donderdag 30 maart 2023

Niet in de haak

Ik denk, dat (het) ‘houd je aan de aanbestedingsregels’ niet alleen rechtmatig, maar in het voorkomend geval ook doelmatig is.

Zie daartoe namelijk, in een geschil waarin de gemeente ondertekening en nakoming van een door haar veronderstelde overeenkomst vordert, Rechtbank Midden-Nederland 28 maart 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1338:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2023:1338

2.4.         VanWonen heeft aan deze aanbestedingsprocedure deelgenomen en heeft daartoe een inschrijving ingediend. Bij die inschrijving heeft zij een begeleidende brief gevoegd.

[…]

2.6.         Partijen verschillen van mening over de vraag of er door deze definitieve gunning van de opdracht een (perfecte) overeenkomst is tot stand gekomen met de inhoud zoals volgt uit de koopovereenkomst en de basisovereenkomst. Dat meningsverschil heeft te maken met de begeleidende brief die bij de inschrijving is gevoegd. Partijen verschillen van mening over de uitleg van die brief en kort gezegd over de vraag of de inhoud van die brief meebrengt dat sprake is van voorwaardelijke inschrijving/voorwaardelijk aanbod.

[…]

3.5.         Het gaat hier om een verbintenisrechtelijke vraag. Het aanbestedingsrecht is voor de beantwoording van die vraag (in beginsel) niet van belang. Het aanbestedingsrecht ziet op het verloop van de gevoerde procedure tot en met de definitieve gunning van de opdracht. Daarvoor gelden op grond van de Aanbestedingswet 2012 bijzondere spelregels.


Maatstaf voor beoordeling van de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen


3.6.         Het antwoord op de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen, is afhankelijk van wat beide partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid. Aanbod en aanvaarding behoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden. Zij kunnen in elke vorm plaatsvinden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen.4

Daarbij geldt dat aanbod en aanvaarding op elkaar moeten aansluiten of anders geformuleerd op elkaar moeten ingrijpen. Anders komt er geen overeenkomst tot stand.

 Uitgangspunt: in beginsel komt overeenkomst door definitieve gunning tot stand

3.7.         In een aanbestedingsprocedure wordt de inschrijving gezien als een aanbod en de definitieve gunning als de aanvaarding van dat aanbod. Als uitgangspunt geldt daarom dat door de definitieve gunning in beginsel een overeenkomst tot stand komt.

 Uitgangspunt gaat in dit geval niet op

3.8.         In dit geval is er door de definitieve gunning echter geen overeenkomst tot stand gekomen, omdat VanWonen een voorwaardelijke inschrijving/voorwaardelijk aanbod heeft gedaan. Die voorwaardelijkheid zit hem daarin dat er eerst nog overeenstemming moet worden bereikt over enkele in de koop- en basisovereenkomst voorkomende wezenlijke risicobepalingen met betrekking tot:

- het verkrijgen van de benodigde vergunningen en de mogelijk daarvoor noodzakelijke stikstofdepositie,

- de vrij op naam prijs zoals bedoeld in artikel 28 van de koopovereenkomst.

Uit de voorwaardelijke inschrijving/het voorwaardelijke aanbod volgt dat VanWonen niet de wil had om de koop- en basisovereenkomsten waarvan de Gemeente nakoming vordert te sluiten. VanWonen wilde juist dat die overeenkomsten zouden worden aangepast.

[…]

3.17.       Dat het VanWonen op grond van het aanbestedingsrecht niet was toegestaan om voorwaardelijk in te schrijven, omdat dat in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en transparantiebeginsel, maakt dit niet anders. Feit blijft dat er een voorwaardelijke inschrijving is gedaan. De Gemeente heeft, hoewel zij de voorwaardelijke inschrijving van VanWonen aan de kant had moeten leggen, de opdracht toch definitief aan VanWonen gegund. De Gemeente heeft daarmee alsnog ingestemd met een voorwaardelijke inschrijving/aanbod van VanWonen.

Dat is in aanbestedingsrechtelijk opzicht niet in de haak, maar daarover gaat het in deze procedure niet.

Het gaat in deze procedure alleen om de verbintenisrechtelijke vraag of er een overeenkomst tussen partijen is tot stand gekomen.

 Gevolg: geen overeenkomst tot stand gekomen met de inhoud zoals door de Gemeente gesteld

3.18.       Doordat VanWonen een voorwaardelijke inschrijving/voorwaardelijk aanbod heeft gedaan is er door de definitieve gunning van de opdracht geen overeenkomst tot stand gekomen met de inhoud zoals de Gemeente stelt. Immers, VanWonen heeft niet aangeboden om de koop- en basisovereenkomst zoals die bij de aanbestedingsstukken zijn gevoegd te sluiten.

Een ‘inschrijving’ op een aanbestedingsprocedure is inderdaad een ‘aanbod’. Een ‘aanbod’ is een ‘rechtshandeling’ (een handeling gericht op rechtsgevolg).

Daartoe is, mede in relatie tot het vonnis voornoemd, onder meer artikel 3: 33 Burgerlijk Wetboek (BW) relevant:

Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.

En ook artikel 3: 38 lid 1 BW:

Tenzij uit de wet of uit de aard van de rechtshandeling anders voortvloeit, kan een rechtshandeling onder een tijdsbepaling of een voorwaarde worden verricht.

Artikel 6: 213 lid 1 BW:

Een overeenkomst in de zin van deze titel is een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere een verbintenis aangaan.

Artikel 6: 21 BW:

Een verbintenis is voorwaardelijk, wanneer bij rechtshandeling haar werking van een toekomstige onzekere gebeurtenis afhankelijk is gesteld.

En artikel 6: 217 lid 1 BW:

Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.

Verder bepaalt bijvoorbeeld artikel 2.32.2 ARW 2016:

Een inschrijving waaraan voorwaarden zijn verbonden, is ongeldig.

In een aanbestedingsprocedure wil de aanbesteder immers een onvoorwaardelijk aanbod. Dat kan hij namelijk eenzijdig - zonder overleg, onderhandelingen, rechterlijke tussenkomst of (anderszins) gedoe - aanvaarden, waarmee de met de aanbestedingsprocedure beoogde overeenkomst (‘overheidsopdracht’) rechtsgeldig tot stand komt.

Lees, deels terzijde, ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2018/06/een-wilsgebrek.html

en

https://keesvandewater.blogspot.com/2017/10/bestanddelen-ener-overeenkomst.html

en

https://keesvandewater.blogspot.com/2015/11/besteksconformiteit-en.html 

maandag 27 maart 2023

‘Contactpunt instantie voor bemiddelingsprocedures’

De inhoud van deze Blog:

https://keesvandewater.blogspot.com/2023/03/bemiddelingsprocedure-s.html

Is thans niet meer relevant.

