Met het bepaalde in artikel 56 lid 1 Richtlijn 2014/24/EU:
Opdrachten worden gegund op basis van criteria als
vastgesteld overeenkomstig de artikelen 67 tot en met 69, mits de aanbestedende
dienst er overeenkomstig de artikelen 59 tot en met 61 op heeft toegezien dat
aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
a) de
inschrijving voldoet aan de eisen, voorwaarden en criteria als vermeld in de
aankondiging van de opdracht of de uitnodiging tot bevestiging van
belangstelling en in de aanbestedingsdocumenten, indien van toepassing met
inachtneming van artikel 45;
b) de
inschrijving is afkomstig van een inschrijver die niet is uitgesloten van
deelname overeenkomstig artikel 57 en die voldoet aan de overeenkomstig artikel
58 door de aanbestedende dienst vastgestelde selectiecriteria en, in voorkomend
geval, de niet-discriminerende regels en criteria als bedoeld in artikel 65.
Aanbestedende diensten kunnen besluiten een opdracht
niet te gunnen aan de inschrijver die de economisch meest voordelige
inschrijving heeft ingediend, wanneer zij hebben vastgesteld dat de
inschrijving niet voldoet aan de in artikel 18, lid 2, genoemde toepasselijke
verplichtingen.
Zijn er eigenlijk maar twee (2) chronologische ‘stappen’ denkbaar en relevant. Eerst controle, en daarna pas, zo mogelijk, gunnen.
En bij de ‘stappen’ genoemd in artikel 2.26 Aanbestedingswet 2012 is geen sprake van een dwingend voorgeschreven chronologisch proces.
Het is dan dus een bewuste, onverplichte, keuze van de aanbestedende dienst om (toch) een chronologisch toetsings- en beoordelingsproces middels stappen/fasen in de aanbestedingsstukken op te nemen.
Met vergaande consequenties, als de aanbestedende dienst zich niet aan het in de aanbestedingsstukken opgenomen toetsings- en beoordelingsproces houdt, volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant 22 december 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:9651. Zie daartoe deze Blog:
https://keesvandewater.blogspot.com/2024/05/een-gefaseerde-toetsing.html
De consequenties blijken echter thans, voor wat het (de mogelijkheid van) ‘collusie’ betreft, minder vergaand volgens het, als hoger beroep van het vonnis voornoemd gewezen, arrest van Hof Den Bosch 11 juni 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1914:
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2024:1914
3.5.7. Het
hof is voorshands van oordeel dat noch uit de wet, noch uit het Beschrijvend
Document volgt dat de geldigheid van de inschrijvingen op mogelijk collusie
moeten worden beoordeeld voordat de inschrijvingen inhoudelijk mogen worden
bekeken. De procedurele stappen van de openbare procedure staan opgesomd in
artikel 2.26 Aanbestedingswet 2012. In de Memorie van Toelichting behorende bij
dit artikel (TK, vergaderjaar 2009-2010, 32440 nr. 3, p. 63), staat dat de
verschillende stappen in de procedure elkaar kunnen overlappen en dat het
mogelijk is dat bepaalde stappen plaatsvinden op een ander moment in de
procedure. Weliswaar staat in het Beschrijvend Document dat de inschrijving
eerst wordt getoetst op procedurele voorwaarden en compleetheid (paragraaf 4.6)
en dat beoordeling van de inschrijving plaatsvindt als een inschrijving voldoet
aan de procedurele voorwaarden en compleetheid, er geen uitsluitingsgronden van
toepassing zijn en de inschrijving voldoet aan de minimumeisen (paragraaf 4.7),
maar dat deze volgorde in alle gevallen dwingend is voorgeschreven staat er
niet en zou bovendien praktisch onuitvoerbaar zijn voor de toets op collusie.
