woensdag 30 december 2020

Evenredigheidsbeginsel

In HvJEU 14 december 2016 in zaak C-171/15 (Connexxion Taxi Services BV/Staat der Nederlanden e.a.) is bepaald:

 

41          Aangaande de toetsing van de evenredigheid van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde uitsluiting zij opgemerkt dat bepaalde belanghebbende ondernemers, terwijl zij op de hoogte zijn van de in de aanbestedingsstukken opgenomen uitsluitingsgrond en weten dat zij een beroepsfout hebben begaan die als ernstig zou kunnen worden gekwalificeerd, geneigd zouden kunnen zijn een inschrijving in te dienen in de hoop te worden vrijgesteld van de uitsluiting op basis van een later onderzoek van hun situatie met toepassing van het evenredigheidsbeginsel, overeenkomstig de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, terwijl andere ondernemers, die zich in een vergelijkbare situatie bevinden, er daarentegen van zouden kunnen afzien een dergelijke inschrijving in te dienen, doordat zij af zijn gegaan op de termen van deze uitsluitingsgrond, die geen melding maken van een dergelijke evenredigheidstoetsing.

42          Deze laatste hypothese kan met name gevolgen hebben voor ondernemers van andere lidstaten, die minder bekend zijn met de termen en toepassingsvoorwaarden van de relevante nationale regeling. Dit geldt te meer in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de verplichting voor de aanbestedende dienst om de evenredigheid te toetsen van een uitsluiting wegens een ernstige beroepsfout niet volgt uit de termen zelf van artikel 45, lid 3, van het Besluit, maar enkel uit de nota van toelichting bij deze bepaling. Volgens de gegevens die de Nederlandse regering in het kader van de procedure voor het Hof heeft verstrekt, is deze nota van toelichting op zichzelf niet bindend, maar dient zij enkel in aanmerking te worden genomen voor de uitlegging van voornoemde bepaling.

43          Derhalve kan de toetsing van de bewuste uitsluiting aan het evenredigheidsbeginsel, terwijl in de aanbestedingsvoorwaarden voor deze opdracht wordt bepaald dat inschrijvingen die onder een dergelijke uitsluitingsgrond vallen, zonder toetsing aan dit beginsel moeten worden uitgesloten, de belanghebbende ondernemers in onzekerheid brengen en het beginsel van gelijke behandeling en de eerbiediging van de verplichting tot transparantie ondermijnen.

44          Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag, onder b), worden geantwoord dat de bepalingen van richtlijn 2004/18, met name die van artikel 2 van deze richtlijn en van bijlage VII A, punt 17, daarbij, gelezen tegen de achtergrond van het beginsel van gelijke behandeling en van de daaruit voortvloeiende transparantieverplichting, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een aanbestedende dienst besluit om een overheidsopdracht te gunnen aan een inschrijver die een ernstige beroepsfout heeft begaan, op de grond dat de uitsluiting van deze inschrijver van de aanbestedingsprocedure in strijd zou zijn met het evenredigheidsbeginsel, terwijl een inschrijver die een dergelijke beroepsfout heeft begaan volgens de aanbestedingsvoorwaarden voor deze opdracht zonder meer moest worden uitgesloten, zonder dat wordt nagegaan of deze sanctie al dan niet evenredig is. 

En daaropvolgend in HR 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1096 (Connexxion):

 

3.2.1      In deze zaak staat vast (a) dat in de aanbestedingsvoorwaarden van de aanbestedende dienst (het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; hierna: VWS) staat vermeld: “Een Inschrijving waarop een Uitsluitingsgrond van toepassing is wordt terzijde gelegd en komt niet in aanmerking voor verdere (inhoudelijke) beoordeling”, en (b) dat ingevolge het op deze aanbestedingsprocedure van toepassing zijnde ‘beschrijvend document’ onder meer een ernstige beroepsfout moet worden aangemerkt als een uitsluitingsgrond (rov. 3.1 onder (ii) en (iii) van het tussenarrest).

De zojuist bedoelde voorwaarden houden - zoals reeds besloten ligt in het tussenarrest van de Hoge Raad - onmiskenbaar in dat een inschrijver (zoals de Combinatie) die een ernstige beroepsfout heeft begaan, zonder meer van de opdracht wordt uitgesloten, derhalve zonder dat de beslissing tot uitsluiting nog door VWS op evenredigheid wordt getoetst.

3.2.2      Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2.1 is overwogen en op het hiervoor in 3.1.2 geciteerde antwoord onder 2) van het HvJEU, is geen andere conclusie mogelijk dan dat VWS in strijd heeft gehandeld met het beginsel van gelijke behandeling en de daaruit voortvloeiende transparantieverplichting, door op grond van een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel de opdracht aan de Combinatie te gunnen, hoewel was vastgesteld dat laatstgenoemde een ernstige beroepsfout had begaan. De daarop gerichte klachten van onderdeel 2.a, die opkomen tegen het andersluidende oordeel van het hof in rov. 3.7, zijn dan ook gegrond.

Uit het vorenstaande volgt dat het hof in rov. 3.7 ten onrechte heeft geoordeeld dat grief 6 van de Combinatie en grief 1 van de Staat slagen. Die grieven waren gericht tegen het - juiste - oordeel van de voorzieningenrechter dat VWS, nadat was vastgesteld dat aan de zijde van de Combinatie sprake was van een ernstige beroepsfout, geen ruimte had om een evenredigheidstoets uit te voeren. 

Hof Den Haag 22 december 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2460 geeft daar, naar mijn idee, een iets eigen draai aan, in de vorm van een ‘twee-traps-raket’: 

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2020:2460

 

7.4         Zowel de uitsluitingsgronden als de door een lidstaat bepaalde uitsluitingsmaatregelen hebben betrekking op de hoedanigheid van gegadigden en inschrijvers of op hun gedrag in het verleden. De aanbestedende dienst is bevoegd om daarnaast voorschriften voor te schrijven die ertoe strekken dat tijdens de aanbestedingsprocedure het gelijkheidsbeginsel en het transparantiebeginsel worden gewaarborgd. Het staat een aanbestedende dienst bovendien vrij om te bepalen dat bij schending van dergelijke voorschriften steeds uitsluiting volgt. Van deze bevoegdheid kan slechts met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel gebruik worden gemaakt. Dat betekent dat de rechter kan toetsen of het gestelde voorschrift met daarin opgenomen de automatische uitsluiting, proportioneel is. Wanneer het voorschrift niet disproportioneel is en wordt geschonden, kan vervolgens niet opnieuw een proportionaliteitstoets worden aangelegd (HR 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1096, (Connexion) en HvJ 10 oktober 2013, ECLI:EU:C:2013:647 (Manova)). De aanbestedende dienst moet dan, met andere woorden, toepassing geven aan de gestelde voorschriften en tot uitsluiting van de inschrijver overgaan.

7.5         Het feit dat de facultatieve uitsluitingsgronden limitatief zijn, verbiedt de aanbestedende dienst dus niet om voorschriften op te nemen die op straffe van uitsluiting tijdens de aanbestedingsprocedure in acht moeten worden genomen. Het contactverbod van par. 5.2 van het Inkoopdocument is zo een voorschrift. Het hof acht dat voorschrift niet disproportioneel. Het voorschrift strekt er immers toe de gelijke behandeling van inschrijvers te waarborgen en te voorkomen dat inschrijvers op een niet transparante manier contact hebben met de aanbestedende dienst. Het voorschrift gaat ook niet verder dan nodig om dat doel te bereiken. Het blijft immers mogelijk voor de inschrijver om contact te zoeken met de aanbestedende dienst over de lopende aanbesteding, maar dat contact moet dan wel plaatsvinden via een beperkt aantal in de aanbestedingsdocumenten aangeduide personen. Het hof acht ook de automatische uitsluiting, gelet op het belang dat door het voorschrift wordt beschermd, niet disproportioneel. Voor inschrijvers is bovendien duidelijk wat het voorschrift inhoudt en wat de consequentie van schending van het voorschrift is en zij kunnen daarnaar handelen. Grief 9 faalt in zoverre. 