Zie namelijk het bericht op TenderNed vandaag:

https://www.tenderned.nl/cms/nl/nieuws/opgeven-contactpunt-instantie-voor-bemiddelingsprocedures-niet-meer-verplicht

Opgeven ‘Contactpunt instantie voor bemiddelingsprocedures’ niet meer verplicht


Nieuws | 27 maart 2023


Op 15 maart werd ‘Contactpunt instantie voor bemiddelingsprocedures’ een verplicht veld in TenderNed. Deze verplichting hebben we op 27 maart weer opgeheven nadat de Europese Commissie een besluit heeft herzien.


Herziening besluit Europese Commissie

Van meerdere gebruikers kregen we het signaal dat het veld contactpunt voor bemiddelingsprocedures onterecht verplicht is gemaakt. Daarop heeft TenderNed de kwestie voorgelegd aan de Europese Commissie. Als gevolg hiervan heeft de commissie haar besluit herzien en is de verplichting komen te vervallen. In de specificaties van de nieuwe aanbestedingsformulieren wordt dit aangepast.


Nieuwe aanbestedingen

Aanbestedende diensten hoeven vanaf nu geen contactpunt voor bemiddelingsprocedures meer op te geven. Heeft u deze gegevens in TenderNed opgeslagen onder Organisatie > Contactpunten? Dat kunt u dit verwijderen. Deze gegevens komen dan niet meer standaard mee in uw publicaties.


Reeds gepubliceerde aankondigingen van opdrachten blijven ongewijzigd. Dit betekent dat het contactpunt voor bemiddelingsprocedure blijft staan in aankondigingen van 15 maart om 19.00 uur tot 27 maart omstreeks 13.30 uur.

Snel op- en aangepakt. Mooi!

zaterdag 25 maart 2023

Nietig

Gemeente Rhenen is eigenaar van een monumentaal pand. Op 28 augustus 2020 heeft de gemeente, zonder (eerst) een openbare selectieprocedure te volgen, met Stichting ’t Brandtweer als koper een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot dat pand.

Naar aanleiding van een gemeentelijke publicatie in het Gemeenteblad vordert een onderneming in kort geding, dat de gemeente Rhenen wordt verboden om verder uitvoering te geven aan de met ’t Brandtweer gesloten koopovereenkomst.

Aangezien er volgens de voorzieningenrechter meerdere gegadigden voor de aankoop van het pand zijn, oordeelt hij in het vonnis Rechtbank Midden-Nederland 22 maart 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1244 op grond van het ‘Didam-arrest’:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2023:1244

3.19.       Het rechtsgevolg van het in strijd handelen met het gelijkheidsbeginsel is dat de tussen Gemeente Rhenen en ’t Brandtweer gesloten koopovereenkomst nietig is.

3.20.       Een overheidslichaam moet op grond van artikel 3:14 BW bij het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst het gelijkheidsbeginsel in acht nemen. Het gaat hierbij om een dwingende wetsbepaling.

3.21.       Gemeente Rhenen heeft, zoals uit het voorgaande volgt, in strijd met deze dwingende wetsbepaling gehandeld.

3.22.       Op grond van artikel 3:40 lid 2 BW leidt strijd met een dwingende wetsbepaling tot nietigheid of vernietigbaarheid van de rechtshandeling.

3.23.       Het leidt tot vernietigbaarheid als de wettelijke bepaling waarmee in strijd is gehandeld uitsluitend strekt ter bescherming van één van de partijen bij een meerzijdige rechtshandeling. Die situatie doet zich hier echter niet voor. Het gelijkheidsbeginsel, in de context van gelijke kansen bieden, strekt er nu juist toe om ook derden die geen partij zijn bij de meerzijdige rechtshandeling (zoals een overeenkomst) te beschermen.

3.24.       In dit geval gaat het daarom dan ook om nietigheid.

3.25.       Die nietigheid is echter alleen aan de orde als de wetsbepaling waarmee in strijd is gehandeld de strekking heeft om de geldigheid van de daarmee strijdige rechtshandelingen aan te tasten (artikel 3:40 lid 3 BW).

3.26.       Er moet daarom worden beoordeeld of de in artikel 3:14 BW neergelegde verplichting om bij het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst onder andere het gelijkheidsbeginsel in acht te nemen de strekking heeft om de geldigheid van de in strijd daarmee gesloten overeenkomst aan te tasten.

3.27.       Geoordeeld wordt dat dit zo is. Het gelijkheidsbeginsel (in de context van het bieden van een gelijke kans) houdt in dat mededingingsruimte moet worden geboden door een selectieprocedure te organiseren. Het strekt dus tot bescherming van een individu (een (rechts)persoon). Maar het heeft gelet op de ratio daarvan ook tot doel om zo veel mogelijk maatschappelijke waarde voor de samenleving te realiseren. De economische en de totale maatschappelijke waarde die een schaars recht in handen van een overheidsorgaan vertegenwoordigt, komt immers toe aan de samenleving. En die optimale maatschappelijke waarde wordt gerealiseerd door het bieden van gelijke kansen/mededingingsruimte. Bovendien is het gelijkheidsbeginsel een fundamenteel beginsel en zelfs een grondrecht dat in onder meer artikel 1 van de Grondwet is verankerd. Dit alles maakt dat de hier aan de orde zijnde wettelijke bepaling de strekking heeft om de geldigheid van de in strijd daarmee gesloten overeenkomst aan te tasten. Het vertrouwensbeginsel dat tussen Gemeente Rhenen en ’t Brandtweer kan spelen doet hier niet aan af. Daarom wordt niet toegekomen aan de beoordeling van de vraag of het vertrouwensbeginsel hier dient te prevaleren boven het gelijkheidsbeginsel.

Ik waag het vonnis voornoemd te betwijfelen.

Het in r.o. 3.23 van het vonnis genoemde ‘gelijkheidsbeginsel, in de context van gelijke kansen bieden’ is geen 'dwingende wetsbepaling' als genoemd in artikel 3: 40 lid 2 BW, want niet vastgelegd in een wet, maar gevormd in de jurisprudentie. En ook de consistentie in de redenering ontbreekt, aangezien in r.o. 3.21 van het vonnis (juist) artikel 3: 14 BW als de ‘dwingende wetsbepaling’ wordt aangeduid.

R.o. 3.27 van het vonnis noemt verder (rechtsfilosofische) aspecten inzake de ‘maatschappelijke waarde voor de samenleving’ waar de Hoge Raad zich in het ‘Didam-arrest’ (HR 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778) niet over heeft uitgelaten. En ook de ‘Vlaardingen-uitspraak’ (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2927) gaat op dat punt niet zo ver.

Daarnaast is het ‘gelijkheidsbeginsel, in de context van gelijke kansen bieden’ geen grondrecht.

Immers, alsof het denkbaar is, zie daartoe het ‘Didam-arrest’, dat een gemeente zou kunnen bepalen, dat een grondrecht ‘redelijkerwijs’ geen toepassing hoeft te vinden.

