vrijdag 28 februari 2020

Geen concurrentie


HvJEU 11 december 2014 in zaak C-440/13 (Croce Amica One Italia):

35          Bijgevolg verzet het Unierecht zich er niet tegen dat de lidstaten in hun wettelijke regeling voorzien in de mogelijkheid om een besluit tot intrekking van een aanbesteding vast te stellen. Een dergelijk besluit kan zijn ingegeven door redenen die met name verband houden met de beoordeling of het uit het oogpunt van het algemeen belang opportuun is om een aanbestedingsprocedure te voltooien, onder meer gelet op het feit dat de economische context of de feitelijke omstandigheden dan wel de behoeften van de betrokken aanbestedende dienst zijn gewijzigd. Aan een dergelijk besluit kan ook de vaststelling ten grondslag liggen dat het concurrentieniveau te laag was, gelet op het feit dat aan het einde van de procedure voor het plaatsen van de betrokken opdracht nog slechts één inschrijver geschikt bleek om deze uit te voeren.
36          Een aanbestedende dienst is derhalve niet gehouden een opgestarte aanbestedingsprocedure te voltooien en de betrokken opdracht te gunnen - ook niet aan de enige inschrijver die nog in de running is - mits hij daarbij de beginselen van transparantie en gelijke behandeling in acht neemt.
37          Gelet op het voorgaande moet op de eerste tot en met derde vraag worden geantwoord dat de artikelen 41, lid 1, 43 en 45 van richtlijn 2004/18 aldus moeten worden uitgelegd dat artikel 45 van deze richtlijn, wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van de uitsluitingsgronden waarin het voorziet, niet eraan in de weg staat dat een aanbestedende dienst besluit af te zien van het plaatsen van een overheidsopdracht waarvoor een oproep tot mededinging is gedaan, en niet over te gaan tot de definitieve gunning van die opdracht aan de enige inschrijver die nog in de running was en aan wie de opdracht voorlopig was gegund.

Rechtbank Gelderland 21 februari 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:1324:


4.3.        De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Partijen zijn het er op zichzelf over eens dat een aanbestedende dienst een aanbestedingsprocedure mag afbreken zonder dat daarvoor bijzondere omstandigheden zijn vereist (zie ook HvJ EU 11 december 2014, C-440/13, ECLI:EU:C:2014:2435 (Croce Amica)). Uit dit arrest blijkt ook dat een goede reden voor een besluit tot afbreking/intrekking van de aanbesteding gelegen kan zijn in het gegeven dat het concurrentieniveau te laag was, gelet op het feit dat aan het einde van de procedure voor het plaatsen van de opdracht nog slechts één inschrijver geschikt bleek om deze uit te voeren (r.o. 35). Kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of een aanbestedende dienst de ingetrokken opdracht vervolgens onder alle omstandigheden slechts opnieuw mag aanbesteden indien de inhoud daarvan ten opzichte van de eerdere opdracht wezenlijk is gewijzigd. Dat een opdracht na een intrekking van de aanbesteding in alle gevallen enkel onder die voorwaarde opnieuw mag worden aanbesteed, heeft het Europese Hof van Justitie in het Croce Amica-arrest niet overwogen. Ook uit andere rechtspraak van het Europese Hof volgt dat niet met zoveel woorden. In het geval zich een situatie voordoet waarin in een lopende aanbestedingsprocedure niet of niet langer sprake is van een voldoende mate van concurrentie, moet binnen zekere grenzen worden aangenomen dat de aanbestedende dienst bevoegd kan zijn de aanbestedingsprocedure af te breken en de opdracht opnieuw aan te besteden zonder de inhoud van de opdracht wezenlijk te wijzigen. Daarvoor zullen dan wel strikte eisen moeten worden gesteld aan de vaststelling ervan dat een voldoende mate van concurrentie en daarmee de met het aanbestedingsrecht beoogde mate van mededinging ontbreken. Het zou immers onjuist en niet te verenigen zijn met de beginselen van het aanbestedingsrecht indien een aanbestedende dienst zonder dat daarvoor zwaarwegende gronden vastgesteld kunnen worden hem onwelgevallig verlopende aanbestedingen zou kunnen intrekken en ongewijzigd zou kunnen heraanbesteden met als reden dat sprake zou zijn van onvoldoende concurrentie. Dat zou de weg openen naar favoritisme en willekeur in strijd met de beginselen van gelijkheid en transparantie en kunnen leiden tot tijdverlies en veroorzaking van onredelijke inspanningen en kosten voor inschrijvers. Indien echter concreet en nauwkeurig kan worden vastgesteld dat de mede door het aanbestedingsrecht beoogde (voldoende mate van) concurrentie ontbreekt, is het wel in overeenstemming met de beginselen van het aanbestedingsrecht dat de opdracht dan opnieuw kan worden aanbesteed zonder wezenlijke wijziging. Van de aanbestedende dienst mag in dat verband worden verlangd dat hij nauwkeurig motiveert dat zich in de aanbestedingsprocedure een situatie voordoet waarbij in wezen geen concurrentie meer plaatsvindt en de rechter moet vervolgens ten volle kunnen toetsen of daarvan werkelijk sprake is.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat zich in het onderhavige (specifieke) geval een situatie voordoet waarin voldoende concurrentie in de aanbesteding is komen te ontbreken en geen wezenlijke wijziging is vereist om de ingetrokken opdracht opnieuw te mogen aanbesteden.