Deze ‘twee-traps-raket’ - “Dat betekent dat de rechter kan toetsen of het gestelde voorschrift met daarin opgenomen de automatische uitsluiting, proportioneel is. Wanneer het voorschrift niet disproportioneel is en wordt geschonden, kan vervolgens niet opnieuw een proportionaliteitstoets worden aangelegd” - biedt, wanneer het arrest in algemene zin moet worden gelezen/begrepen, bij de in de praktijk gangbare aanbestedingsstukken, vanwege de gelijke behandeling van inschrijvers, geen enkele mogelijkheid voor de toepassing van het evenredigheidsbeginsel. 

Ik moet dan bij een voorschrift als ‘Inschrijvingen die niet voldoen aan het bepaalde in het aanbestedingsdocument worden uitgesloten van gunning.’ (toch) denken aan bijvoorbeeld: 

Arial 11’ gebruikt in plaats van voorgeschreven ‘Arial 10’………. Eén van de eigen verklaringen niet, zoals voorgeschreven, ‘ondertekend’………. 

En lees (echter) ook: 

https://keesvandewater.blogspot.com/2020/02/technisch-inhoudelijke-niet.html 

en 

https://keesvandewater.blogspot.com/2020/01/automatisch.html 

en 

https://keesvandewater.blogspot.com/2016/12/uitsluitingsgronden-2.html 

maandag 28 december 2020

Schoonmaakwerkzaamheden voor de Rijksoverheid door de RSO (2)

Het hoger beroep van Rechtbank Den Haag 24 januari 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:316 in Hof Den Haag 12 mei 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:898: 

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2020:898

 

5.5         De RSO is een rijksbrede shared service organisatie van de Staat. De organisatiestructuur voorziet vanaf 1 januari 2016 tijdens de fase van opbouw en uitbouw in zogenaamd eigenaarschap van (de pSG van) het ministerie van SZW, maar de RSO opereert vanuit die positie als rijksbrede organisatie. Immers, het Secretarissen-Generaal overleg (SGO) heeft een stuurgroep RSO ingesteld die het toezicht uitoefent op de (belangrijkste) beslissingen van de RSO en die stuurgroep is samengesteld uit afgevaardigden van de verschillende ministeries, met als doel alle verschillende belangen en rollen binnen de Staat te verenigen bij de aansturing van de RSO. Er zijn geen van de Staat te onderscheiden derden bij deze Rijksschoonmaakorganisatie betrokken. Mede omdat de deelnemers van de stuurgroep zeggenschap hebben over de randvoorwaarden aan de rijksschoonmaakwerkzaamheden, staan de door de Staat via de RSO uitgevoerde schoonmaakwerkzaamheden niet los van zijn organisatieonderdelen bij wie die werkzaamheden plaatsvinden.

Voor de langere termijn is voorzien in één centrale opdrachtgever die budgethouder is, de Rijksdienstorganen vertegenwoordigt en toezicht houdt op de kwaliteit en de kosten van de dienstverlening van de RSO. Voor wat betreft de schoonmaakwerkzaamheden functioneren alle rijksoverheidsinstanties dan binnen dezelfde gezagsstructuur van de centrale opdrachtgever, die de afnemers vertegenwoordigt richting de RSO en die toezicht houdt op de kwaliteit en de kosten (zoals weergegeven in § 3.2 van het Organisatiebesluit). Slechts omdat nog bestaande aanbestedingscontracten met afzonderlijke rijksoverheidsinstanties worden uitgediend, kan er momenteel niet voor alle schoonmaakwerkzaamheden van één centrale opdrachtgever vanuit de Staat worden gesproken (zie § 3.2 van het Organisatiebesluit).

5.6         De RSO sluit geen overeenkomsten met de rijksoverheidsinstanties bij wie zij Schoonmaakwerkzaamheden gaat verrichten. De RSO en de rijksoverheidsinstanties waar de schoonmaakwerkzaamheden plaatsvinden, zijn geen van elkaar afzonderlijke entiteiten die (telkens) onderling een schoonmaakovereenkomst sluiten. Zij zijn alle onderdeel van de Staat. De RSO voert het kabinetsbeleid uit en kan niet zelfstandig besluiten om wel of juist niet schoonmaakwerkzaamheden voor bepaalde onderdelen van de Staat uit te voeren. Zij is immers ingericht om de schoonmaakwerkzaamheden uit te voeren die met het Organisatiebesluit aan haar zijn toegewezen (dat zijn de algemene rijksschoonmaakwerkzaamheden zonder een aantal specialistische schoonmaakwerkzaamheden, zie de ‘scope’ in § 3.3) en op de wijze zoals daarin en door de stuurgroep RSO (dus door de Staat) wordt bepaald. Ook de Rijksoverheidsinstanties maken geen keuze. De beslissing om de schoonmaakdiensten bij de rijksoverheidsinstanties te laten verrichten door de Staat zelf (met de RSO) en niet meer door private bedrijven, heeft vóór 2016 vanuit het kabinet (met instemming van de Tweede Kamer) plaatsgevonden (zie hierna in 5.8).

5.7         Ook het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), waar de Staat de RSO gepositioneerd heeft, sluit geen overeenkomsten met de rijksoverheidsinstanties voor wie de Staat (de RSO) schoonmaakdiensten verleent. Dat deze ‘eigenaar’ de dienstverleningsafspraken vaststelt, zoals in § 3.2 van het Organisatiebesluit is vastgelegd, betekent niet dat er telkens tussen het ministerie en een ander rijksoverheidsonderdeel een overeenkomst (door aanbod en aanvaarding) wordt gesloten. De afzonderlijke ministeries en andere rijksoverheidsinstanties opereren ook niet als aanbestedende diensten die voor de schoonmaakwerkzaamheden (rechtens afdwingbare) verbintenissen met de Staat (of de RSO) aangaan. 

Over het vonnis in eerste aanleg, dat door voornoemd arrest bekrachtigd is: 

https://keesvandewater.blogspot.com/2018/01/schoonmaakwerkzaamheden-voor-de.html 

En lees ook: 

https://keesvandewater.blogspot.nl/2016/09/overeenkomsten.html 

en 

https://keesvandewater.blogspot.com/2015/04/verbintenissen.html 

vrijdag 18 december 2020

‘Of andere onroerende zaken’

Artikel 2.24 sub b Aanbestedingswet 2012 luidt als volgt:

 

“In afwijking van de artikelen 2.1 tot en met 2.6a is het bepaalde bij of krachtens deel 2 van deze wet niet van toepassing op overheidsopdrachten voor diensten:

[…]

b.            betreffende de verwerving of huur, ongeacht de financiële modaliteiten ervan, van grond, bestaande gebouwen of andere onroerende zaken of betreffende de rechten hierop” 

En in artikel 10 sub a Richtlijn 2014/24/EU is bepaald:

 

“Deze richtlijn is niet van toepassing op overheidsopdrachten voor diensten betreffende:

 

a)            de verwerving of huur, ongeacht de financiële modaliteiten ervan, van grond, bestaande gebouwen of andere onroerende zaken of betreffende de rechten hierop” 

In het Engels:

 

“This Directive shall not apply to public service contracts for:

 

(a)          the acquisition or rental, by whatever financial means, of land, existing buildings or other immovable property or concerning rights thereon” 

In het aanbestedingsrecht gaat het er niet om, hoe contractpartijen hun overeenkomst noemen of ‘betitelen’, maar om de feitelijkheid. Meer concreet, (vaak) om de vraag, of sprake is van een (bepaald soort)  ‘overheidsopdracht’? 

Zie bijvoorbeeld Rechtbank Noord-Nederland 16 december 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:4445: 

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2020:4445

 

4.13.      Omdat in de Aanbestedingswet de Europese aanbestedingsrichtlijnen zijn geïmplementeerd valt de kwalificatie van de overeenkomst die de gemeente met SBSL wenst te sluiten onder het gemeenschapsrecht en is de kwalificatie naar nationaal recht in dit verband irrelevant. Ook de kwalificatie van de overeenkomst door de contractspartijen is niet doorslaggevend. Uit de rechtspraak van het HvJEU blijkt voorts dat in het geval van een gemengde overeenkomst waarvan de verschillende onderdelen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en dus een ondeelbaar geheel vormen, deze overeenkomst, voor de juridische kwalificatie ervan volgens de regels inzake overheidsopdrachten, in haar geheel als een eenheid moet worden onderzocht en moet worden beoordeeld op basis van de regels die van toepassing zijn op het onderdeel dat het hoofdvoorwerp of het overwegende element van de overeenkomst vormt (zie HvJEU, 22 december 2010, C-215/09).

4.14.      De voorzieningenrechter stelt vast dat in de Aanbestedingsrichtlijn niet nader is omschreven wat wordt verstaan onder 'immovable property' (onroerende zaken) in artikel 10 onder a van de Aanbestedingsrichtlijn. Ook heeft het HvJEU nog geen arresten gewezen over dat begrip binnen de context van de Aanbestedingsrichtlijn. Wel heeft het HvJEU het begrip immovable property nader uitgelegd binnen de context van richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde. Deze jurisprudentie is gecodificeerd in artikel 13 ter van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG. Daarin is - voor zover van belang - bepaald dat voor de toepassing van Richtlijn 2006/112/EG als immovable property wordt aangemerkt ieder gebouw dat of iedere constructie die vast met de grond verbonden is onder of boven zeeniveau en niet gemakkelijk te demonteren of te verplaatsen is. Deze uitleg van het begrip onroerende zaken binnen de context van de Richtlijn 2006/112/EG geeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter richting aan de wijze waarop dit begrip binnen de context van de Aanbestedingsrichtlijn moet worden uitgelegd.

4.15.      De voorzieningenrechter is mede gelet hierop van oordeel dat glasvezelkabels niet gekwalificeerd kunnen worden als onroerende zaken in de zin van artikel 10 sub a van de Aanbestedingsrichtlijn en derhalve evenmin als onroerende zaken in de zin van artikel 2.24 sub b Aw. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat het hier niet gaat om de mantelbuizen die in de grond liggen, maar om enkele losse glasvezelkabels die zich in deze mantelbuizen bevinden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat deze glasvezelkabels niet zo vast met deze mantelbuizen verbonden zijn dat ze bij beschadiging niet op relatief eenvoudige wijze uit de mantelbuis kunnen worden verwijderd en kunnen worden vervangen door een nieuwe. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat in zoverre sprake is van de huur van een product en derhalve van een overheidsopdracht tot levering. Nu de huur van glasvezelkabels volgens de eigen stellingen van de gemeente het hoofdvoorwerp van de overeenkomst is die zij met SBSL wenst te sluiten, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een aanbestedingsplichtige overheidsopdracht. 

De gemeente wordt verboden om haar voornemen om de overeenkomst met SBSL te sluiten, zoals omschreven in de ‘aankondiging in geval van vrijwillige transparantie vooraf’ (zie de artikelen 4.16 en 4.17 Aanbestedingswet 2012), uit te voeren. 

Zo’n aankondiging wordt dus wel degelijk gelezen. 

Lees in onderhavig verband dan ook: 

https://keesvandewater.blogspot.com/2017/09/vrijwillige-transparantie-vooraf.html 

En verder ook relevant, denk bijvoorbeeld, naar analogie, aan een ‘kale’ of een ‘niet-kale huurovereenkomst’ (zaak C-213/13): 

https://keesvandewater.blogspot.com/2019/02/kaal-verkopen.html 

zaterdag 12 december 2020

Eng en ‘black box’

Het lijkt me sowieso een relevante vraag, of een (‘dynamische’) vraag en antwoord module van een aanbestedingsplatform in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 2.53 lid 2 Aanbestedingswet 2012:


“De aanbestedende dienst beantwoordt de gestelde vragen in een nota van inlichtingen, die hij aan alle gegadigden of inschrijvers verzendt.” 

Zo’n ‘nota van inlichtingen’ behoort immers tot de ‘aanbestedingsstukken’ (zie bijvoorbeeld Rechtbank Rotterdam 26 januari 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:641), hetgeen in artikel 1.1 Aanbestedingswet 2012 als volgt wordt gedefinieerd:

 

aanbestedingsstukken: alle stukken die door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf worden opgesteld of vermeld ter omschrijving of bepaling van onderdelen van de aanbesteding of de procedure 

En van een ‘stuk’, bijvoorbeeld een ‘document’, lijkt moeilijk sprake bij de (‘dynamische’) vraag en antwoord module van een aanbestedingsplatform. 

Maar, bij de Release Note gepubliceerd op 7 december 2020: 

https://help.negometrix.com/nl/support/solutions/articles/9000128153-13-november-2020-4-88-0-3-

 

Publicatie van een vraag ongedaan maken in Vraag & Antwoord

Soms gebeurt het dat je een antwoord publiceert maar alsnog een wijziging wilt doorvoeren. Vanaf nu is het daarom mogelijk de publicatie van een beantwoorde vraag ongedaan te maken. Een organisatiebeheerder kan een publicatie altijd ongedaan maken, of laat je accountmanager het standaard voor bepaalde procedures activeren.” 

Vind ik het toch echt wat (te) eng en ‘black box’ worden. 

Zou het, omwille van transparantie, niet beter zijn, om een eerdere publicatie ongedaan te maken door een nieuwe (re) publicatie ‘mededeling aanbestedende dienst’? 

zaterdag 5 december 2020

Giftig

Laatst vroeg iemand mij, waarom ik in mijn Blogs https://keesvandewater.blogspot.com/2020/11/wel-effectief.html en https://keesvandewater.blogspot.com/2018/07/brief-van-de-minister.html zo giftig reageer op de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Hugo de Jonge, in het kader van zijn ‘inspanningen het sociaal domein uit te zonderen van de aanbestedingsrichtlijnen’. 

Het antwoord is, dat ik doodsbang ben voor de mogelijke gevolgen van de klaarblijkelijke ‘boodschap’:

 

Beste Mede-lidstaten,

 

We hebben de zorg gedecentraliseerd, fors bezuinigd, en stoppen al onze inkopen ter zake in raamovereenkomsten.

 

Maar, het werkt niet!

 

We hebben echter de zondebok te pakken. Het is het Europese aanbestedingsrecht met zijn openbare aankondigingen!

 

We stellen onze nationale markt dan ook niet meer open voor overheidsopdrachten voor SAS-diensten.

 

Met vriendelijke groet,

 

Lidstaat Nederland

 

Het openstellen van markten en grenzen inclusief het ‘vrije verkeer’ is (toch) het fundament van de EU.

 

Daar heb je bijvoorbeeld ook iets aan met vakantie.

 

Zou de minister zich zijn (feitelijke) ‘boodschap’ realiseren?

 

Een onvolledig besef van het ‘ist’ maakt het politieke ‘soll’ al snel (tot) ‘opportunisme’.

 

Lees ook:

 

https://keesvandewater.blogspot.com/2018/06/openstelling.html