Of, dat een gemeentelijke verordening, zie de ‘Vlaardingen-uitspraak’, de toepassing van een grondrecht zou kunnen beperken.

Nee, dat is niet denkbaar.

Verder volgt uit de parlementaire geschiedenis (MvT, Parl. Gesch. InvW 3) van artikel 3: 14 BW (toen nog artikel 15):

https://www.parlementairemonitor.nl/9353000/1/j4nvgs5kjg27kof_j9vvij5epmj1ey0/vk11ngxq3xyr/f=/kst17496n3k2

“[…] dient in het oog te worden gehouden dat het artikel slechts één aspect van de verhouding tussen publiek-en privaatrecht aan de orde stelt en niet beoogt aan inmiddels ontwikkelde opvattingen over die verhouding afbreuk te doen. […] Ook zegt het niets […] over andere invloeden van het publiekrecht op het privaatrecht dan beperking van privaatrechtelijke bevoegdheden. Men denke aan de aansprakelijkheid die voor de overheid kan voortvloeien uit een onrechtmatige daad, bestaande in overtreding van een regel van publiekrecht […]”.

En daaruit kan worden afgeleid, dat artikel 3: 14 BW niet ook de privaatrechtelijke gevolgen van schending van dat artikel, denk bijvoorbeeld aan (hoe om te gaan met) civiele aansprakelijkheid en/of de nietigheid of vernietigbaarheid van rechtshandelingen, beoogt te regelen.

Daarmee zou het artikel logischerwijs ‘niet de strekking hebben de geldigheid van daarmede strijdige rechtshandelingen aan te tasten’ in de zin van artikel 3: 40 lid 3 BW.

Een hoger beroep, en zo nodig cassatie, lijkt me niet ondenkbaar.

Terzijde: De Hoge Raad heeft aan schending van de aanbestedingsregels nimmer ‘nietigheid’ willen verbinden. Zie daartoe bijvoorbeeld r.o. 4.1.2 van HR 4 november 2005 (Van der Stroom/Staat), ECLI:NL:HR:2005:AU2806, NJ 2006/204 en r.o. 3.7.1 en r.o. 3.7.3 van HR 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2638 (Xafax). Zie deze Blog.

Lees over het ‘Didam-arrest’ ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2022/12/een-niet-volwaardig-algemeen-beginsel.html

en

https://keesvandewater.blogspot.com/2022/01/snippergroen-en-andere-speculatieve.html 

woensdag 22 maart 2023

Uitloop

Artikel 72 lid 1 sub e Richtlijn 2014/24/EU luidt als volgt:

Opdrachten en raamovereenkomsten kunnen in overeenstemming met deze richtlijn zonder nieuwe aanbestedingsprocedure worden gewijzigd in de volgende gevallen:

[…]

 e.            indien de wijzigingen, ongeacht de waarde ervan, niet wezenlijk zijn in de zin van lid 4. 

En in lid 2 van dat artikel is bepaald:

Voorts, en zonder dat onderzocht moet worden of de in lid 4, onder a) tot en met d), genoemde voorwaarden vervuld zijn, kunnen opdrachten ook zonder een nieuwe aanbestedingsprocedure in overeenstemming met deze richtlijn worden gewijzigd indien het bedrag waarmee de wijziging gepaard gaat lager is dan elk van de volgende bedragen:

i)             de in artikel 4 genoemde drempels, en

ii)            10 % van de waarde van de aanvankelijke opdracht voor leveringen en diensten en minder dan 15 % van de waarde van de aanvankelijke opdracht voor werken.

De wijziging mag de algemene aard van de opdracht of raamovereenkomst evenwel niet veranderen. Wanneer een aantal opeenvolgende wijzigingen plaatsvinden, wordt de waarde beoordeeld op basis van de netto-cumulatieve waarde van de opeenvolgende wijzigingen.

Zie daartoe ook artikel 2.163b jo. artikel 1.1 Aanbestedingswet 2012.

Het met een ‘onzekerheidsmarge’ ramen van een raamovereenkomst is niet toegestaan. Zie deze Blog:

https://keesvandewater.blogspot.com/2021/11/ramen-met-een-onzekerheidsmarge.html

Uit het arrest HvJEU 14 juli 2022 in de gevoegde zaken C‑274/21 en C‑275/21 (EPIC Financial Consulting) kan evenwel een in het voorkomend geval toegestane ‘uitloop’ van < 10% en < 15% voornoemd worden afgeleid:

https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=262944&pageIndex=0&doclang=nl&mode=req&dir=&occ=first&part=1&cid=1608656

65           Met de zesde vraag, onder b), in de zaken C‑274/21 en C‑275/21 wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 33, lid 3, van richtlijn 2014/24 aldus moet worden uitgelegd dat een aanbestedende dienst zich voor een nieuwe aanbesteding nog kan baseren op een raamovereenkomst waarvan de maximale hoeveelheid en/of waarde van de daarin bepaalde werken, leveringen of diensten reeds is bereikt.

66           Wat dat betreft blijkt duidelijk uit de rechtspraak van het Hof dat een aanbestedende dienst zich bij de sluiting van een raamovereenkomst slechts tot een bepaalde maximumhoeveelheid en/of -waarde kan verbinden zodat, zodra die hoeveelheid is bereikt, die raamovereenkomst geen effect meer sorteert (arrest van 17 juni 2021, Simonsen & Weel, C‑23/20, EU:C:2021:490, punt 68).

67           Derhalve kan, zoals de Oostenrijkse regering en de Commissie in hun schriftelijke opmerkingen hebben benadrukt, er overeenkomstig artikel 33, lid 2, van richtlijn 2014/24 niet meer rechtmatig een opdracht worden gegund op basis van een raamovereenkomst waarvan die grenswaarde is overschreden en die dus geen effect meer sorteert, tenzij die gunning de overeenkomst niet wezenlijk wijzigt in de zin van artikel 72, lid 1, onder e), van richtlijn 2014/24 (zie in die zin arrest van 17 juni 2021, Simonsen & Weel, C‑23/20, EU:C:2021:490, punt 70).

68           Op de zesde vraag, onder b), in beide zaken moet dus worden geantwoord dat artikel 33, lid 3, van richtlijn 2014/24 aldus dient te worden uitgelegd dat een aanbestedende dienst zich voor het gunnen van een nieuwe opdracht niet meer kan baseren op een raamovereenkomst waarvan de maximale hoeveelheid en/of waarde van de daarin bepaalde werken, leveringen of diensten reeds is bereikt, behalve wanneer de gunning van die opdracht de raamovereenkomst niet wezenlijk wijzigt zoals bepaald in artikel 72, lid 1, onder e), van deze richtlijn.

