woensdag 30 oktober 2013

Onduidelijke gunningscriteria (ECLI:NL:RBZWB:2013:7760)


Een voor de praktijk relevant vonnis:


Naar mijn mening praktische aandachtspunten en/of zaken ter praktische (her-) overweging:

- Toegepast ‘puntensysteem’ i.p.v. (bijv.) ‘rapportcijfermodel’;

- (Schriftelijke) ‘communicatie’ tijdens de aanbestedingsprocedure;

- ‘Motivering’;

- (R.o. 3.9:) “Dat betekent dat niet van de Gemeente behoeft te worden verwacht dat zij criteria zodanig beschrijft, in die zin dat zij zeer exact en zeer gedetailleerd aangeeft wat nodig is om een maximale score te behalen. Wel mag van haar worden verwacht dat zij in ieder geval (enig) inzicht geeft in wat haar voorkeur heeft en wat door haar gewaardeerd wordt.”;

- (R.o. 3.11:) “De voorzieningenrechter erkent op zichzelf het belang van het stimuleren van inventiviteit bij inschrijvers en erkent ook dat het voor de Gemeente belangrijk is een beeld te krijgen van de potentiĆ«le opdrachtnemer. Echter, nu de Gemeente dit voor 25% laat meewegen in plaats van bijvoorbeeld 5 of 10%, wordt de totaalscore in te grote mate bepaald door een niet concreter afgebakende beoordelingsvrijheid van de Gemeente.”

Ik heb overigens ook wel eens de indruk dat de laatste tijd in het kader van de gunningscriteria te gemakkelijk (lichtzinnig) gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld ‘visie’ of ‘toegevoegde waarde’. Dat is zeker niet onmogelijk, maar vergt wel een bepaalde (doordachte) ‘aanpak’ en ‘motivering’ van een en ander.

maandag 7 oktober 2013

Verbazing


Ik blijf me verbazen. Het concept voor de nieuwe Wmo (versie 16 augustus 2013):


Art. 2.6.3 lid 3 Wmo nieuw:

“3. In afwijking van artikel 2.114, tweede lid, van de Aanbestedingswet 2012 kan het college een overheidsopdracht niet enkel op grond van het criterium de laagste prijs gunnen.”

MvT artikelsgewijs (concept):

“(-) Het komt er daarom kort gezegd op neer dat de Aanbestedingswet 2012 het gunningscriterium 'economisch meest voordelige inschrijving' voorschrijft en dat, wanneer de aanbestedende dienst toch kiest voor het gunningscriterium 'laagste prijs', dit gemotiveerd moet worden.
Artikel 2.6.3, eerste lid, benadrukt dat wanneer de verlening van een voorziening wordt aanbesteed, het college de overheidsopdracht op grond van de naar zijn oordeel economisch meest voordelige inschrijving dient te gunnen en bepaalt vervolgens dat bij het stellen van nadere criteria ter invulling van het criterium ‘economisch meest voordeling inschrijving’ in ieder geval het nadere criterium ‘kwaliteit’ wordt opgenomen. Het tweede lid van artikel 2.6.3 bepaalt vervolgens dat het college het criterium ‘laagste prijs’ niet mag gebruiken bij de aanbesteding van de verlening van een voorziening. Dientengevolge is er in dit wetsvoorstel geen gelegenheid gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 2.114, tweede lid, van de Aanbestedingswet 2012 biedt om gemotiveerd te kiezen voor het criterium ‘laagste prijs’. Deze opzet waarbij sterk wordt ingezet op het waarborgen van de kwaliteit van de verlening van een voorziening, doet recht aan hetgeen was geregeld in artikel 10, derde lid, van de Wmo.”

De MvT (concept) sluit (nog) niet aan op artikel 2.6.3, dat thans blijkbaar (in concept) 3 leden kent. Maar dat terzijde.

Veel verontrustender is, dat ‘Den Haag’- wederom, zie bijv. http://www.kwlegal.nl/download/Opinie%20Amendementen%20Aanbestedingswet%2020-%20(12-02-12).pdf (pag. 2) - echt niet door lijkt te hebben, dat (waarborging van) ‘kwaliteit’ (minst genomen) begint met een goed bestek/PvE/vraagspecificatie. En dat een waardeloos bestek/PvE/vraagspecificatie bijvoorbeeld (echt) niet goed gemaakt kan worden door een EMVI-gunning. Alsof ‘kwaliteit’ (slechts) door middel van EMVI wordt bereikt. En er zijn (ook) EMVI-gunningen denkbaar, waar de ‘prijs’ wel degelijk, en terecht, een belangrijke rol speelt. Dus wat wil men nu concreet bereiken met een en ander? Meer (van elkaar afwijkende) regels, onduidelijkheid, suggestieve ‘waarheden’?

En, tenslotte, de verwijzing naar het huidige art. 10 lid 3 Wmo is minst genomen misleidend.