zaterdag 28 oktober 2023

Duurzaamheid realiseren

Als ik thuis, los van de mogelijkheid om minder energie te gaan verbruiken, duurzaamheid op het gebied van milieu en klimaat wil, dan moet ik zelf bepalen en specificeren, wat dan precies. Bijvoorbeeld zonnepanelen en/of een warmtepomp.

En dan zal ik, om die duurzaamheid te (kunnen) realiseren, ook moeten betalen.

Ik zie niet in, waarom dat bij een gemeente anders zou (moeten/kunnen) zijn.

Het Europese aanbestedingsrecht maakt dat in ieder geval niet anders.

Het Europese aanbestedingsrecht omvat immers met name (slechts) coördinatie- en procedureregels. En heeft geen geld (‘budget’). Het is dan ook niet aannemelijk, dat het Europese aanbestedingsrecht duurzaamheid zal (kunnen) realiseren.

Het Europese aanbestedingsrecht faciliteert duurzaamheid in het voorkomend geval wel. Denk bijvoorbeeld aan de mogelijkheid van toepassing van uitsluitingsgronden, geschiktheidseisen en gunningscriteria in een aanbestedingsprocedure.

Maar dat leidt niet per se tot duurzaamheid.

Een ondernemer kan bijvoorbeeld uitgesloten worden wegens schending van (de) verplichtingen op het gebied van het milieu-, sociaal en arbeidsrecht volgens artikel 2.87 lid 1 sub a Aanbestedingswet 2012. Maar dat zegt nog niks over een duurzame uitvoering van de opdracht door een andere ondernemer.

In het kader van de geschiktheidseisen kan van een ondernemer een milieu- of duurzaamheidscertificering worden geëist volgens de artikelen 2.96 en 2.97 Aanbestedingswet 2012. Dat zegt echter (nog) niks over de uitvoering van de opdracht volgens zo’n certificaat. Of over het behoud van het certificaat tijdens de uitvoering van de opdracht.

En duurzaamheid kan en mag volgens artikel 2.115 lid 2 sub e Aanbestedingswet 2012 een rol spelen bij de gunningscriteria in de aanbestedingsprocedure. Maar ondernemers zijn niet verplicht om in te schrijven. En ook niet om aan een gunningscriterium, bijvoorbeeld een ‘wens’ van de gemeente, te voldoen.

Thuis faciliteert de bank ook door de mogelijkheid om een (duurzaamheids-) lening aan te gaan, maar dat leidt ook niet per se tot duurzaamheid.

De faciliterende rol van het Europese aanbestedingsrecht mist verder ook initiatief en control.

En in dat verband wordt duurzaamheid bij een gemeente, net als thuis, gerealiseerd door:

1.    De inhoud van de opdrachtomschrijving (het ‘bestek’), en;

2.    De bereidheid om voor duurzaamheid te betalen.

Het gaat daarmee dus om ‘inhoud’ en ‘geld’.

Je overwint uitdagingen doorgaans ook niet met ‘het proces’. En Sinterklaas bestaat evenmin.

Bij de ‘inhoud’ gaat het om de in het ‘bestek’ op te nemen ‘technische specificaties’ en eventueel keurmerken volgens het bepaalde in § 2.3.3.1. van de Aanbestedingswet 2012. Om de toepassing van ‘bijzondere voorwaarden’ volgens artikel 2.80 Aanbestedingswet 2012. Of om anderszins in het ‘bestek’ op te nemen ‘uitvoeringsvoorwaarden’ met betrekking tot de opdracht.

In dat verband is (heel) veel mogelijk. Pas bijvoorbeeld als gemeente de milieukostenindicator (MKI) zelf toe bij het maken van het ontwerp en het bestek.

Een ‘goed bestek’ bevat alle door de gemeente nodig geachte eisen aan de opdracht zodat (zelfs ) ook met gunning op ‘laagste prijs’, de ‘beste prijs-kwaliteitverhouding’ wordt verkregen.

‘Inhoud’ vereist (dus) ook kennis. De gemeente heeft personeel met kennis in dienst. Leidt haar personeel op. Of huurt (de) kennis ‘extern’ in.

Dat hoeft geen struikelblok te zijn.

En ‘geld’, om een opdrachtnemer te betalen en om personeel aan te nemen, op te leiden, of in te huren, is er in beginsel altijd, want dat wordt bepaald door (de) politieke wil (Raad en College afzonderlijk of tezamen). Denk daarbij ook aan geld lenen.

Met voldoende geld ten behoeve van een adequate en faire vergoeding zullen ook ondernemers daadwerkelijk in staat en bereid zijn om de duurzame technische specificaties, de duurzame bijzondere voorwaarden en de overige uitvoeringsvoorwaarden voor de gemeente uit te voeren.

En zullen ondernemers ook (willen) inschrijven op een aanbestedingsprocedure. De realisatie van duurzaamheid ten behoeve van een gemeente vereist (immers) ook geen disproportionele risicoverdeling.

Duurzaamheid realiseren bij een gemeente is dus in beginsel, los van externe problemen zoals bijvoorbeeld netcongestie, mogelijk.

