vrijdag 24 juni 2022

De Woo en de Aanbestedingswet 2012

Artikel 8.8. van de Wet open overheid (Woo) luidt als volgt:

“De artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 zijn niet van toepassing op informatie waarvoor een bepaling geldt die is opgenomen in de bijlage bij deze wet.”

In de betreffende bijlage bij artikel 8.8 van de Woo is onder meer opgenomen:

“De artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 van de Wet open overheid zijn niet van toepassing voor zover de volgende bepalingen gelden.

•.            Aanbestedingswet 2012: de artikelen 2.53, derde lid, voor zover openbaarmaking van informatie schade zou toebrengen aan de gerechtvaardigde economische belangen van een onderneming, 2.57, eerste lid, voor zover het door de ondernemer als vertrouwelijk aangemerkte informatie betreft, 2.57, tweede lid, voor zover de informatie kan worden gebruikt om de mededinging te vervalsen, 2.138, onderdelen b, c en d, en 2.163 […]”

Het gaat in de bijlage (dus) om artikelen uit Deel 2 van de Aanbestedingswet 2012 die in beginsel niet van toepassing zijn op onderdrempelige opdrachten.

Daarmee derogeert, zie daartoe bijvoorbeeld Rechtbank Overijssel 19 mei 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:2326 en Afdeling Bestuursrechtspraak 28 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:888, de Aanbestedingswet 2012 niet aan de Woo wanneer het gaat om onderdrempelige opdrachten.

Het is echter aannemelijk, dat ook bij onderdrempelige opdrachten sprake is van een ‘vertrouwensrelatie’ in de zin van HvJEG 14 februari 2008 in zaak C-450/06 (Varec SA / Belgische staat):

36         Daarenboven zijn de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten, zowel naar hun aard als volgens het stelsel van de gemeenschapswetgeving, gebaseerd op een vertrouwensrelatie tussen de aanbestedende diensten en de deelnemende economische subjecten. Deze laatsten moeten de aanbestedende diensten in het kader van de aanbestedingsprocedure in kennis kunnen stellen van alle nuttige informatie, zonder te hoeven vrezen dat laatstgenoemde aan derden gegevens meedelen waarvan de openbaarmaking voor hen nadelig zou kunnen zijn.”

Waarmee openbaarmaking van informatie en gegevens (verkregen) bij onderdrempelige opdrachten achterwege kan (moet) blijven als gevolg van onder meer het bepaalde in artikel 5.1 lid 1 aanhef onder c van de Woo:

“1.           Het openbaar maken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:

[…]

c.             bedrijfs- en fabricagegegevens betreft die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;”

Bovendrempelige concessieopdrachten (Deel 2a Aanbestedingswet 2012)

Voor bovendrempelige concessieopdrachten is het bepaalde in schakelbepaling artikel 2a.31 Aanbestedingswet 2012 relevant:

“Afdeling 2.3.1 is van overeenkomstige toepassing op concessieopdrachten, met uitzondering van artikel 2.51, vijfde lid.”

Daarmee wordt immers verwezen naar artikel 2.53, derde lid en artikel 2.57, eerste en tweede lid Aanbestedingswet 2012 als genoemd in de bijlage bij de Woo.

Het ook in de bijlage van de Woo genoemde artikel 2.138 Aanbestedingswet 2012 wordt (blijkbaar) niet overeenkomstig van toepassing verklaard op concessieopdrachten.

Bovendrempelige speciale-sectoropdrachten (Deel 3 Aanbestedingswet 2012)

Voor bovendrempelige speciale sectoropdrachten is het bepaalde in schakelbepaling artikel 3.50 lid 1 Aanbestedingswet 2012 relevant:

“Afdeling 2.3.1, met uitzondering van de artikelen 2.51, vijfde lid, 2.52, derde tot en met zevende lid, en 2.52a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.”

Daarmee wordt immers verwezen naar artikel 2.53, derde lid en artikel 2.57, eerste en tweede lid Aanbestedingswet 2012 als genoemd in de bijlage bij de Woo.