Zie (immers) ook HvJEU 17 juni 2021 in zaak C‑23/20 (Simonsen & Weel):

70           In de eerste plaats zijn niet-wezenlijke wijzigingen van de raamovereenkomst overeenkomstig artikel 33, lid 2, derde alinea, en artikel 72 van richtlijn 2014/24 toegestaan, met dien verstande dat een wezenlijke wijziging in beginsel wilsovereenstemming impliceert, zodat de instemming van de opdrachtnemer vereist is.

Dat kan in het voorkomend geval (ook) handig en relevant zijn in verband met de andere ‘uitloop’ zoals beschreven in Overweging 62 van Richtlijn 2014/24/EU:

Bovendien moet worden bepaald dat opdrachten op grond van een raamovereenkomst weliswaar worden gegund voor het einde van de looptijd van die raamovereenkomst, maar dat de looptijd van de afzonderlijke opdrachten bij een raamovereenkomst niet samen hoeft te vallen met de looptijd van die raamovereenkomst zelf, doch al naar gelang van de behoefte korter of langer zou kunnen zijn. […]

Lees over de raamovereenkomst ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2017/10/bestanddelen-ener-overeenkomst.html

en

https://keesvandewater.blogspot.com/2018/12/zaak-c-21617-in-voorkomend-geval.html

en

https://keesvandewater.blogspot.com/2017/11/een-strategisch-partnerschap.html

  

vrijdag 17 maart 2023

Bemiddelingsprocedure (s)

Overweging 30 van ‘Richtlijn 2007/66/EG van 11 december 2007 tot wijziging van de Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG van de Raad met betrekking tot de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten’ luidt als volgt:

Ook het in Richtlijn 92/13/EEG neergelegde bemiddelingsmechanisme heeft niet op werkelijke belangstelling van de ondernemers kunnen rekenen. Dat komt zowel omdat het op zich niet volstaat om bindende voorlopige maatregelen te verkrijgen die het onwettige sluiten van een overeenkomst tijdig kunnen verhinderen, als omdat de aard ervan moeilijk te verenigen is met de inachtneming van de bijzonder korte termijnen voor het instellen van beroepsprocedures strekkende tot voorlopige maatregelen en tot nietigverklaring van onwettige besluiten. Bovendien is de potentiële doeltreffendheid van het bemiddelingsmechanisme nog afgezwakt door de moeilijkheden in iedere lidstaat een volledige en voldoende lange lijst op te stellen van onafhankelijke bemiddelaars die op ieder tijdstip beschikbaar zijn en de bemiddelingsverzoeken op zeer korte termijn kunnen behandelen. Om die redenen dient het bemiddelingsmechanisme te worden geschrapt.

Richtlijn 92/13/EEG handelde in de artikelen 9, 10 en 11 over (de) ‘bemiddelingsprocedure’. Zie bijvoorbeeld artikel 9:

1.            Een ieder die een belang heeft of heeft gehad bij de toewijzing van een bepaalde opdracht die onder Richtlijn 90 / 531 / EEG valt en die van oordeel is dat hij in verband met de desbetreffende aanbestedingsprocedure benadeeld is of benadeeld dreigt te worden omdat het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten of de nationale bepalingen waarin dit recht is omgezet, zijn geschonden, kan verzoeken om toepassing van de bemiddelingsprocedure van de artikelen 10 en 11 .

2.            Het in lid 1 bedoelde verzoek wordt schriftelijk bij de Commissie of bij de in de bijlage vermelde nationale autoriteiten ingediend. Die autoriteiten zenden dit verzoek zo spoedig mogelijk aan de Commissie toe .

Toch wordt er in Richtlijn 2014/24/EU nog steeds melding gemaakt van ‘bemiddelingsprocedures’. Zie bijvoorbeeld onder meer Bijlage V, Deel B onder ‘II. Aanvullende inlichtingen die moeten worden verstrekt wanneer de aankondiging dient als oproep tot mededinging (artikel 48, lid 2)’:

13.          Naam en adres van de instantie die bevoegd is voor beroepsprocedures en eventueel bemiddelingsprocedures. Precieze aanduiding van de termijnen voor beroepsprocedures, of, in voorkomend geval, naam, adres, telefoonnummer, fax en e-mailadres van de dienst waar deze inlichtingen kunnen worden verkregen.

Dat gaat dus blijkbaar om een andere ‘bemiddelingsprocedure’ dan genoemd in Richtlijn 92/13/EEG die betrekking had op aanbestedende diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie.

En ook om ‘eventueel’. Daar is dus niks verplicht aan.

Het is dan ook vreemd om op TenderNed onder ‘nieuws’ te lezen:

Nieuwe aanbestedingsformulieren: alle wijzigingen op een rij


Vanaf 25 oktober 2023 gelden in de Europese Unie nieuwe standaardformulieren voor elektronisch aanbesteden (eForms). We zijn bezig de TenderNed-applicatie hierop aan te passen en voeren gefaseerd wijzigingen door. Op deze pagina houden we u hiervan op de hoogte.


Wijziging voor aanbestedende diensten


Vanaf 15 maart 2023 is ‘Contactpunt instantie voor bemiddelingsprocedure’ een verplicht veld. […]

Als je nu (17 maart 2023) in TenderNed onder ‘Contactpunten beroepsprocedures’ eerst bij verplicht veld (*) ‘Bevoegde instantie’ de betreffende rechtbank invult, dan ben je daarna (toch) verplicht om het verplichte veld (*) ‘Instantie voor bemiddelingsprocedures’ in te vullen.

Dit terwijl niemand verplicht is om gebruik te maken van alternatieve geschillenbeslechting.

En terwijl artikel 1 lid 2 van de ‘Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2303 van 24 november 2022 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1780 tot vaststelling van standaardformulieren voor de bekendmaking van aankondigingen op het gebied van overheidsopdrachten’ als volgt luidt:

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1780 wordt als volgt gewijzigd:

[…]

Het volgende artikel 3 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 3 bis

Overgangsbepaling

Van 14 november 2022 tot en met 24 oktober 2023 kunnen zowel de bij deze verordening vastgestelde formulieren als de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1986 vastgestelde formulieren worden gebruikt voor de bekendmaking van aankondigingen in het Publicatieblad van de Europese Unie.”.

De betreffende ‘bij deze verordening vastgestelde formulieren’ maken daarbij overigens geen melding van (een) ‘bemiddelingsprocedure (s)’ of van een ‘instantie voor bemiddelingsprocedures’.

Zij maken wel melding van ‘beroepsinstantie’ en ‘beroepsprocedures’. Zie bijvoorbeeld pagina 18 van de Uitvoeringsverordening 2022/2303 onder Tabel 2, ‘Velden in standaardformulieren en aankondigingen’:

De rol van de organisatie in de aanbestedingsprocedure (bv. koper, winnaar). In een aankondiging moeten alle organisaties worden vermeld die bij de procedure betrokken zijn in de rol van koper; winnaar; beroepsinstantie; koper die voor andere kopers bestemde goederen en/of diensten aankoopt; koper die overheidsopdrachten gunt of raamovereenkomsten sluit voor werken, leveringen of diensten die voor andere kopers bestemd zijn.

En pagina 35:

De beschrijving van de termijnen voor beroepsprocedures.

De bijlage bij ‘Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1780 van 23 september 2019 tot vaststelling van standaardformulieren voor de bekendmaking van aankondigingen op het gebied van overheidsopdrachten en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1986 (“e- formulieren”)’ vermeldt onder meer:

Standaardformulieren bevatten velden. Een standaardformulier waarvan de velden met toepasselijke informatie is gevuld, is een aankondiging. Standaardformulieren en aankondigingen bevatten verplichte en facultatieve velden.

a)            Verplichte velden moeten in standaardformulieren en aankondigingen worden opgenomen en moeten informatie bevatten, tenzij aan bepaalde voorwaarden is voldaan (zie hieronder).

b)            Facultatieve velden kunnen in standaardformulieren en aankondigingen worden opgenomen, en kunnen informatie bevatten.

Ik denk dus, dat TenderNed een niet eens bestaand ‘facultatief veld’ tot een ‘verplicht veld’ heeft gemaakt.

Praktisch betekent dat, je moet toch verder, wilt publiceren, en moet dus iets invullen, dat de betreffende rechtbank in TenderNed ook de ‘Instantie voor bemiddelingsprocedures’ is/wordt.

Form follows function?

zondag 12 maart 2023

Een gemengde overeenkomst onder bezwarende titel

Ik denk, dat, vanwege het hieronder ook genoemde feitencomplex, rechtsoverweging 6.20 van het arrest Hof Den Haag 28 februari 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:278:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2023:278

3.5          Op 29 oktober 2021 hebben de Gemeente en SB Alphen de zogenoemde Anterieure- en Koopovereenkomst (hierna: de AK-overeenkomst) gesloten. Daarin hebben zij (onder meer) hun afspraken rond de voorgenomen verkoop van de Aarhof-percelen en de realisering van de parkeergarage vastgelegd.

[…]

6.3          […] Doel van de overeenkomst is blijkens artikel 2.1 dat partijen de voorwaarden vastleggen waaronder de Gemeente bereid is haar medewerking aan de ontwikkeling en realisatie van het Project te verlenen, waarbij eveneens afspraken worden vastgelegd met betrekking tot de over en weer verschuldigde kosten, zoals vastgoed- en grondwaarde. […]

[…]

6.20        Tegen deze achtergrond kan naar voorlopig oordeel van het hof niet worden aangenomen dat het bij de voorgenomen bouw van de woningen en woontorens gaat om een aanbestedingsplichtige overheidsopdracht. Blijkens artikel 8 van de AK-overeenkomst brengt SB Alphen het bouwproject, waaronder in artikel 1.17 van de AK-overeenkomst tevens wordt verstaan de realisatie van circa 30.000 m2 bruto vloeroppervlakte ten behoeve van woningen, immers geheel voor eigen rekening en risico tot ontwikkeling. Uit de AK-overeenkomst blijkt niet dat SB Alphen voor de voorgenomen bouw van de woningen een (op geld waardeerbare) tegenprestatie ontvangt, ook niet in de vorm van een korting op bijvoorbeeld de verschuldigde leges. Integendeel. Uit artikel 13.1 van de AK-overeenkomst blijkt dat SB Alphen zich ertoe heeft verbonden om exclusief de te heffen leges en de gemeentelijke kosten van planschadeverzoeken, ook een vaste exploitatiebijdrage van € 88.000,- aan de Gemeente te betalen voor de gemeentelijke kosten voor planvoorbereiding, planbegeleiding en opmaken van de AK-overeenkomst. Porta Prima heeft niet gesteld dat anderszins, buiten de AK-overeenkomst om, sprake is van een voor de voorgenomen woningbouw bedoelde (op geld waardeerbare) tegenprestatie van de Gemeente. Reeds daarom kan van een aanbestedingsplichtige overheidsopdracht voor de beoogde woningen niet worden gesproken. […]

Niet in overeenstemming is met HvJEU 14 juli 2022 in zaak C‑436/20 (ASADE):

https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=262937&pageIndex=0&doclang=nl&mode=req&dir=&occ=first&part=1&cid=1888855

67           In de derde plaats veronderstelt het bezwarende karakter van een overheidsopdracht dat iedere partij zich ertoe verbindt een prestatie te leveren in ruil voor een tegenprestatie, zonder evenwel uit te sluiten dat de tegenprestatie van de aanbestedende dienst uitsluitend bestaat in de vergoeding van de kosten die zijn gemaakt om de afgesproken dienst te verrichten (zie in die zin arrest van 10 september 2020, Tax-Fin-Lex, C‑367/19, EU:C:2020:685, punten 25‑26 en aldaar aangehaalde rechtspraak). […]

En dus ook niet met HvJEU 10 september 2020 in zaak C-367/19 (Tax-Fin-Lex):

https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=230864&pageIndex=0&doclang=nl&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=2221075

25           Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof wordt met de uitdrukking „onder bezwarende titel” volgens de gebruikelijke juridische betekenis daarvan een overeenkomst bedoeld waarbij iedere partij zich ertoe verbindt een prestatie te leveren in ruil voor een tegenprestatie (zie in die zin arrest van 18 oktober 2018, IBA Molecular Italy, C‑606/17, EU:C:2018:843, punt 28). De wederkerigheid van de overeenkomst is dus een wezenlijk kenmerk van een overheidsopdracht (zie in die zin arresten van 21 december 2016, Remondis, C‑51/15, EU:C:2016:985, punt 43; 28 mei 2020, Informatikgesellschaft für Software-Entwicklung, C‑796/18, EU:C:2020:395, punt 40, en 18 juni 2020, Porin kaupunki, C‑328/19, EU:C:2020:483, punt 47).

26           Die tegenprestatie hoeft weliswaar, zoals de advocaat-generaal in punt 47 van zijn conclusie heeft opgemerkt, niet noodzakelijkerwijs te bestaan in de betaling van een geldsom, zodat de prestatie ook kan worden vergoed door andere vormen van tegenprestaties zoals de vergoeding van de kosten voor het verrichten van de overeengekomen dienst (zie met name arresten van 19 december 2012, Ordine degli Ingegneri della Provincia di Lecce e.a., C‑159/11, EU:C:2012:817, punt 29; 13 juni 2013, Piepenbrock, C‑386/11, EU:C:2013:385, punt 31, en 18 oktober 2018, IBA Molecular Italy, C‑606/17, EU:C:2018:843, punt 29), doch dit neemt niet weg dat de wederkerigheid van een overheidsopdracht noodzakelijkerwijs tot uiting komt in het scheppen van juridisch bindende verbintenissen voor elk van de partijen bij de overeenkomst, waarvan de uitvoering in rechte moet kunnen worden gevorderd (zie in die zin arrest van 25 maart 2010, Helmut Müller, C‑451/08, EU:C:2010:168, punten 60‑62).

Ik denk namelijk, dat de volledige (integrale) AK-overeenkomst een ‘do ut des-karakter’ (‘voor wat, hoort wat’) heeft, en dus wel een ‘schriftelijke overeenkomst onder bezwarende titel’ is.

Dat is ook inherent aan de wederkerige anterieure overeenkomst en de wederkerige koopovereenkomst.

Ik acht het wel denkbaar, dat zo’n AK-overeenkomst in het voorkomend geval geen ‘overheidsopdracht voor werken’ is in de zin van artikel 1.1 Aanbestedingswet 2012:

overheidsopdracht voor werken: een schriftelijke overeenkomst onder bezwarende titel die is gesloten tussen een of meer aannemers en een of meer aanbestedende diensten en die betrekking heeft op:

a.             de uitvoering of het ontwerp en de uitvoering van werken die betrekking hebben op een van de in bijlage II van richtlijn 2014/24/EU bedoelde activiteiten,

b.            de uitvoering of het ontwerp en de uitvoering van een werk, of

c.             het laten uitvoeren met welke middelen dan ook van een werk dat voldoet aan de eisen van de aanbestedende dienst die een beslissende invloed uitoefent op het soort werk of het ontwerp van het werk

Waarom zou de wederpartij van de gemeente (‘exploitant’ en koper) voor wat betreft de woningen bijvoorbeeld een aanbestedingsrechtelijke ‘aannemer’ (moeten) zijn?

Zie daartoe ook deze blog:

https://keesvandewater.blogspot.com/2019/02/kaal-verkopen.html

Verder luiden de leden 1 en 2 van artikel 2.12b Aanbestedingswet 2012 als volgt:

1.            Dit artikel is van toepassing op opdrachten die zowel onderdelen omvatten waarop deel 2 van deze wet van toepassing is als onderdelen waarop dat deel niet van toepassing is.

2.            Indien een opdracht als bedoeld in het eerste lid objectief gezien niet deelbaar is in verschillende onderdelen, gelden de bepalingen die van toepassing zijn op het hoofdvoorwerp van de desbetreffende opdracht.

Die artikelleden moeten, het gaat om implementatiewetgeving, gelezen worden in samenhang met het bepaalde in artikel 3 lid 1 Richtlijn 2014/24/EU:

Lid 2 is van toepassing op gemengde opdrachten die betrekking hebben op verschillende onder deze richtlijn vallende soorten aanbestedingen. […]

Ingevolge artikel 1 lid 2 Richtlijn 2014/24/EU is een ‘aanbesteding’:

Aanbesteding in de zin van deze richtlijn is de aankoop door middel van een overheidsopdracht van werken, leveringen of diensten door één of meer aanbestedende diensten van door deze aanbestedende diensten gekozen ondernemers, ongeacht of de werken, leveringen of diensten een openbare bestemming hebben of niet.

De ‘opdrachten’ genoemd in artikel 2.12b leden 1 en 2 en artikel 3 lid 1 Richtlijn 2014/24/EU zijn dus ‘overheidsopdrachten’.

In dat verband overweegt het Hof Den Haag in het hierboven genoemde arrest:

6.23        De vraag of dit samenstel van afspraken kan leiden tot een verplichting van de Gemeente om de bouw van de parkeergarage aan te besteden is echter niet beslissend voor het al dan niet toewijzen van de vorderingen. Uit artikel 2.12b lid 2 Aw 2012 blijkt namelijk dat als het gaat om een gemengde overheidsopdracht, die objectief gezien niet deelbaar is in verschillende onderdelen, de bepalingen gelden die van toepassing zijn op het hoofdvoorwerp van de desbetreffende opdracht. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie blijkt vervolgens dat in het geval van een gemengde overeenkomst waarvan verschillende onderdelen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en dus een ondeelbaar geheel vormen, de betrokken transactie voor de juridische kwalificatie ervan in haar geheel als een eenheid moet worden onderzocht en moet worden beoordeeld op basis van de regels die van toepassing zijn op het onderdeel dat het hoofdvoorwerp of het overwegende element van de overeenkomst vormt7. Dit geldt ook als het onderdeel dat het hoofdvoorwerp van de gemengde overeenkomst vormt niet binnen de werkingssfeer van de richtlijnen inzake overheidsopdrachten valt8.

6.24        Naar voorlopig oordeel van het hof betreft het hoofdvoorwerp van de AK-overeenkomst de door SB Alphen beoogde woningbouw op de door haar aan te kopen Aarhof-percelen. SB Alphen heeft die percelen immers nodig om daarop de woningen en woontorens te kunnen realiseren waarmee zij de make-over van De Aarhof rendabel kan maken. De voorgenomen bouw van de parkeergarage is daaraan geheel accessoir. Die garage zal immers niet worden gebouwd als SB Alphen de Aarhof-percelen niet tot haar beschikking zou hebben voor de daarop te realiseren woningen. De te bouwen parkeergarage vormt in feite dus een ondeelbaar geheel met het hoofdvoorwerp van de AK-overeenkomst. Dat hoofdvoorwerp (de beoogde woningbouw) valt, zoals eerder overwogen, buiten de werkingssfeer van de richtlijnen inzake overheidsopdrachten. De voorgenomen, daaraan geheel accessoire, bouw van de parkeergarage daarmee dus ook. Een en ander brengt mee dat ook als het door partijen in de AK-overeenkomst neergelegde voornemen om de parkeergarage te (laten) bouwen zou zijn aan te merken als een aanbestedingsplichtige overheidsopdracht voor werken, dat niet kan leiden tot de conclusie dat voor het (ondeelbare) geheel van de in de AK-overeenkomst neergelegde koop- en bouwafspraken een aanbestedingsplicht bestaat. Daardoor strandt ook de tweede grief.

De verwijzing naar artikel 2.12b lid 2 Aanbestedingswet 2012 in r.o. 6.23 voornoemd is niet correct.

Immers, als de bouw van de woningen niet bestreken wordt door het aanbestedingsrecht, want in dit geval blijkbaar geen ‘overheidsopdracht voor werken’, dan zijn er niet twee overheidsopdrachten aan de orde.

En dan is niet artikel 2.12b lid 2 Aanbestedingswet 2012, maar het arrest HvJEU 6 mei 2010 in zaak C-145/08 (Club Hotel Loutraki e.a.) relevant:

https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=81179&pageIndex=0&doclang=nl&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=1336103

46           Zowel uit de gedetailleerde en omstandige overwegingen van de verwijzingsbeslissing als uit de kwalificatie van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde transactie door de verwijzende rechter blijkt dat het gaat om een gemengde overeenkomst.