Zoals hiervoor overwogen, kan een inschrijving niet ongeldig worden verklaard
enkel vanwege het bestaan van verbanden met andere inschrijvers. Er moeten
voldoende plausibele aanwijzingen zijn dat “de verhouding tussen twee
entiteiten de respectieve inhoud van de ingediende inschrijvingen concreet
heeft beïnvloed”. Daartoe dient te worden bekeken of de inschrijvingen van de desbetreffende
inschrijvers (wanneer ze met elkaar worden vergeleken) dergelijke aanwijzingen
bevatten. Behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers hebben de
aanbestedingsstukken niet zo mogen begrijpen dat de inschrijvingen niet meer in
de beoordelingsfase terzijde kunnen worden gelegd wegens plausibele
aanwijzingen van collusie.
3.5.8. Het
hof is tegen die achtergrond voorshands van oordeel dat de Regio het beoordelen
van de inschrijvingen op collusie heeft mogen uitvoeren terwijl de antwoorden
op de verduidelijkingsvragen nog niet binnen waren. Met die vragen zijn de
betreffende inschrijvers in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat hun
inschrijving volledig autonoom en onafhankelijk tot stand is gekomen. Met hun
antwoorden kunnen de inschrijvers toelichten welke natuurlijke personen vanuit
hun bevoegdheden en positie bezien al dan niet in theorie kennis kunnen hebben
gehad van andere inschrijvingen en welke personen bij de voorbereiding van de
inschrijving daadwerkelijk betrokken zijn geweest. De antwoorden kunnen
eventuele plausibele aanwijzingen van collusie opleveren, maar ook eventuele
aanwijzingen van collusie die naar voren komen uit het onderzoek naar de
inschrijvingen door de aanbestedende dienst ontkrachten. Dat de aanbestedende
dienst dit geheel van feiten tezamen beoordeelt, althans beide onderzoeken
afwacht alvorens een beslissing rond eventuele collusie te nemen, acht het hof
zorgvuldig. De Regio heeft toegelicht dat het onderzoek naar collusie in de
verduidelijkingsvragen is uitgevoerd vanuit het inkoopteam dat ook de
inschrijfprijzen heeft bekeken en dat het onderzoek naar collusie in de
inschrijvingen is uitgevoerd vanuit het beoordelingsteam dat ook de kwaliteit
van de inschrijvingen heeft beoordeeld. Voor zover er al sprake zou zijn van
(mogelijke) beïnvloeding van de beoordeling van de kwaliteit en prijs vanwege
informatie rond collusie, dan wel van de beoordeling van collusie vanwege
informatie rond de kwaliteit en prijs van de inschrijvingen, leidt dat er niet
toe dat is gehandeld in strijd met het transparantiebeginsel of het
gelijkheidsbeginsel. De aanbestedende dienst wordt geacht dit op professionele
wijze te kunnen uitvoeren evenals de andere toetsen die kunnen leiden tot
ongeldigheid van de inschrijving in de fase van beoordeling van de
inschrijvingen, zoals de toets of de inschrijving al dan niet irreëel, of
manipulatief is, of dat voldaan is aan (andere) minimumeisen. Dat het
beoordelingsteam ook op dit soort formele aspecten toetst was bij de
inschrijvers bekend. In paragraaf 4.7.1. van het Beschrijvend Document staat
dat als tijdens de kwalitatieve beoordeling van de inschrijving blijkt dat de
inschrijving niet voldoet aan de gestelde minimumeisen, de inschrijving alsnog
ongeldig wordt verklaard. De grieven 2, 3 en 4 in principaal hoger beroep
slagen.
Tsja.
Het kan natuurlijk niet zo zijn, dat een aanbestedende dienst in de aanbestedingsstukken, vanwege een beschreven (beoordelings-) proces, praktisch en feitelijk zou kunnen bepalen, dat een gunning moet plaats vinden, ondanks dat sprake is (geweest) van collusie. Daar is de Europese ‘openstelling van overheidsopdrachten voor mededinging’ niet bij gebaat.
Maar een (bepaalde) uitleg van de aanbestedingsstukken in verband met de toepassing van het transparantiebeginsel is natuurlijk ook een ding. Zag de voorzieningenrechter het (dan) echt zo slecht?
Hoe dan ook.
Het arrest geeft geen aanleiding of reden, om een (zelf-) bindend chronologisch toetsings- en beoordelingsproces middels stappen/fasen in de aanbestedingsstukken op te (moeten) nemen.