Maar, de gemeentelijke ‘inkoper’ is doorgaans (slechts) ‘procesbegeleider’. En heeft geen geld (‘budget’). Het is dan ook niet aannemelijk, dat de gemeentelijke ‘inkoper’ duurzaamheid zal (kunnen) realiseren.

‘Inkoop’ als een functie, en daarmee als een bestuurs- en uitvoeringsaangelegenheid (zie deze Blog), kan dat echter wel.

Als duurzaamheid bij een gemeente niet gerealiseerd wordt, dan houdt dat dus ook verband met (de) democratie.

Je moet dat alsdan, in een na de verkiezingen gelegen bestuursperiode, dankbaar accepteren en respecteren.

Lees over duurzaamheid ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2023/05/de-overheidsopdracht-en-artikel-122.html

dinsdag 24 oktober 2023

Dringend

In een eerdere Blog schreef ik dat ‘dringende spoed’ in de loop der tijd ‘dwingende spoed’ is geworden:

https://keesvandewater.blogspot.com/2019/07/dwingende-dringende-spoed.html

Het begrip ‘dringend’ lijkt echter niet helemaal verdwenen in het Europese aanbestedingsrecht.

Daartoe het volgende.

Artikel 2.74 Aanbestedingswet 2012 luidt als volgt:

In het geval van een urgente situatie, die door de aanbestedende dienst naar behoren is onderbouwd, waarin de in de artikel 2,71, eerste, tweede en vierde lid, bepaalde termijnen niet in acht kunnen worden genomen, kan een aanbestedende dienst de volgende termijnen vaststellen:

a.             in het geval van een openbare procedure, een termijn voor het indienen van de inschrijvingen van ten minste vijftien dagen, te rekenen vanaf de verzenddatum van de aankondiging van de overheidsopdracht;

b.            in het geval van een niet-openbare procedure of een mededingingsprocedure met onderhandeling, een termijn voor het indienen van de verzoeken tot deelneming van ten minste vijftien dagen, te rekenen vanaf de verzenddatum van de aankondiging van de overheidsopdracht;

c.             in het geval van een niet-openbare procedure of een mededingingsprocedure met onderhandeling, een termijn voor het indienen van de inschrijvingen van ten minste tien dagen, te rekenen vanaf de verzenddatum van de uitnodiging tot inschrijving.

Zie ook de artikelen 27 lid 3 en 28 lid 6 van Richtlijn 2014/24/EU.

In de parlementaire geschiedenis van de Aanbestedingswet is in de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 34 329, nr. 3, pag. 57) het volgende vermeld:

In dit artikel zijn de wijzigingen in de termijnen zoals opgenomen in de artikelen 27, derde lid, 28, zesde lid, en 29, eerste lid, vierde alinea, derde zin, van de richtlijn 2014/24/EU, overgenomen. De urgente situatie mag niet aan de aanbestedende dienst zelf te wijten zijn.

En in Overweging 46 van Richtlijn 2014/24/EU is ter zake opgenomen:

De aanbestedende diensten moet worden toegestaan bepaalde op de openbare of niet-openbare procedure en op mededingingsprocedure met onderhandeling toepasselijke termijnen in te korten indien deze termijnen onhaalbaar zijn vanwege de urgentie, die door de aanbestedende dienst deugdelijk moet worden gemotiveerd. Verduidelijkt dient te worden dat het niet noodzakelijkerwijs moet gaan om dwingende spoed als gevolg van gebeurtenissen die de aanbestedende dienst niet kon voorzien en die hem niet toegerekend kunnen worden.

Er is dus in beginsel een onderscheid tussen ‘urgent’ (‘urgentie’) en ‘dwingende spoed’.

Overweging 80 van Richtlijn 2014/24/EU bepaalt daaromtrent:

[…] Alleen in buitengewone gevallen van dwingende spoed, waarin door gebeurtenissen die de betrokken aanbestedende dienst niet kon voorzien en die hem niet kunnen worden toegerekend, een normale procedure, zelfs met kortere termijnen, niet haalbaar is, moet de aanbestedende dienst, voor zover strikt noodzakelijk, opdrachten kunnen gunnen via de onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking. Dit kan het geval zijn bij natuurrampen waarbij onmiddellijke actie noodzakelijk is.

Het lijkt aannemelijk om in het Europese aanbestedingsrecht bij ‘urgent’, als bedoeld bij de ‘urgente situatie’, eveneens uit te gaan, van wat doorgaans taalkundig onder ‘urgent’ wordt verstaan.

We hebben het dan over ‘dringend’ in de zin van ‘met prioriteit’ en/of ‘met voorrang’.

En dus, aanbestedingsrechtelijk, niet over ‘dwingend’.

Dwingend’ lijkt immers aanbestedingsrechtelijk geen enkel uitstel te (kunnen) dulden. 

vrijdag 20 oktober 2023

Geen ‘sta-in-de-weg’ voor het bouwteam

Gemeente Urk is een Europese niet-openbare aanbestedingsprocedure gestart in verband met het ontwerpen, realiseren en exploiteren van een warmtenet in Urk ten behoeve van het nieuw te realiseren bedrijventerrein Port of Urk en de nieuwbouwwijk Zeeheldenwijk.

Doel van de aanbestedingsprocedure is het selecteren van een samenwerkingspartner met wie de gemeente in een publiek-private samenwerking (PPS) de realisatie en langjarige exploitatie van het warmtenet wil uitvoeren. Met deze partij wordt eerst een bouwteamfase doorlopen, waarin het warmtenet wordt ontworpen en de bijbehorende business case wordt uitgewerkt.

Een Combinatie heeft zich aangemeld, maar is terecht uitgesloten van verdere deelname aan de aanbestedingsprocedure, aangezien zij een ongeldige aanmelding heeft gedaan.

De Combinatie meent wel, dat de gemeente met de aanbestedingsprocedure overigens onrechtmatig heeft gehandeld, hetgeen uiteindelijk leidt tot het vonnis Rechtbank Midden-Nederland 19 oktober 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:5525:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2023:5525

3.37.       Tot slot meent de Combinatie dat Gemeente Urk tot intrekken dan wel heraanbesteding moet overgaan, omdat met de huidige insteek van de aanbesteding, onbekend is of wel wordt gegund aan de partij met de economisch meest voordelige inschrijving op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding (artikel 2.114 lid 2 sub a Aw2012). Verder vindt de Combinatie dat Gemeente Urk in strijd met artikel 1.4 lid 2 Aw 2012 handelt. De opdracht levert niet zoveel mogelijk maatschappelijke waarde voor de te besteden publieke middelen op, omdat Gemeente Urk een nieuwkomer met het milieutechnisch beste en goedkoopste concept uitsluit.


De maatstaf


3.38.       Op grond van artikel 1.4 lid 2 Aw 2012 geldt als maatstaf dat de aanbestedende dienst zorg moet dragen voor het leveren van zoveel mogelijk maatschappelijke waarde voor de publieke middelen bij het aangaan van een schriftelijke overeenkomst als bedoeld in het eerste lid. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 1.4 lid 2 Aw 2012 (EK 2011-2012, 32440, C, p.10) komt naar voren dat de aanbestedende dienst de beste kwaliteit voor de beste prijs inkoopt. Inschrijvers moeten op enigerlei wijze met elkaar kunnen worden vergeleken om te kunnen vaststellen wat de beste optie is. In zoverre correspondeert deze bepaling met artikel 2.114 Aw 2012, waarin is vastgelegd dat de aanbestedende dienst een overheidsopdracht gunt op grond van de naar het oordeel van de aanbestedende dienst economisch meest voordelige inschrijving. Aan een aanbestedende dienst die bij haar gunning het EMVI-criterium hanteert, komt een ruime beleidsvrijheid toe bij de invulling van de gunningscriteria, mitst het criteria betreffen die leiden tot gunning aan de EMVI. Daarbij past een terughoudende toetsing door de rechter. Die terughoudende toetsing geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook voor de vraag of - in voldoende mate - is voldaan aan het bepaalde in artikel 1.4 lid 2 Aw 2012.

3.39.       Met inachtneming van de voormelde toetsingsmaatstaf is het aan de aanbestedende dienst om te bepalen hoeveel onderling relatief gewicht zij aan de te beoordelen aspecten prijs en kwaliteit wil toekennen. Het staat de aanbestedende dienst dus ook vrij om aan het ene subcriterium (substantieel) meer gewicht toe te kennen dan aan het andere subcriterium. Er is geen (wettelijke) regel die bepaalt welke onderlinge verhouding daarbij in zijn algemeenheid nog acceptabel is. Voorwaarde is wel dat prijs en kwaliteit beide deel uitmaken van het gunningscriterium.


Voldoet de aanbesteding aan de maatstaf?


3.40.       De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat Gemeente Urk aan de hiervoor weergegeven maatstaf heeft voldaan en licht dat als volgt toe.

3.41.       In paragraaf 5.10 van de Selectieleidraad is het gunningscriterium als volgt omschreven:

“(…) Het gunningcriterium is de beste prijs-kwaliteitsverhouding (beste PKV). De ingediende prijs in combinatie met de kwalitatieve aspecten bepaalt uiteindelijk de winnaar van deze aanbestedingsprocedure voor de Bouwteamfase. De beoordeling vindt plaats aan de hand van drie kwaliteitscriteria (subgunningscriteria):

(…)

A) Financiële beheersing

Onder andere de mate waarin de opdrachtnemer in staat is om het project financieel zo in te richten dat het een positief resultaat zal behalen.

B) Samenwerking

Onder andere de mate waarin de opdrachtgever en opdrachtnemer samenwerken en de wijze waarop de opdrachtnemer de uitdagende planning verwacht te halen.

C) Risicodossier

Onder andere de belangrijkste risico's ten aanzien van de opdracht. (…)”.