4.5.        […] Feit is dat TenneT een onderhandeling met slechts twee partijen zou moeten voeren in een situatie waarin daaraan voorafgaand al zou vaststaan dat aan beide partijen een perceel zou moeten worden gegund, zonder dat enige vergelijking op de onderdelen prijs en kwaliteit van die inschrijvingen met de inschrijvingen van andere partijen zou kunnen worden gemaakt (behalve dan om uit te maken welke partij perceel 1 zou krijgen en welke perceel 2). Dat is ook de reden die TenneT heeft opgegeven als motivering voor de intrekking van de opdracht. Volgens TenneT kan in de ontstane situatie op geen enkele wijze worden geverifieerd of de inschrijvingen hebben te gelden als representatief voor wat de markt op dit moment te bieden heeft. Op basis van deze specifieke omstandigheden moet worden geconcludeerd dat gedurende de aanbestedingsprocedure inderdaad een situatie is ontstaan waarin in wezen geen concurrentie meer plaatsvond bij de mededinging naar de opdracht. Deze situatie is niet wezenlijk anders dan de situatie genoemd in het hiervoor onder 4.3. aangehaalde Croce Amica-arrest, waarbij één gegadigde resteerde aan wie de opdracht kon worden gegund. In beide gevallen kan geen (zinvolle) vergelijking worden gemaakt van aanbiedingen aan de hand waarvan kan worden bepaald welke inschrijver het beste aanbod heeft gedaan en daarom voor gunning van de opdracht in aanmerking komt. […]

Lees over ‘intrekken’ ook:


donderdag 20 februari 2020

Technisch inhoudelijke niet-besteksconformiteit


Het ‘Connexxion-arrest’ is gewezen onder oud recht. Het arrest wordt genoemd in Rechtbank Midden-Nederland 12 februari 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:499:


3.19.      De geperforeerde striping op de testpakken die PWG heeft aangeleverd, voldoet niet aan deze kenmerken en voldoet hiermee dus ook niet aan eis E.A11 onder e van het PvE. Nu in lid 6 van paragraaf 2.6 van het Beschrijvend Document uitdrukkelijk is bepaald dat een inschrijving terzijde wordt gelegd indien de geleverde kleding niet voldoet aan het PvE, waren de Veiligheidsregio's gehouden om de inschrijving van PWG terzijde te leggen. In een geval als dit, waarin niet is voldaan aan het PvE terwijl in de aanbestedingsstukken uitdrukkelijk is bepaald dat een inschrijving op straffe van terzijdelegging aan het PvE moet voldoen, kan - anders dan PWG stelt - bij het terzijdeleggen van een inschrijving geen aanvullende proportionaliteitstoets meer plaatsvinden. Dit volgt uit het Connexxion arrest (HvJ 14 december 2016, ECLI:EU:C:2016:948). […]

Stel, dat je niet in de aanbestedingsstukken opneemt, dat een inschrijving op straffe van terzijdelegging aan het PvE of bestek moet voldoen. Zou er dan (wel) plaats zijn voor een ‘evenredigheidstoets’?

Dat lijkt me niet waarschijnlijk.

Bijvoorbeeld vanwege r.o. 37 van HvJEG 22 juni 1993 in zaak C-243/89 (Commissie/Denemarken (Storebaelt)):

“Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat de eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling van de inschrijvers vereist, dat alle offertes beantwoorden aan de voorschriften van het bestek, teneinde een objectieve vergelijking van de door de verschillende inschrijvers ingediende offertes te waarborgen.”

