dinsdag 28 januari 2014

Een nieuwe aanvulling op het (standaard-) ‘Aw 2012 motiveringslijstje’





Een interessant vonnis voor de praktijk betreft Rechtbank Gelderland 24 januari 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:454:




Als ik het goed zie, wordt een aanbestedingsprocedure (resp. het daarop gebaseerde voornemen tot gunning) door de rechter onrechtmatig geoordeeld wegens strijd met het bepaalde in artikel 2.114 Aanbestedingswet 2012. Voornoemd artikel luidt:


“1.         De aanbestedende dienst gunt een overheidsopdracht op grond van de naar het oordeel van de aanbestedende dienst economisch meest voordelige inschrijving.


2.           Een aanbestedende dienst kan, in afwijking van het eerste lid, gunnen op grond van de laagste prijs. In dat geval motiveert de aanbestedende dienst de toepassing van dat criterium in de aanbestedingsstukken.”


Relevante overwegingen betreffen immers:


“4.6.      [-] De leden van de Commissie hebben geoordeeld dat in het onderhavige geval de waardering van de kwalitatieve aspecten van de inschrijvingen - naast het aspect prijs - geen significante invloed zal hebben op de rangorde daarvan en dat de aanbestedende dienst weliswaar formeel het gunningscriterium van economisch meest voordelige inschrijving heeft gehanteerd, maar dat materieel sprake is van hantering van het gunningscriterium van de laagste prijs. De gemeente heeft de juistheid van dat oordeel weliswaar bestreden, maar zij heeft dat verweer onvoldoende concreet toegelicht. De eigen, niet op deskundigheid gebaseerde, beschouwingen over statistiek van de raadsman van de gemeente volstaan niet. Het had, tegenover het gemotiveerde oordeel van de Commissie, op de weg van de gemeente gelegen, zo nodig met een advies van een deskundige, het oordeel van de Commissie voldoende gemotiveerd te weerleggen. Dat heeft de gemeente niet gedaan. Juist is wel, zoals de gemeente heeft aangevoerd, dat een aanbestedende dienst in beginsel de vrijheid heeft aan het subcriterium prijs meer gewicht toe te kennen dan aan alle andere, op de kwaliteit betrekking hebbende, subcriteria gezamenlijk, maar, zoals ook de Commissie heeft overwogen, moet worden aangenomen dat die vrijheid om dat te doen haar grens bereikt daar waar de keuze van de aanbestedende dienst voor het EMVI-criterium de facto neerkomt op een keuze voor het gunningscriterium van de laagste prijs. Gezien de deskundige onderbouwing van het advies van de Commissie moet worden geoordeeld dat in dit geval deze grens is overschreden. De conclusie is dan ook dat aangenomen moet worden dat de gemeente door de wijze van uitwerking van de subcriteria feitelijk heeft gekozen voor het in art. 2.114 lid 2 Aanbestedingswet 2012 genoemde criterium van de ‘laagste prijs’.


4.7.        De vraag is vervolgens of het de gemeente vrij stond dat criterium te hanteren. Anders dan BAM meent, kan in zijn algemeenheid niet worden aangenomen dat gunning op basis van dit criterium slechts in uitzonderingssituaties en onder bijzondere omstandigheden is toegestaan. Dat volgt niet uit artikel 2.114 lid 2 Aanbestedingswet 2012. Daar staat dat een aanbestedende dienst kan afwijken van het eerste lid en kan gunnen op grond van de laagste prijs, maar dat dat in dat geval in de aanbestedingsstukken moet worden gemotiveerd. Daarin ligt wel besloten dat er omstandigheden moeten zijn die rechtvaardigen dat van het in het eerste lid van dat artikel gegeven uitgangspunt (EMVI) wordt afgeweken, zodat toetsbaar is of afwijking van het uitgangspunt al dan niet terecht is.


4.8.        De gemeente heeft in de aanbestedingsstukken aanvankelijk niet gemotiveerd waarom zij van het uitganspunt van art. 2.114 lid 1 Aanbestedingswet 2012 is afgeweken. In het kader van dit geding is tijdens de zitting alsnog aan de orde gekomen wat de motieven van de gemeente waren om het criterium van de laagste prijs te gebruiken. De gemeente heeft in dat verband aangegeven dat haar financiële situatie slechts een beperkt budget toelaat voor de realisatie van de onderhavige opdracht. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is dat enkele feit bij een opdracht zoals hier aan de orde, onvoldoende om een afwijking van het wettelijke uitgangspunt te rechtvaardigen. Een beperkt budget kan immers ook op een andere manier in de aanbesteding worden verwerkt, bijvoorbeeld door een maximum prijs in de aanbestedingsstukken op te nemen. De gemeente heeft daartegen aangevoerd dat dat geen reële optie is, omdat zij dan altijd de door haar aangegeven maximale prijs kwijt zal zijn, maar dat is niet aannemelijk. Ook in geval van een maximale prijs zal er, zo moet worden aangenomen, tussen de verschillende bieders concurrentie op de prijs plaatsvinden teneinde de kans op gunning te vergroten.