3.42.       Hieruit kan worden afgeleid dat gegadigden in deze aanbesteding hoofdzakelijk concurreren op het zijn van de kwalitatief beste samenwerkingspartner om de bouwteamfase te doorlopen. Gemeente Urk wenst met deze aanbesteding en de daarin beschreven aanpak de meest geschikte partner te selecteren om samen de bouwteamfase te doorlopen (zie ook paragraaf 1.1 van de Selectieleidraad). De prijs komt pas na het succesvol doorlopen van de bouwteamfase aan de orde. Pas op dat moment mag de bouwteampartner die in de aanbesteding is geselecteerd immers als eerste een aanbieding doen voor realisatie en exploitatie van het Energienet. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in strijd met de hiervoor weergegeven maatstaf. Het staat Gemeente Urk als aanbestedende dienst immers vrij om in dit geval meer gewicht toe te kennen aan de kwaliteit dan aan de prijs. Op dit punt is zij in de Selectieleidraad ook transparant geweest. De vraag of is gegund aan de partij met de economisch meest voordelige inschrijving op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding (artikel 2.114 lid 2 sub a Aw2012) is anders dan de Combinatie heeft gesteld in deze aanbesteding niet doorslaggevend.

3.43.       Het voorgaande leidt ook tot de conclusie dat het beroep van de Combinatie op artikel 1.4 lid 2 Aw 20212 niet kan slagen. Aannemelijk is dat Gemeente Urk juist door de nadruk te leggen op de kwaliteit zorgt voor zoveel mogelijk maatschappelijke waarde voor de publieke middelen.

Rechtbank Midden-Nederland hanteert met de rechtsoverwegingen 3.38 en 3.39 voornoemd dezelfde maatstaf als genoemd in de rechtsoverwegingen 4.2 t/m 4.5 van het vonnis Rechtbank Overijssel 30 september 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:3761 waarin tevens is bepaald:

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOVE:2016:3761

4.9.         Door de inschrijvingen te beoordelen op de prijs en kwaliteit (te onderscheiden in de subcriteria kwaliteit, communicatie en risicoplan) geeft de Provincie invulling aan haar plicht om te streven naar een zo goed mogelijke c.q. de beste prijs-kwaliteitverhouding en het creëren van zo veel mogelijk maatschappelijke waarde bij deze aanbesteding. Daarbij zij nog aangetekend dat het bij de maatschappelijke waarde van een aanbesteding met name en vooral gaat om de totale prijs-kwaliteitverhouding en niet zozeer om de (maximale) maatschappelijke waarde van ieder der aspecten of één van de aspecten.

Het vonnis is voorts in lijn met het bepaalde in de parlementaire geschiedenis van de Aanbestedingswet 2012, waaronder het Amendement Koppejan, Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 32 440, nr. 46 (toelichting):

“Met ruim 100 miljard aan jaarlijkse uitgaven waarop de Aanbestedingswet van toepassing is, is er sprake van een groot maatschappelijk belang om deze publieke middelen zo goed mogelijk te besteden waardoor zo veel mogelijk maatschappelijke waarde wordt gecreëerd.”

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 32 440, nr. 48 (Koppejan, pag. 14 en 15):

“Anderzijds dient deze wet te bevorderen dat bij een overheidsaanbesteding met de beperkte overheidsmiddelen een maximaal maatschappelijke waarde wordt gecreëerd voor de samenleving. Kortom: de beste prijs-kwaliteitverhouding voor hetgeen met belastinggeld van de burger wordt ingekocht.”

[…]

“Even voor de helderheid, mensen in dit land betalen belastinggeld en willen dat de overheid voor hen de diensten zo goed mogelijk uitvoert, met de beste prijs-kwaliteitsverhouding. Een goed aanbestedende overheid probeert de beste aanbieding te kiezen. Deze kan worden aangeboden door een midden- of kleinbedrijf of door een groot bedrijf; kortom, door wie het beste aanbod heeft.”

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 32 440, nr. 49 (pag. 4 (minister) en pag. 25 minister/Koppejan):

“Alleen dan krijgt de overheid de kans om de beste kwaliteit voor de beste prijs in te kopen.”

[…]

“Ik denk dat de heer Koppejan in zijn eerste termijn heel duidelijk heeft aangegeven dat het hem gaat om de prijs-kwaliteitverhouding.”

[…]

“Ik kan alleen maar beamen dat de minister de juiste duiding aan mijn amendement heeft gegeven.”

En Eerste Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 32 440, C (pag. 10):

“Met artikel 1.4, tweede lid, wordt één van de doelstellingen van het wetsvoorstel gecodificeerd. Deze doelstelling is het zo goed mogelijk besteden van de publieke middelen waardoor zo veel mogelijk maatschappelijke waarde wordt gecreëerd. Dit betekent dat de aanbestedende dienst de beste kwaliteit voor de beste prijs inkoopt. Wat in het concrete geval de beste kwaliteit voor de beste prijs is, is maatwerk. De aanbestedende dienst moet hierin bij iedere aanbesteding opnieuw een afweging maken.”

En maakt verder (aldus) ook duidelijk, dat artikel 1.4 lid 2 Aanbestedingswet 2012 geen ‘sta-in-de-weg’ is, of hoeft te zijn, voor (een aanbestedingsprocedure met betrekking tot) het bouwteam.