En de daarop gebaseerde en voortbouwende bestendige Europese en nationale jurisprudentie, waaronder bijvoorbeeld HvJEU 11 mei 2017 in zaak C-131/16 (Archus en Gama) en HvJEU 6 november 2014 in zaak C-42/13 (Cartiera dell’Adda).

En/of vanwege Rechtbank Den Haag 4 mei 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:4646:

5.5.        Voor zover Saab heeft aangevoerd dat de terzijdelegging van haar inschrijving disproportioneel is wordt daaraan voorbijgegaan. […] staat het in acht te nemen gelijkheidsbeginsel niet toe dat een niet-besteksconforme inschrijving toch als geldig wordt aangemerkt. […]

En uit bijvoorbeeld artikel 2.26 sub e Aanbestedingswet 2012 volgt (ook), dat slechts geldige inschrijvingen kunnen en mogen worden beoordeeld aan de hand van de in de aanbestedingsprocedure geldende gunningscriteria.

Gelijk ook uit artikel 56 lid 1 sub a Richtlijn 2014/24/EU volgt, dat een gunning slechts kan plaatsvinden op basis van een geldige inschrijving.

Een andere opvatting zou (dus) wel eens de volledige basis onder een aanbesteding uit (kunnen) schoffelen, tot speculatieve en onvergelijkbare inschrijvingen kunnen leiden, en een en ander praktisch onwerkbaar (kunnen) maken.

Het komt mij dan ook voor, dat bij technisch inhoudelijke ‘niet-besteksconformiteit’ het gelijkheidsbeginsel in beginsel zal (moeten) ‘winnen’ (prevaleren).

Zie verder ook:


En (in een iets verwijderd verband):


zondag 9 februari 2020

Een deugdelijke motivering

Een in beginsel subjectieve beoordeling wordt geobjectiveerd door een adequate invulling van het motiveringsbeginsel.

Zie bijvoorbeeld Rechtbank Midden-Nederland 29 januari 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:285:


3.23.      Omdat het hier gaat om kwalitatieve criteria is het onvermijdelijk dat de beoordeling van deze criteria door het beoordelingsteam een enigszins subjectief karakter heeft, maar dat levert niet per definitie strijd met het transparantiebeginsel op. De controleerbaarheid van de toegekende eindscore staat of valt met de deugdelijkheid van de motivering die het beoordelingsteam daaraan ten grondslag heeft gelegd. Alleen dan kan een inschrijver immers controleren op welke gronden het beoordelingsteam een bepaalde maatregel als uitstekend, goed, matig of slecht en al dan niet voldoende SMART heeft aangemerkt en om welke reden de effectiviteit van een bepaalde maatregel volgens het beoordelingsteam al dan niet onomstotelijk is aangetoond. Een deugdelijke motivering van de toegekende eindscore stelt de inschrijver ook in staat om met de aanbestedende dienst in discussie te gaan over de uitkomst van de beoordeling. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt de gunningssystematiek de inschrijvers in dit geval voldoende mogelijkheid om te beoordelen of de inschrijvingen correct zijn beoordeeld, mits de gunningsbeslissing voldoende is gemotiveerd.

Lees ook:

maandag 3 februari 2020

Vertegenwoordigers


Artikel 2.24b lid 2 Aanbestedingswet 2012 luidt als volgt:

2.            Aanbestedende diensten worden geacht op een rechtspersoon gezamenlijk toezicht uit te oefenen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, indien:
a.            de besluitvormingsorganen van de gecontroleerde rechtspersoon zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van alle deelnemende aanbestedende diensten, waarbij individuele vertegenwoordigers verscheidene of alle deelnemende aanbestedende diensten kunnen vertegenwoordigen,
b.            deze aanbestedende diensten in staat zijn gezamenlijk beslissende invloed uit te oefenen op de strategische doelstellingen en belangrijke beslissingen van de gecontroleerde rechtspersoon, en
c.            de gecontroleerde rechtspersoon geen belangen nastreeft die in strijd zijn met de belangen van de controlerende aanbestedende diensten.

Relevant is onder meer uit de parlementaire geschiedenis, Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 34 329, nr. 3, pag. 40:

[…] Aangenomen mag worden dat is voldaan aan het vereiste van gezamenlijk toezicht als alle betrokken aanbestedende diensten deelnemen in het kapitaal en deel uitmaken van de bestuursorganen van de gecontroleerde rechtspersoon (Econord, 29 november 2012, C182/11, C-183/11 r.o. 30 e.v.).

En HvJEU 29 november 2012 in de gevoegde zaken C-182/11 en C-183/11 (Econord):

33          Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat wanneer meerdere overheidsinstanties in hun hoedanigheid van aanbestedende dienst samen een entiteit oprichten voor het verrichten van hun openbare dienstverleningstaak of wanneer een overheidsinstantie een deelneming verwerft in een dergelijke entiteit, is voldaan aan de in de rechtspraak van het Hof gestelde voorwaarde dat deze autoriteiten, om te worden vrijgesteld van hun verplichting om een openbare aanbestedingsprocedure te organiseren overeenkomstig de voorschriften van het Unierecht, op deze entiteit gezamenlijk toezicht uitoefenen zoals op hun eigen diensten, wanneer al deze autoriteiten deelnemen in het kapitaal van die entiteit alsook deel uitmaken van de bestuursorganen ervan.

En dan denk ik, dat Rechtbank Rotterdam 31 januari 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:791:


4.13.      In de verhouding tussen NV BAR en Irado staat vast dat NV BAR (minderheids)aandeelhouder is. Volgens de statuten benoemt zij in die hoedanigheid met de andere deelnemende gemeenten het bestuur en de Raad van Commissarissen. Voorts volgt uit de aandeelhoudersovereenkomst dat de commissarissen te gelden hebben als benoemd door alle aandeelhouders en dat zij ook het vertrouwen genieten van alle aandeelhouders. Daarmee is NV BAR (en daarmee de Gemeenten) vertegenwoordigd in de besluitvormende organen van Irado.
[…]
4.17.      Met betrekking tot de verhouding tussen Irado en AF geldt dat Irado als aandeelhouder vertegenwoordigd is in de besluitvormende organen van AF […].

Niet juist is.

Voor de commissarissen van een NV geldt bijvoorbeeld onder meer, het bepaalde in artikel 2: 140 lid 2 BW:

De raad van commissarissen heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Hij staat het bestuur met raad ter zijde. Bij de vervulling van hun taak richten de commissarissen zich naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming.

De commissarissen zitten dus, op straffe van bestuurdersaansprakelijkheid, niet in de RvC als ‘vertegenwoordigers’ van (een) aandeelhouder (s).

Over bestuurdersaansprakelijkheid gesproken. In 2005 schreef ik een stukje, ‘Teckal, Stadt Halle en inbesteden: Uitzonderingen op de toepassing van de (Europese) Richtlijnen’, dat hier te vinden is: https://kwlegal.nl/publicaties2005.html.

Daarin onder meer:

[…] Daarnaast is een en ander privaatrechtelijk gezien - wanneer slechts het doel van het bestuurderschap zou zijn om op die manier de gezagstructuur van de gemeente van toepassing te laten zijn op de BV - bijzonder risicovol vanwege gevaren en risico’s met betrekking tot mogelijke bestuurdersaansprakelijkheid. Uitgangspunt is immers dat men de belangen van de rechtspersoon waarvan men op enig moment bestuurder is, op dat moment moet laten prevaleren. In concreto mogen gemeentelijke belangen en overwegingen in beginsel niet van belang zijn bij directie-beslissingen bij de BV. Zou men dit toch doen, dan betekent dit niet alleen risico’s voor de rechtspersoon gemeente, maar ook voor de gemeentelijke vertegenwoordigers (wethouders of ambtenaren). Men zou immers alsdan onrechtmatig jegens de BV kunnen handelen. Hetzelfde geldt feitelijk ook wanneer ambtenaren of bestuurders zitting nemen in het bestuur van de BV en zich bij hun BV-bestuursbesluiten (zouden) laten leiden door (de belangen van) hun gemeente. Voorts dient in voornoemd verband nog te worden opgemerkt dat ook een AvA zich niet al te indringend met het beleid van een BV mag bemoeien omdat ook dan risico’s bestaan met betrekking tot bestuurdersaansprakelijkheid […].

En daarom is (quasi) inbesteden bij een gemeenschappelijke regeling voor een gemeente doorgaans praktisch en feitelijk eenvoudiger (te bewerkstelligen) dan (quasi) inbesteden bij een NV/BV.