47           Deze overeenkomst bestaat immers, zakelijk weergegeven, uit een overeenkomst betreffende de overdracht door ETA van 49% van de aandelen van EKP aan de AEAS (hierna: het onderdeel „verkoop van aandelen”), een overeenkomst waarbij de AEAS tegen vergoeding met het beheer van het casino wordt belast (hierna: het onderdeel „diensten”), en een overeenkomst waarin de AEAS zich ertoe verbindt, een plan inzake de modernisering van het casinopand en van de daarnaast gelegen hotels en inzake de aanleg van de omliggende terreinen op te stellen en ten uitvoer te leggen (hierna: het onderdeel „werken”).

48           Uit de rechtspraak van het Hof blijkt dat in het geval van een gemengde overeenkomst waarvan de verschillende onderdelen volgens de bewoordingen van de aankondiging van de opdracht onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en dus een ondeelbaar geheel vormen, de betrokken transactie voor de juridische kwalificatie ervan in haar geheel als een eenheid moet worden onderzocht en moet worden beoordeeld op basis van de regels die van toepassing zijn op het onderdeel dat het hoofdvoorwerp of het overwegende element van de overeenkomst vormt (zie in die zin arresten van 5 december 1989, Commissie/Italië, C‑3/88, Jurispr. blz. 4035, punt 19; 19 april 1994, Gestión Hotelera Internacional, C‑331/92, Jurispr. blz. I‑1329, punten 23‑26; 18 januari 2007, Auroux e.a., C‑220/05, Jurispr. blz. I‑385, punten 36 en 37; 21 februari 2008, Commissie/Italië, C‑412/04, Jurispr. blz. I‑619, punt 47, alsmede 29 oktober 2009, Commissie/Duitsland, C‑536/07, Jurispr. blz. I‑00000, punten 28, 29, 57 en 61).

Hof Den Haag verwijst in voetnoot 8 van het arrest overigens wel naar ‘Club Hotel Loutraki e.a.’.

Ik kan me in het voorkomend geval, bij een ondeelbaar geheel, wel voorstellen, dat de voorgenomen woningbouw het hoofdvoorwerp van de overeenkomst is.

Daartoe moet immers kostenverhaal (anterieure overeenkomst) plaats vinden, en moet een stuk grond aangekocht worden (koopovereenkomst).

In het voorkomend geval kan overigens ook het Openbaar gebied en Openbare voorzieningen dat door de ontwikkelaar met inachtneming van gemeentelijke eisen gerealiseerd moet worden, een bijkomstig (accessoir) karakter hebben.

Bij de vraag, of een parkeergarage een ondeelbaar geheel vormt, kan nog wel gewezen worden op Overweging 11 van Richtlijn 2014/24/EU:

In het geval van gemengde opdrachten, waarvan de verschillende onderdelen objectief niet deelbaar zijn, worden de toepasselijke voorschriften bepaald ten aanzien van het hoofdvoorwerp van die opdracht. Daarom moet worden bepaald hoe aanbestedende diensten kunnen uitmaken of de verschillende onderdelen deelbaar zijn of niet, aan de hand van de desbetreffende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.


Per geval moet de uitgesproken of veronderstelde bedoeling van de aanbesteders worden beoordeeld, waarbij het niet volstaat de diverse aspecten van een gemengde opdracht als ondeelbaar te beschouwen, maar deze bedoeling moet worden gestaafd met objectieve elementen waaruit de noodzaak van één enkele opdracht blijkt. Die onderbouwde noodzaak van het sluiten van één contract kan bijvoorbeeld aanwezig zijn bij het oprichten van een enkel gebouw, waarvan een deel rechtstreeks wordt gebruikt door de aanbestedende dienst en een ander deel wordt geëxploiteerd als concessie, bijvoorbeeld in de vorm van een publieke parkeergelegenheid. Duidelijk moet worden dat aan de noodzaak van het sluiten van één contract redenen van zowel technische als economische aard ten grondslag kunnen liggen.

Ik zie in het arrest geen aanwijzingen voor ‘redenen van technische aard’. Ik lees wel:

6.22        […] Naar voorlopig oordeel van het hof bevat het samenstel van afspraken die in de AK-overeenkomst zijn neergelegd sterke aanwijzingen dat SB Alphen (indirect) de verplichting op zich heeft genomen om de parkeergarage te realiseren zoals visueel is vormgegeven in het (als bijlage 2) van de AK-overeenkomst deel uitmakende schetsontwerp van 8 september 2020. Om de herontwikkelingsplannen van De Aarhof rendabel te maken heeft SB Alphen de op de Aarhof-percelen te realiseren woningen nodig. Voor die woningen gelden parkeernormen. SB Alphen staan meerdere mogelijkheden ter beschikking om daaraan te kunnen voldoen, maar zij heeft blijkens het schetsontwerp gekozen voor een parkeergarage. Juist en alleen voor die parkeergarage heeft de Gemeente zich in de AK-overeenkomst ertoe verbonden om deze, na realisering ervan, (terug) te kopen tegen kostprijs indien SB Alphen dat wil. […]

‘Redenen van economische aard’ lijken zo in ieder geval wel aanwezig of denkbaar. Misschien volgen uit die redenen ook de ‘redenen van technische aard’ (één gebouw, technische geïntegreerd, realisatie van een overkapping, verbinding door een ‘Doorgang’ o.i.d.)?

Ik vraag me alsdan (echter) wel af, waarom de gemeente een ondeelbare parkeergarage zou willen aankopen die is gebouwd om aan de voor de particuliere woningbouw geldende parkeernormen te voldoen?

En zou de mogelijkheid van aankoop door de gemeente of een derde niet juist een aanwijzing (kunnen) zijn, dat sprake is van een ‘deelbaar geheel’?

Alsdan zou het arrest HvJEU 6 mei 2010 in zaak C-145/08 (Club Hotel Loutraki e.a.) geen toepassing (kunnen) vinden.

En zou er voor de parkeergarage, uitgaande van een overheidsopdracht voor werken met een waarde boven het Europese drempelbdrag, een Europese aanbestedingsplicht op de gemeente rusten volgens het arrest HvJEU 22 december 2010 in zaak C-215/09 (Mehiläinen en Terveystalo Healthcare):

https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=83449&pageIndex=0&doclang=nl&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=1783697

45           Anders dan het geval was in de zaak die heeft geleid tot het reeds aangehaalde arrest Loutraki e.a., wijzen deze vaststellingen bijgevolg objectief gezien niet op de noodzaak om de in het hoofdgeding aan de orde zijnde gemengde overeenkomst te sluiten met een enkele partner (zie in die zin arrest Loutraki e.a., reeds aangehaald, punt 53).

46           Aangezien het onderdeel van de gemengde overeenkomst dat bestaat in de verbintenis van Oulun kaupunki om de ten behoeve van de werknemers van deze stad te verstrekken diensten van gezondheidszorg bij de gezamenlijke onderneming te betrekken dus scheidbaar is van deze overeenkomst, zijn, in een context als die in het hoofdgeding, de relevante bepalingen van richtlijn 2004/18 bijgevolg van toepassing op de gunning van dit onderdeel.

47           Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vragen te worden geantwoord dat richtlijn 2004/18 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een aanbestedende dienst met een van deze dienst onafhankelijke private vennootschap een overeenkomst sluit tot oprichting van een gezamenlijke onderneming in de vorm van een naamloze vennootschap, waarvan het doel bestaat in de verlening van diensten van arbeidsgezondheidszorg en arbeidswelzijn, deze aanbestedende dienst de opdracht die betrekking heeft op de ten behoeve van zijn eigen werknemers te verstrekken diensten, waarvan de waarde meer bedraagt dan de in deze richtlijn bepaalde drempelwaarde en die scheidbaar is van de overeenkomst tot oprichting van deze vennootschap, moet gunnen overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn die gelden voor de diensten van bijlage II B bij deze richtlijn.

Lees over artikel 2.12b lid 2 Aanbestedingswet 2012 en over ‘ondeelbaarheid’ eerder ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2022/12/een-contract-ondeelbaarheid.html 

woensdag 8 maart 2023

De ‘objectieve raming’

Het begrip ‘zorgvuldige raming’ is afkomstig van het Aanbestedingsreglement Werken (ARW). Zie daartoe onder meer artikel 2.34.7 ARW 2004:

In het geval de meest gerede aanbieding hoger is dan de zorgvuldige raming van de aanbesteder, kan de aanbesteder deze aanbieding als onaanvaardbaar aanmerken en de procedure vervolgen met de onderhandelingsprocedure met voorafgaande bekendmaking.

Zie ook, het iets gewijzigde, artikel 2.29.4 ARW 2005:

In het geval de prijs van de meest gerede inschrijving hoger is dan de zorgvuldige raming van de aanbesteder, kan de aanbesteder deze inschrijving als onaanvaardbaar aanmerken en de procedure vervolgen met de onderhandelingsprocedure met voorafgaande aankondiging.

En artikel 2.26.4 ARW 2012.

Artikel 24 lid 9 UAR 2001 noemde eerder ‘een zorgvuldige begroting van kosten’.

In 2016 heeft het ARW in de hoofdstukken en artikelen (‘voorschriften’ in de zin van artikel 1.22 Aanbestedingswet 2012) afscheid genomen van ‘de zorgvuldige raming’.

Thans luidt artikel 2.36.4 ARW 2016 namelijk als volgt:

Indien de prijs van de meest gerede inschrijving hoger is dan het door de aanbesteder begrote bedrag, vastgesteld en gedocumenteerd voor de aanvang van de aanbestedingsprocedure, kan de aanbesteder deze inschrijving als onaanvaardbaar aanmerken en de procedure vervolgen met de mededingingsprocedure met onderhandeling of de procedure van de concurrentiegerichte dialoog.

Zie bijvoorbeeld ook artikel 3.39.3 ARW 2016.

Alleen de toelichtingen bij de artikelen 4.1.2 en 5.1.2 ARW 2016 noemen nog ‘de zorgvuldige raming’. De toelichting bij artikel 5.1.2 ARW 2016 vermeldt:

[…] Dit reglement bepaalt met betrekking tot alle procedures dat een aanbesteder de meeste gerede aanbieding als ‘onaanvaardbaar’ kan bestempelen indien de prijs van deze aanbieding hoger is dan de zorgvuldige raming van de aanbesteder. Overigens zal de aanbesteder op verzoek van de meest gerede inschrijver gegevens moeten kunnen overleggen die deze inschrijver in staat stellen de zorgvuldigheid van de raming van de aanbesteder te toetsen.

De Aanbestedingswet 2012 en Richtlijn 2014/24/EU maken (ook) geen melding van een ‘zorgvuldige raming’. Richtlijn 2004/18/EG en de voorlopers daarvan ook niet.

De ‘zorgvuldige raming’ voornoemd werd en wordt aldus slechts beschreven in verband met de (eventuele) afwijzing van een inschrijver wegens een onaanvaardbare inschrijving.

En dus niet in verband met de, minstens zo belangrijke, raming van een overheidsopdracht die plaats moet vinden om vast te stellen, of de waarde van de overheidsopdracht gelijk aan of hoger dan het Europese drempelbedrag in kwestie is. Dus om vast te stellen, of Europees aanbesteed moet worden.

Misschien moeten we dan ook thans in de praktijk, voor de volledigheid, ‘objectieve raming’ gaan gebruiken?

Ook wellicht, naar analogie, in verband met het bepaalde in artikel 2a.11 lid 1 Aanbestedingswet 2012:

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf raamt waarde van de concessieopdracht volgens een objectieve methode die wordt gespecificeerd in de aanbestedingsstukken.

En HvJEU 10 november 2022 in zaak C-486/21 (SHARENGO):

80           […] De inaanmerkingneming van deze investeringen en kosten draagt er overigens toe bij dat de raming van de waarde van een concessie die de aanbestedende dienst moet maken, een objectief karakter krijgt, zoals artikel 8, lid 3, van richtlijn 2014/23 vereist.

Of vanwege artikel 5 lid 3 Richtlijn 2014/24/EU:

De keuze van de methode voor de berekening van de geraamde waarde van een aanbesteding mag niet bedoeld zijn om de opdracht buiten het toepassingsgebied van de richtlijn te houden. Eén aanbesteding mag derhalve niet worden gesplitst om deze buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn te laten, tenzij objectieve redenen dit rechtvaardigen.

Overweging 20 van Richtlijn 2014/24/EU:

Duidelijk moet worden dat een perceel van een aanbesteding alleen als uitgangspunt bij het ramen van de waarde van een bepaalde aanbesteding mag dienen indien dit objectief gerechtvaardigd is. […]

En, daarmee verband houdend, artikel 2.14 lid 2 Aanbestedingswet 2012:

De aanbestedende dienst maakt de keuze van de methode van berekening van de geraamde waarde niet met het oogmerk om zich aan de toepassing van deze wet te onttrekken.

Laten we alsdan ‘zorgvuldigheid’ los?

Nee, ‘objectiviteit’ vereist namelijk (een bepaalde mate van) ‘zorgvuldigheid’.

Als al niet in het voorkomend geval vanwege de algemene beginselen van behoorlijk bestuur ‘zorgvuldig’ gehandeld moet worden.

Lees over ‘objectief’ en ‘objectiviteit’ ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2016/10/vereiste-objectiviteit.html

En over ‘de raming’:

https://keesvandewater.blogspot.com/2023/03/de-raming-van-een-overheidsopdracht.html