Lees over ‘maatschappelijke waarde’ ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2017/05/vaste-prijs.html

En over het bouwteam:

https://keesvandewater.blogspot.com/2019/01/holy-grail.html

  

woensdag 18 oktober 2023

Rechtmatig niks doen

Een ‘aanbestedingsrechtelijke raamovereenkomst’ is volgens artikel 1.1 Aanbestedingswet 2012:

Een schriftelijke overeenkomst tussen een of meer aanbestedende diensten of speciale-sectorbedrijven en een of meer ondernemers met het doel gedurende een bepaalde periode de voorwaarden inzake te plaatsen overheidsopdrachten of speciale-sectoropdrachten vast te leggen

En volgens artikel 33 lid 1 Richtlijn 2014/24/EU:

Een overeenkomst tussen één of meer aanbestedende diensten en één of meer ondernemers met het doel voor een bepaalde periode de voorwaarden inzake te gunnen opdrachten vast te leggen, met name wat de prijs en, in voorkomend geval, de beoogde hoeveelheid betreft.

Het gaat bij de ‘aanbestedingsrechtelijke raamovereenkomst’ dus om tijdens de uitvoering van de overeenkomst (nader) ‘te gunnen overheidsopdrachten’.

Daarom luidt artikel 2.15 lid 3 Aanbestedingswet 2012 ook als volgt:

De aanbestedende dienst gaat bij de berekening van de waarde van een raamovereenkomst uit van de geraamde waarde van alle voor de duur van de raamovereenkomst voorgenomen overheidsopdrachten.

‘Overheidsopdrachten’ zijn volgens artikel 2 lid 1 sub 5 Richtlijn 2014/24/EU:

Schriftelijke overeenkomsten onder bezwarende titel die tussen één of meer ondernemers en één of meer aanbestedende diensten zijn gesloten en betrekking hebben op de uitvoering van werken, de levering van producten of de verlening van diensten

Het gaat daarmee om ‘overeenkomsten’, en daarbij geldt volgens artikel 6: 217 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW):

Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.

Kortom, bij de ‘aanbestedingsrechtelijke raamovereenkomst’ gaat het om het vastleggen van (de) voorwaarden waaronder in de komende vier (4) jaar, of korter, concrete overheidsopdrachten door de opdrachtgever aan de opdrachtnemer zullen (kunnen) worden verstrekt.

En tijdens de uitvoering van de ‘aanbestedingsrechtelijke raamovereenkomst’ komen er actief, op basis van ‘aanbod en aanvaarding’, overeenkomsten tussen opdrachtgever en opdrachtnemer tot stand.

De RAW-raamovereenkomst is in beginsel een ‘aanbestedingsrechtelijke raamovereenkomst’.

Zie daartoe bijvoorbeeld artikel 01.21.05.01 van de Standaard RAW Bepalingen 2020:

Elke in het kader van de RAW-raamovereenkomst verstrekte deelopdracht wordt beschouwd als een afzonderlijk werk als bedoeld in de UAV 2012.

Artikel 01.21.05.03 Standaard RAW Bepalingen 2020:

Voorafgaand aan het verstrekken van een deelopdracht treedt de opdrachtgever met de aannemer in overleg over de uitvoeringstermijn van de deelopdracht.

En verder moeten ook de concrete hoeveelheden resultaatsverplichting steeds (nog) worden vastgesteld ter berekening van de ‘som van een deelopdracht’ volgens artikel 01.21.07 Standaard RAW Bepalingen 2020.

Tijdens de uitvoering van de RAW-raamovereenkomst is er aldus sprake van een actieve rol van (beide) partijen bij de RAW-raamovereenkomst. En komen er overeenkomsten met betrekking tot werken tot stand.

In de praktijk wordt de RAW-raamovereenkomst niet zelden als (slechts) een niet met (de) deelopdrachten verband houdende ‘prijslijst’ in de vorm van een inschrijvingsstaat gebruikt.

Bijvoorbeeld omdat de aanbestedende dienst geen flauw idee heeft van de tijdens de uitvoering te verstrekken deelopdrachten.

De aanbestedende dienst kan de RAW-raamovereenkomst dan dus ook niet ramen volgens het bepaalde in artikel 2.15 lid 3 Aanbestedingswet 2012. En ook de maximum hoeveelheid of waarde van de RAW-raamovereenkomst volgens het arrest HvJEU 17 juni 2021 in zaak C‑23/20 (Simonsen & Weel) niet objectief aangeven.

Hetgeen alsdan niet rechtmatig is.

Een niet met (de) deelopdrachten verband houdende ‘prijslijst’ is daarbij ook niet transparant in de zin van het arrest HvJEG 29 april 2004 in zaak C-496/99 P (Succhi di Frutta):

111         Het beginsel van doorzichtigheid, dat er het corollarium van vormt, heeft in essentie ten doel te waarborgen dat elk risico van favoritisme en willekeur door de aanbestedende dienst wordt uitgebannen. Het impliceert dat alle voorwaarden en modaliteiten van de gunningsprocedure in het aanbestedingsbericht of in het bestek worden geformuleerd op een duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze, opdat, enerzijds, alle behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers de juiste draagwijdte kunnen begrijpen en zij deze op dezelfde manier interpreteren, en, anderzijds, de aanbestedende dienst in staat is om metterdaad na te gaan of de offertes van de inschrijvers beantwoorden aan de criteria welke op de betrokken opdracht van toepassing zijn.

Inschrijvers weten immers niet waar ze in de uitvoering aan toe zijn. En weten dus ook niet waar ze op inschrijven tijdens de aanbestedingsprocedure.

Een niet met (de) deelopdrachten verband houdende ‘prijslijst’ in de vorm van een inschrijvingsstaat die gebaseerd is op deel 2.2 (‘Nadere beschrijving’) van de RAW-raamovereenkomst voldoet dan ook niet aan het bepaalde in artikel 2.75 leden 1 en 2 Aanbestedingswet 2012:

1.            Een aanbestedende dienst neemt in de aanbestedingsstukken de technische specificaties op, waarin de door hem voor een werk, dienst of levering voorgeschreven kenmerken zijn opgenomen.

2.            De in het eerste lid bedoelde kenmerken houden verband met het voorwerp van de overheidsopdracht en zijn in verhouding tot de waarde en de doelstellingen van die opdracht.

Artikel 1.1 Aanbestedingswet 2012 definieert immers:

overheidsopdracht: een overheidsopdracht voor werken, een overheidsopdracht voor leveringen, een overheidsopdracht voor diensten of een raamovereenkomst

Met een niet met (de) deelopdrachten verband houdende ‘prijslijst’ zal bij gunning op basis van ‘beste prijs-kwaliteitverhouding’ het subgunningscriterium ‘prijs’ verder ook geen verband houden met het voorwerp van de opdracht in de zin van artikel 2.115 lid 2 Aanbestedingswet 2012.

En een gunning op ‘laagste prijs’ houdt bij een niet met (de) deelopdrachten verband houdende ‘prijslijst’ natuurlijk ook niet verband met de werken tijdens de uitvoering van de RAW-raamovereenkomst, hetgeen disproportioneel (onredelijk) is in de zin van de artikelen 1.10 lid 1, 1.13 lid 1 en 1.16 lid 1 Aanbestedingswet 2012.

Zie bijvoorbeeld laatstgenoemd artikellid:

Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf stelt bij de voorbereiding en het tot stand brengen van een overeenkomst uitsluitend eisen, voorwaarden en criteria aan de inschrijvers en de inschrijvingen die in een redelijke verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht.

Een niet met (de) deelopdrachten verband houdende ‘prijslijst’ kan daarnaast ook leiden tot absurd hoge, niet realistische, inschrijvingssommen op het inschrijvingsbiljet, waardoor de markt onterecht voor te lange tijd op slot kan gaan.

Zie daartoe bijvoorbeeld Overweging 61 van Richtlijn 2014/24/EU:

Raamovereenkomsten mogen niet oneigenlijk worden gebruikt of worden gebruikt om de mededinging te verhinderen, te beperken of te vervalsen.

En een niet met (de) deelopdrachten verband houdende ‘prijslijst’ kan tenslotte ook uitlokken tot verboden manipulatief inschrijfgedrag.

We hebben geen idee omtrent de deelopdrachten en/of wat we gaan afnemen. Maar we moeten rechtmatig handelen. Dus besteden we een RAW-raamovereenkomst aan.

Betekent bij de overheid aldus (nou juist) onrechtmatig handelen.

Ik denk dan ook:

Als je niet weet wat er ingekocht moet worden, dan moet je rechtmatig niks doen.

Lees over de (aanbestedingsrechtelijke) raamovereenkomst ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2023/07/de-aanbestedingsrechtelijke.html

en

https://keesvandewater.blogspot.com/2021/06/maximum-hoeveelheid-en-waarde-van-de.html

en

https://keesvandewater.blogspot.com/2017/07/de-raamovereenkomst.html

  

vrijdag 6 oktober 2023

Het achterwege laten van de koopsom

Een gemeente heeft een perceel grond in eigendom bestemd voor woningbouw.

De gemeente wil het perceel grond verkopen en leveren aan een ontwikkelaar die voor eigen rekening en risico woningbouw zal moeten realiseren volgens door de gemeente gestelde (ontwerp-) eisen die verband houden met voor de inwoners van de gemeente betaalbare appartementen.

Het is, in dit geval, geen discussie, dat in kwestie een ‘overheidsopdracht voor werken’ volgens de definitie van het Europese aanbestedingsrecht tot stand zal komen tussen de gemeente en de ontwikkelaar.

Zie voor en ander bijvoorbeeld deze Blog:

https://keesvandewater.blogspot.com/2019/02/kaal-verkopen.html

De overheidsopdracht voor werken moet geraamd worden volgens (artikel 2.14 jo. artikel 2.15 jo.) artikel 2.16 Aanbestedingswet 2012:

Bij de raming van de waarde van een overheidsopdracht voor werken houdt de aanbestedende dienst rekening met de waarde van de werken en met de geraamde totale waarde van de voor de uitvoering van die werken noodzakelijke leveringen en diensten die door de aanbestedende dienst ter beschikking van de aannemer worden gesteld.

En hetgeen bepaald is in het ‘Roanne-arrest’, HvJEG 18 januari 2007 in zaak C-220/05 (Auroux e.a.):

57           Gelet op het voorgaande, moet op de tweede vraag worden geantwoord dat ter bepaling van de waarde van een opdracht in de zin van artikel 6 van de richtlijn rekening moet worden gehouden met de totale waarde van de opdracht voor de uitvoering van werken vanuit het oogpunt van een potentiële inschrijver, wat niet alleen alle bedragen omvat die de aanbestedende dienst zal moeten betalen, maar ook alle inkomsten die van derden zullen worden verkregen.

De gemeentelijke raming, en dus de waarde, van de overheidsopdracht voor werken bedraagt € 10.200.000,- ex BTW. Het gaat om 34 appartementen met een verkoopprijs van € 300.000,- ex BTW.

Voornoemde waarde van de overheidsopdracht voor werken is hoger dan het Europese drempelbedrag voor werken in 2023 (€ 5.382.000,- ex BTW). Er moet dus door de gemeente Europees worden aanbesteed.

Uit de doorlopen Europese openbare aanbestedingsprocedure volgens hoofdstuk 2 van het ARW 2016, waarbij vijf (5) ontwikkelaars geldig hebben ingeschreven, volgt een winnend grond-bod van € 1.500.000,-. De gemeente gunde in de aanbestedingsprocedure ook op kwaliteit.

De gemeente sluit de verkoopovereenkomst met de in de aanbestedingsprocedure gegunde ontwikkelaar.

Na een jaar ‘ontwikkelen’ blijkt het in meerdere (kosten-) opzichten tegen te zitten voor de ontwikkelaar, de grond is ook nog niet geleverd, en hij vraagt de gemeente, of de koopsom van € 1.500.000,-, of desnoods een deel daarvan, achterwege kan blijven.

De gemeente is gebaat bij de door de ontwikkelaar beoogde appartementen, en staat niet per se afwijzend tegen het verzoek van de ontwikkelaar, maar vraagt zich af, of het aanbestedingsrechtelijk is toegestaan?

Het bepaalde in artikel 2.33.1 ARW 2016 - “[…] Onderhandelingen met inschrijvers over fundamentele punten van de opdracht, met name over de prijzen, zijn niet toegestaan als daardoor de mededinging vervalst zou worden of discriminatie zou ontstaan.” - vindt geen toepassing meer, aangezien men in de contractuele fase zit.

Een ‘wezenlijke wijziging’ van de overheidsopdracht voor werken, de (niet kale) verkoopovereenkomst, met daaropvolgend een nieuwe gemeentelijke aanbestedingsplicht, zou wel aan de orde kunnen zijn.

Toch is het aanbestedingsrechtelijk toegestaan. En zelfs voor de volledige koopsom.

Zie namelijk het bepaalde in artikel 2.163b Aanbestedingswet 2012:

1.            Een overheidsopdracht kan zonder nieuwe aanbestedingsprocedure als bedoeld in deel 2 van deze wet worden gewijzigd indien:

a.             het bedrag waarmee de wijziging gepaard gaat lager is dan:

1°.           het toepasselijke bedrag, bedoeld in de artikelen 2.1 tot en met 2.6a, en

2°.           10% van de waarde van de oorspronkelijke overheidsopdracht voor leveringen en diensten of 15% van de waarde van de oorspronkelijke overheidsopdracht voor werken, en

b.            de wijziging de algemene aard van de overheidsopdracht niet wijzigt.

2.            Indien een overheidsopdracht een indexeringsclausule bevat, wordt voor de berekening van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, het geactualiseerde bedrag als referentiewaarde gehanteerd.

3.            Indien opeenvolgende wijzigingen van een overheidsopdracht worden doorgevoerd, wordt de waarde beoordeeld op basis van de netto cumulatieve waarde van die opeenvolgende wijzigingen.

En/of artikel 72 lid 2 Richtlijn 2014/24/EU.

Het bedrag (€ 1.500.000,-) waarmee de wijziging (het achterwege laten van de koopsom) gepaard gaat, is immers lager dan het Europese drempelbedrag (€ 5.382.000,-) en 15% (€ 1.530.000,-) van de waarde van de oorspronkelijke overheidsopdracht voor werken (€ 10.200.000,- ex BTW).

De Aanbestedingswet 2012 is van toepassing op de aanbestedingsprocedure en de overheidsopdracht voor werken. Artikel 2.163b Aanbestedingswet 2012 hoort aldus tot de transparant bekende voorwaarden van de aanbestedingsprocedure en de overheidsopdracht voor werken.

Een op het transparantiebeginsel gebaseerde “Als ik dat had geweten, dan had ik wel een andere inschrijving gedaan.” van een niet-gegunde inschrijver gaat hier dus niet op.

Toch voelt het, mede in relatie tot de niet-gegunde inschrijvers op de aanbestedingsprocedure, niet goed, dat de gemeente de koopsom van € 1.500.000,-, of een deel daarvan, ‘zomaar’, en gefaciliteerd door het aanbestedingsrecht, achterwege zou kunnen laten.

En dan moet je verder denken. De wereld draait, trouwens, ook niet alleen om aanbestedingsrecht.

Je zou kunnen betogen, dat het Europese aanbestedingsrecht, waaronder het bepaalde in artikel 2.163b Aanbestedingswet 2012 en artikel 72 lid 2 Richtlijn 2014/24/EU, geschreven is voor ‘aankopen’, en niet voor ‘verkopen’.

En bij de wijziging van een bestek die leidt tot een bijbetaling van bijvoorbeeld 14,9% van en op de aannemingssom verricht de aannemer in de regel ook daadwerkelijk meer (extra) werkzaamheden dan eerder middels het bestek gecontracteerd. De aannemer krijgt in dat geval de bijbetaling dus niet ‘zomaar’.

Daar zit zeker iets in, maar in kwestie is er wel een overheidsopdracht voor werken met een waarde boven de drempel, waarbij de gemeente onder bezwarende titel (‘do ut des’) iets wil bereiken, en waarbij zij de voorkeur kan geven aan nationale ondernemers, zodat er dus discriminatie naar nationaliteit kan plaats vinden.

En zodoende gelden de Europese aanbestedingsregels, waaronder artikel 2.163b Aanbestedingswet 2012 en artikel 72 lid 2 Richtlijn 2014/24/EU, en zal het betoog waarschijnlijk niet baten.

 Niet alles is verder per se onrechtmatige staatssteun. Er hoeft bijvoorbeeld geen sprake te zijn van ‘begunstiging’ (‘voordeel’) bij een marktconforme ‘voor-wat-hoort-wat-transactie’. We kennen ook de mogelijkheid van ‘louter lokale steun’. En er bestaan (groeps-) vrijstellingen. Denk bijvoorbeeld aan de ‘financiering voor de bouw of het upgraden van lokale infrastructuurvoorzieningen waar het om infrastructuur gaat die op het lokale niveau bijdraagt tot het verbeteren van het ondernemings- en consumentenklimaat en het moderniseren en ontwikkelen van de industriële basis’ als gevolg van artikel 56 jo. artikel 4 lid 1 B sub cc van Verordening (EU) Nr. 651/2014.

Het universele rechtsbeginsel ‘pacta sunt servanda’ (‘contract is contract’) biedt ook geen soelaas, wanneer beide contractpartijen het contract willen wijzigen.

De toepassing van artikel 2.163b Aanbestedingswet 2012 kan weliswaar leiden tot willekeur, de ene ondernemer-koper wel, en de andere ondernemer-koper niet, maar een ‘strijd met het verbod van willekeur’ is doorgaans niet bij voorbaat aan te tonen. Willekeur als vorenbedoeld kan overigens ook spelen in de ‘gewone’ aankooppraktijk, zodat dit (dus) waarschijnlijk ook geen valide argument is.

En een reflexwerking van het bepaalde in artikel 2.33.1 ARW 2016 naar de contractuele fase is nimmer met het artikel beoogd. En is verder ook niet in alle opzichten werkbaar in de praktijk. Denk bijvoorbeeld aan het bepaalde in § 39 lid 2 UAV 2012 op grond waarvan wel over de prijzen kan worden onderhandeld.

Toch is de gemeente niet bij voorbaat gevrijwaard van aansprakelijkheid als gevolg van onrechtmatig handelen.

Het is namelijk mogelijk, dat de niet-gegunde inschrijvers, vanwege de door de gemeente in de aanbestedingsprocedure gehanteerde gunningsmethodiek die gebaseerd is op prijs en kwaliteit, er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen, dat de gemeente de koopsom, of een deel daarvan, niet achterwege zal laten.

Mogelijk biedt ook het zorgvuldigheidsbeginsel volgens artikel 3: 4 lid 1 Awb (‘zorgvuldige belangenafweging’) uitkomst voor een niet-gegunde inschrijver. Een concurrent wordt met het achterwege laten van (een deel van) de koopsom immers bevoordeeld, wat bijvoorbeeld negatieve gevolgen voor de (toekomstige) mededinging kan hebben.

En verzetten de uit de eerdere aanbestedingsprocedure voortvloeiende eisen van redelijkheid en billijkheid uit artikel 6: 2 lid 1 BW zich eveneens tegen het gemeentelijke voornemen om de koopsom, of een deel daarvan, achterwege te laten. Bijvoorbeeld vanwege de in de aanbestedingsprocedure gehanteerde gunningsmethodiek, waar prijs (ook) een rol heeft gespeeld en de ranking dus (mede) heeft bepaald.

Het achterwege laten van een koopsom, of een deel daarvan, bij de uitvoering van een verkoopovereenkomst kan zodoende strijd opleveren met het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en de redelijkheid en billijkheid.

En is, hoewel in het voorkomend geval aanbestedingsrechtelijk toegestaan, dus geen ‘appeltje-eitje’.

Hetzelfde geldt overigens ook voor andere wijzigingen of aanpassingen van de verkoopovereenkomst.

De door mij gesignaleerde mogelijkheden voor niet-gegunde inschrijvers kunnen afrondend ook relevant zijn bij een wijziging van een verkoopovereenkomst die tot stand is gekomen als gevolg van een openbare ‘Didam-verkoop’ waarbij geen sprake is van een overheidsopdracht voor werken.