Het ook in de bijlage van de Woo genoemde artikel 2.138 Aanbestedingswet 2012 vindt zijn weg middels schakelbepaling artikel 3.78 lid 1 Aanbestedingswet 2012:

“De artikelen 2.134, 2.136 en 2.138 zijn van overeenkomstige toepassing op speciale-sectoropdrachten, met dien verstande dat in artikel 2.134, derde lid, voor «bijlage XIV van richtlijn 2014/24/EU» wordt gelezen: bijlage XVII van richtlijn 2014/25/EU.” 

donderdag 16 juni 2022

De ‘onaanvaardbare ongeschikte inschrijving’

Volgens artikel 26 lid 4 sub b Richtlijn 2014/24/EU geldt in verband met onaanvaardbare inschrijvingen onder meer:

[…] inschrijvingen waarvan de prijs het door de aanbestedende dienst begrote bedrag, vastgesteld en gedocumenteerd vóór de aanvang van de aanbestedingsprocedure, overschrijdt, worden als onaanvaardbaar beschouwd.

Zie ook artikel 2.28 lid 4 Aanbestedingswet 2012.

Voor ongeschikte inschrijvingen is het bepaalde in artikel 32 lid 2 sub a Richtlijn 2014/24/EU relevant:

De inschrijving wordt ongeschikt bevonden als zij niet relevant is voor de opdracht, omdat zij, zonder ingrijpende wijzigingen, kennelijk niet voorziet in de in de aanbestedingsstukken omschreven behoeften en eisen van de aanbestedende dienst.

Zie ook artikel 2.32 lid 2 sub a Aanbestedingswet 2012.

Volgens HvJEU 16 juni 2022 in zaak C‑376/21 (Obshtina Razlog) is er in vorenbedoeld verband geen verschil tussen ‘ongeschikt’ en ‘onaanvaardbaar’:

https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=260994&pageIndex=0&doclang=nl&mode=req&dir=&occ=first&part=1&cid=7976272

58           Volgens artikel 32, lid 2, onder a), eerste alinea, van richtlijn 2014/24 kan deze procedure met name worden gevolgd voor overheidsopdrachten voor leveringen indien in het kader van een openbare of niet-openbare procedure geen of geen geschikte inschrijvingen zijn ingediend, mits de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht niet wezenlijk worden gewijzigd en de Commissie op haar verzoek een verslag wordt overgelegd.

59           Uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt dus duidelijk dat een aanbestedende dienst gebruik kan maken van een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking wanneer aan drie cumulatieve voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet hij aantonen dat hij geen of althans geen geschikte inschrijving heeft ontvangen in het kader van een eerdere openbare of niet-openbare aanbestedingsprocedure die hij om die reden heeft beëindigd. Ten tweede mogen de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht, zoals die waren opgenomen in de aankondiging van opdracht die in het kader van de eerdere openbare of niet-openbare procedure is gepubliceerd, niet wezenlijk worden gewijzigd in de daaropvolgende onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking. Ten derde moet de aanbestedende dienst de Commissie desgevraagd een verslag betreffende de stand van zaken kunnen overleggen.

[…]

61           Wat de eerste voorwaarde betreft, volgt uit artikel 32, lid 2, onder a), tweede alinea, van deze richtlijn dat een inschrijving ongeschikt wordt bevonden als zij niet relevant is voor de opdracht omdat zij, zonder ingrijpende wijzigingen, kennelijk niet voorziet in de in de aanbestedingsstukken omschreven behoeften en eisen van de aanbestedende dienst.

62           Een inschrijving moet immers als ongeschikt worden beschouwd wanneer zij „onaanvaardbaar” is in de zin van artikel 26, lid 4, onder b), tweede alinea, van die richtlijn, dat onder meer ziet op de mededingingsprocedures met onderhandeling. Volgens laatstgenoemde bepaling worden met name inschrijvingen waarvan de prijs het door de aanbestedende dienst begrote bedrag, vastgesteld en gedocumenteerd vóór de aanvang van de aanbestedingsprocedure, overschrijdt, als onaanvaardbaar beschouwd.

63           Dit is duidelijk het geval bij een inschrijving - zoals die bedoeld in punt 25 van het onderhavige arrest - waarbij een bedrag was voorgesteld dat meer dan twee keer hoger was dan de door de aanbestedende dienst geraamde waarde van de opdracht.

Dat lijkt mij ‘nieuw’.

Het arrest bevestigt verder, dat de aanbestedende dienst bij toepassing van de ‘Onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking’, de ‘Onderhandelingsprocedure zonder aankondiging’ volgens artikel 2.32 Aanbestedingswet 2012, in beginsel mag onderhandelen met een ondernemer naar eigen keuze:

67           Wanneer een aanbestedende dienst besluit om zich slechts tot één ondernemer te wenden in het kader van een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking die wordt georganiseerd na het mislukken van een openbare of niet-openbare procedure en waarin de voorwaarden die aanvankelijk waren opgenomen in de aankondiging van opdracht die in het kader van de eerdere openbare of niet-openbare procedure was gepubliceerd, zonder wezenlijke wijzigingen worden overgenomen, blijft een dergelijke handelwijze bovendien verenigbaar met de in artikel 18, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2014/24 neergelegde aanbestedingsbeginselen, ook al vereist het voorwerp van de betrokken opdracht objectief gezien niet dat juist die ondernemer wordt aangesproken. In een dergelijke situatie vormen de eerdere openbare of niet-openbare procedure, enerzijds, en de onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking, anderzijds, immers een onlosmakelijk geheel, zodat geen abstractie kan worden gemaakt van de omstandigheid dat de ondernemers die mogelijks belangstelling hadden voor deze opdracht, de gelegenheid hebben gehad zich kenbaar te maken en mee te dingen.

68           In die omstandigheden kunnen ondernemers die onzorgvuldig zijn geweest door tijdens een openbare of niet-openbare procedure geen geschikte inschrijving in te dienen, in het kader van de daaropvolgende onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking de aanbestedende dienst niet dwingen om met hen onderhandelingen aan te gaan. In het kader van de eerdere openbare of niet-openbare procedure konden zij immers een inschrijving indienen en ten volle de beginselen van gelijkheid, non-discriminatie, transparantie en evenredigheid genieten.


Echter, onder strikte voorwaarden:

 

69           Teneinde aan te tonen dat de betrokken opdracht niet is opgesteld met het doel om deze uit te sluiten van het toepassingsgebied van richtlijn 2014/24 of om de mededinging op kunstmatige wijze te beperken, zoals artikel 18, lid 1, tweede alinea, vereist, moet de aanbestedende dienst niettemin kunnen bewijzen dat de met de inschrijver overeengekomen prijs overeenkomt met de marktprijs en niet hoger is dan de geraamde waarde van de opdracht, berekend overeenkomstig de voorschriften van artikel 5 van deze richtlijn. Zodoende handelt de aanbestedende dienst in overeenstemming met het beginsel dat degene die zich wil beroepen op een in artikel 32 van deze richtlijn bedoelde afwijking, dient te bewijzen dat de uitzonderlijke omstandigheden die deze afwijking rechtvaardigen, daadwerkelijk bestaan (zie in die zin arresten van 10 maart 1987, Commissie/Italië, 199/85, EU:C:1987:115, punt 14, en 8 april 2008, Commissie/Italië, C‑337/05, EU:C:2008:203, punt 58).

70           Door het bewijs te leveren dat de prijs van de overeenkomst tot uitvoering van een opdracht die is gesloten na afloop van de onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking overeenkomt met de marktprijs, toont de aanbestedende dienst bovendien aan dat hij de overheidsmiddelen optimaal heeft besteed zoals overweging 2 van die richtlijn vooropstelt, en bijgevolg dat geen enkele onregelmatigheid in de zin van de Unieregeling inzake Europese structuur- en investeringsfondsen is begaan (zie naar analogie arresten van 26 mei 2016, Județul Neamț en Județul Bacău, C‑260/14 en C‑261/14, EU:C:2016:360, punt 46, en 1 oktober 2020, Elme Messer Metalurgs, C‑743/18, EU:C:2020:767, punt 51).

En dat is ook ‘nieuw’.

Praktisch zal het doorgaans dus een hele uitdaging zijn, om bij een ‘onaanvaardbare ongeschikte inschrijving’ in onderhandeling tot een rechtmatige gunning te komen. Er zal doorgaans immers niet zo maar ‘te duur’ zijn ingeschreven.

dinsdag 14 juni 2022

Zorgvuldigheidsbeginsel, SROI-percentage en aanbod en aanvaarding

Artikel 3: 2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt als volgt:

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Het gaat om een gedeeltelijke codificatie van het ‘zorgvuldigheidsbeginsel’ (een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur) en betreft (dus) ‘de zorgvuldige voorbereiding’ van een besluit, waaronder te rekenen een in beginsel ‘actieve kennisvergaring’ door het bestuursorgaan.

Andere aspecten van het zorgvuldigheidsbeginsel liggen bijvoorbeeld besloten in artikel 3: 4 Awb (‘zorgvuldige belangenafweging’) en artikel 2: 4 Awb (‘fair play’).

Ik kan niet goed duiden, op welk (e) aspect (-en) van het zorgvuldigheidsbeginsel Rechtbank Den Haag 9 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5570 concreet betrekking heeft met:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2022:5570

4.4.         In het licht van het voorgaande is de voorzieningenrechter met [eiseres] van oordeel dat de Gemeente de inschrijvingen van de twee inschrijvers die de bij Nota van Inlichtingen doorgevoerde wijziging van het gunningscriterium SROI anders hebben begrepen dan kennelijk door de Gemeente werd beoogd, niet onmiddellijk ongeldig had mogen verklaren. Op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel rustte naar het oordeel van de voorzieningenrechter op de Gemeente een verplichting om deze inschrijvers de mogelijkheid te bieden om het door hen aangeboden SROI-percentage te verlagen tot het kennelijk door de Gemeente beoogde percentage van 5% van de loonsom. Daartoe is van belang dat het door deze twee inschrijvers aanbieden van een te hoog SROI-percentage onder de gegeven omstandigheden is aan te merken als een eenvoudig voor herstel vatbare vergissing. [eiseres] heeft immers onweersproken gesteld dat de Gemeente er zonder meer van uit kon gaan dat een inschrijver die inschrijft met een SROI-percentage van 10% ook in staat en bereid is om in te schrijven met een SROI-percentage van 5%, nu in confesso is dat een hoger SROI-percentage moeilijker realiseerbaar is dan een lager. Bovendien wordt de eerlijke mededinging als gevolg van het bieden van die herstelmogelijkheid op geen enkele wijze geschaad. Alle inschrijvers die het verlangde SROI-percentage van 5% aanbieden, worden immers gelijkelijk beloond met het maximale aantal van 20 punten. [eiseres] geniet dan ook geen oneigenlijk concurrentievoordeel doordat die 20 punten (opnieuw) aan haar worden toegekend en haar inschrijving alsnog geldig wordt verklaard. Hetzelfde geldt voor de andere inschrijver wiens inschrijving op gelijke gronden ongeldig is verklaard.

In mijn beleving is ter zake ook geen sprake van een door de voorzieningenrechter aangenomen ‘eenvoudig voor herstel vatbare vergissing’. Eiseres had namelijk bewust, zonder zich te vergissen, en met een bepaalde bedoeling, namelijk om het hoogste aantal punten te scoren, met een SROI-percentage van 10% van de loonsom ingeschreven (aangeboden).

Zie daartoe bijvoorbeeld (immers) rechtsoverweging 3.2 (gedeeltelijk) van het vonnis:

Ter onderbouwing van haar primaire vordering stelt [eiseres] - kort gezegd - dat door haar een rechtsgeldige inschrijving is gedaan. Het standpunt van de Gemeente dat het SROI-percentage bij de Nota van Inlichtingen is vastgesteld op 5% van de loonsom is volgens [eiseres] onjuist. De enige wijziging die met het antwoord op de vragen 6 en 7 in de Nota van Inlichtingen is doorgevoerd is volgens [eiseres] dat het minimum SROI-percentage van 5% niet langer aan de inschrijfsom maar aan de loonsom is gekoppeld. De vragen 6 en 7 zagen volgens [eiseres] immers op de wens om het minimumpercentage van 5% te koppelen aan de loonsom en aan die wens is de Gemeente tegemoet gekomen. Het toe te passen minimumpercentage van 5% is daarbij volgens [eiseres] ongewijzigd gebleven en dit is het percentage dat staat vermeld in de aangepaste Verklaring Social Return. Het standpunt van de Gemeente betekent dat het gunningscriterium SROI, zoals beschreven in de paragrafen 1.4 en 4.1 van de Inschrijvingsleidraad, bij gebrek aan enig onderscheidend vermogen geheel is losgelaten en is verworden tot een geschiktheidseis. Hiervoor ontbreekt naar de mening van [eiseres] echter ieder aanknopingspunt. Daarbij wijst [eiseres] erop dat de in de Inschrijvingsleidraad beschreven gunningssystematiek en het SROI-protocol op dit punt niet door de Gemeente zijn aangepast. […]

Artikel 6: 217 lid 1 BW luidt als volgt:

Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.

De voorzieningenrechter:

[…]

5.2.         bepaalt dat wanneer de Gemeente nog tot gunning van de Opdracht wenst over te gaan, door haar een nieuwe voorlopige gunningsbeslissing dient te worden genomen, waarbij de Opdracht aan geen ander dan [eiseres] mag worden gegund;

[…]

Wat is dan het SROI-percentage dat in de (aannemings-) overeenkomst moet worden opgenomen?

Staan ‘de eerlijke mededinging’ en het aanbestedingsrechtelijke gelijkheidsbeginsel toe, dat het (overeen te komen) SROI-percentage anders is, dan het aanbod (de inschrijving) van eiseres ter hoogte van 10% van de loonsom?

In kort geding is toch niet om een wijziging van de inschrijving van eiseres verzocht, en dus ook niet toegewezen?

Een door eiseres ook (meer subsidiair) gevorderde ‘heraanbesteding’ was misschien (toch) duidelijker en, in meerdere opzichten, principiëler geweest? 

zaterdag 4 juni 2022

Het beoordelingsteam bestaat uit vier personen

Waarom (eigenlijk) ‘spelregels’ in jouw aanbestedingsprocedure?

Alle echt nodig?

Immers, als ze er (eenmaal) zijn, dan moet je er (ook) aan vasthouden volgens het aanbestedingsrechtelijke transparantiebeginsel.

Wat dat beginsel inhoudt, volgt uit Rechtbank Amsterdam 31 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3056:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2022:3056

4.2.         In de aanbestedingsstukken staat dat een door het GVB samengesteld beoordelingsteam de inschrijvingen inhoudelijk beoordeelt (paragraaf 3.6.3 Leidraad) en dat het beoordelingsteam bestaat uit vier personen, te weten de coördinator beheer en onderhoud, de teamleider bedrijfsbureau, de operationeel manager en een extern adviseur (materiedeskundige) (1e NvI antwoord op vraag 21). In de Leidraad in paragraaf 5.4 staat verder dat de beoordeling van de kwalitatieve criteria eerst individueel door ieder lid afzonderlijk plaatsvindt en vervolgens in een plenaire sessie de definitieve cijfers worden vastgesteld. GVB heeft niet conform deze aanbestedingsstukken gehandeld. Zij heeft immers de inschrijvingen laten beoordelen door drie in plaats van vier personen, omdat de coördinator beheer en onderhoud ziek, dan wel wegens privéomstandigheden verhinderd was.

4.3.         De omstandigheid dat, zoals GVB stelt, [eiseres] niet degene is geweest die vraag 21 in de NvI heeft gesteld, neemt niet weg dat deze wijze van beoordeling ook voor haar geldt. Het door GVB in de NvI gegeven antwoord geldt immers voor alle inschrijvers en behoort tot de inhoud van de aanbestedingsstukken.

4.4.         GVB heeft aangevoerd dat zij een vergissing heeft begaan door zonder voorbehoud de samenstelling van het beoordelingsteam in een antwoord op een vraag in de NvI te vermelden. Deze vergissing komt echter voor haar rekening en rechtvaardigt niet dat van de beschreven samenstelling van het beoordelingsteam mag worden afgeweken. Dat, zoals GVB stelt, de rol van de coördinator beheer en onderhoud bij de voorbereiding van de aanbesteding beperkt was (hetgeen [eiseres] overigens betwist), maakt ook niet dat van de voorgeschreven beoordelingsprocedure kon worden afgeweken. In die procedure was zijn rol immers gelijk aan die van de andere leden. Doordat de beoordeling door slechts drie personen is uitgevoerd heeft uiteindelijk een andere weging plaatsgevonden.

4.5.         Conclusie is dan ook dat GVB is afgeweken van de in de aanbestedingsstukken beschreven beoordelingsprocedure zonder dat zij de andere inschrijvers daarover van tevoren heeft ingelicht. Met het niet naleven van de voorgeschreven procedure is het aanbestedingsrechtelijke transparantiebeginsel geschonden.

[…]

4.9.         Rest de vraag wat de consequentie moet zijn van het gebrek in de beoordeling. Vaststaat dat het gebrek alle inschrijvers treft. Ter zitting is aan de orde geweest of met een herbeoordeling zou kunnen worden volstaan. Een herbeoordeling is niet expliciet gevorderd, maar zou wellicht als “een andere voorlopige voorziening die passend wordt geacht” kunnen worden beschouwd of aan de vordering tot heraanbesteding kunnen worden gekoppeld. Gelet op de wijze waarop deze aanbestedingsprocedure is verlopen, acht de voorzieningenrechter echter een herbeoordeling niet meer mogelijk. Het gebrek is daarvoor te wezenlijk is (het betreft immers niet een gebrek in de wijze van beoordelen van een gunningscriterium, maar in de procedure zoals hiervoor omschreven) en bovendien kan door de gehele gang van zaken (en al de onder 4.8 bedoelde contacten die hebben plaatsgevonden) een onpartijdige en onafhankelijke beoordeling door de oorspronkelijke beoordelingscommissie niet worden gegarandeerd. Het opnieuw samenstellen van een beoordelingsteam, zoals door GVB voorgesteld, stuit echter ook op bezwaren. GVB heeft ter zitting aangevoerd dat de coördinator beheer en onderhoud alsnog als “nieuw gezicht” in het beoordelingsteam kan deelnemen en een nieuw extern adviseur kan worden aangezocht. Daarnaast kunnen de teamleider bedrijfsbureau en de operationeel manager van de dienst Veren worden vervangen door dezelfde functionarissen bij andere onderdelen van GVB (zoals busvervoer). Aldus GVB. Daarmee voldoet echter de samenstelling van het beoordelingsteam niet aan hetgeen daarover in de NvI is vermeld. Een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver mocht er immers vanuit gaan dat deze functionarissen afkomstig zijn van de dienst Veren en daar kan niet meer aan worden voldaan. Slotsom is dat de beoordeling niet meer conform de aanbestedingstukken kan plaatsvinden. GVB zal dus indien zij de opdracht nog wenst te gunnen tot een heraanbesteding moeten overgaan.

4.10.       Dat tot slot, zoals GVB stelt, [eiseres] geen belang heeft bij heraanbesteding, omdat zij in dat geval in het Uniform Europees Aanbestedingsdocument moet verklaren dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot onrechtmatige beïnvloeding van besluitvormingsproces wordt niet gevolgd. Dit argument kan er niet bij voorbaat ertoe leiden dat een heraanbesteding voor [eiseres] geen zin heeft. Het is immers GVB geweest die niet transparant gehandeld heeft. Om dan het gedrag van [eiseres] (zonder te kijken naar het eigen handelen) nu al te kwalificeren als een onrechtmatige beïnvloeding van het besluitvormingsproces, gaat te ver. Hoewel GVB belang heeft bij voortzetting van deze aanbesteding, weegt dat niet op tegen het belang van een transparante procedure.

Lees ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2022/04/uit-geslagen-positie-terugkomen.html

en

https://keesvandewater.blogspot.com/2020/09/consensus.html