4.9.        De slotsom is dat de gemeente in strijd met artikel 2.114 Aanbestedingswet 2012 heeft gehandeld door het criterium van de laagste prijs in plaats van het criterium EMVI te hanteren. Dat betekent dat de opdracht onrechtmatig is aanbesteed en dat het op deze aanbesteding gebaseerde gunningsvoornemen van de gemeente (jegens BAM) onrechtmatig is. De gemeente heeft nog opgeworpen dat BAM geen belang heeft bij het gevorderde omdat, ook als de gemeente een fictieve korting zou hebben verleend van 20% of 40%, of van 3 miljoen euro, de uitslag van de aanbesteding niet anders zou zijn geweest. Die redenering - die overigens niet met concrete berekeningen is onderbouwd - gaat er evenwel van uit dat bij veranderde gunningscriteria waarbij wel aan art. 2:114 lid 1 Aanbestedingswet 2012 wordt voldaan de (thans in de aanbestedingsprocedure) geboden bedragen gelijk blijven, maar dat gaat niet op. Het is aannemelijk dat de geboden bedragen zullen afhangen van de wijze waarop de verschillende gunningscriteria worden gewogen. De vorderingen van BAM onder 3.1.a en b zullen dan ook worden toegewezen.”


En blijkbaar is dus relevant, dat de gemeente in casu niet heeft kunnen motiveren waarom zij van het uitgangspunt van artikel 2.114 lid 1 Aanbestedingswet 2012 (gunnen op EMVI) is afgeweken.


Het gaat in kwestie dus feitelijk om een (formeel) motiveringsgebrek met betrekking tot een onnodig bevoogdende en mogelijk (van meet af aan) dubieuze wetsbepaling (zie daartoe bijv. pag. 2-3 van http://www.kwlegal.nl/download/Opinie%20Amendementen%20Aanbestedingswet%2020-%20(12-02-12).pdf ) waardoor een aanbestedingsprocedure (resp. het daarop gebaseerde voornemen tot gunning) door een rechter als onrechtmatig kan worden geoordeeld.


En een en ander illustreert wellicht treffend in wat voor een ‘aanbestedingscircus’ we inmiddels met (o.a. artikel 2.114 van) de Aanbestedingswet 2012 inclusief ‘flankerend beleid’ zijn beland.


En wellicht verhoudt artikel 2.114 Aanbestedingswet 2012 (gelezen) in combinatie met onderhavig vonnis en de daarin kennelijk bedoelde maatstaf van de ‘significante invloed’ alsmede de daarin genoemde ‘grens’ zich (thans) ook niet (meer) met het bepaalde in artikel 53 lid 1 Richtlijn 2004/18/EG jo. de relevante Europese jurisprudentie in de zaken C-513/99 (Concordia Bus Finland), C-448/01 (EVN-Wienstrom) en C‑368/10 (Commissie/Nederland) en mogelijk (ook niet met) zaak C-247/02 (Sintesi Spa). Hoe dan ook heeft de gemeente in kwestie immers klaarblijkelijk gekozen voor (tijdig) bekendgemaakte gunningscriteria die ‘verband houden met het voorwerp van de overheidsopdracht’ èn ‘leiden tot een al dan niet zuiver economisch voordeel voor de aanbestedende dienst’ (een zeer goede planning of een zeer goed plan van aanpak levert de gemeente kennelijk voordeel op en een en ander is de gemeente kennelijk (dan ook) ‘wat waard’). En andere ‘maatstaven’, ‘grenzen’ of ‘smaken’ lijken er Europees gezien niet te zijn.


Maar, van de andere kant, en laten we een en ander vooral zo positief mogelijk oppakken, we kunnen thans (ook) weer een (standaard-) motivering toevoegen aan ons ‘Aw 2012 motiveringslijstje’. Namelijk:


“Motivering met betrekking tot artikel 2.114 lid 2 Aanbestedingswet 2012 (gunning op laagste prijs):


De aanbestedende dienst is gelet op onder andere de technische specificaties van de opdracht niet in staat om kwalitatieve aspecten en/of om andere (EMVI-, sub-) gunningscriteria dan het ‘laagste prijs gunningscriterium’ met betrekking tot de inschrijvingen vast te stellen zodanig dat zij (bedoelde aspecten en/of criteria) een significante invloed zullen hebben op de rangorde van de inschrijvingen zoals bedoeld/genoemd in het vonnis van Rechtbank Gelderland 24 januari 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:454.”


Ik veronderstel, dat de Commissie van aanbestedingsexperts en/of een rechter daar inhoudelijk niet veel tegenin kan brengen. Of men moet alsdan echt op de stoel van de aanbestedende dienst (willen) gaan zitten.


En is wellicht uiteindelijk ‘iedereen blij’. Mij bereiken immers (ook) geluiden, dat (ook) de aannemers inmiddels niet zo blij (meer) zijn met de (bij wet voorgeschreven) EMVI-gunningen. Zie daartoe overigens ook:




 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten