke volmacht van de gemeente
voor de aanleg van deze voorziening. Deze mogelijkheid dat de voorschriften van
de richtlijn inzake bekendmaking worden toegepast door andere personen dan de aanbestedende
dienst, is in artikel 3, lid 4, van de richtlijn uitdrukkelijk geregeld voor
concessieovereenkomsten voor openbare werken.
Beperkt?
Het lijkt er letterlijk wel op.
Lees verder ook:
https://keesvandewater.blogspot.com/2021/04/architectonische-structuur.html
en
https://keesvandewater.blogspot.com/2018/12/doorgelegde-aanbestedingsplicht.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten