woensdag 16 april 2014

Contractuele vervaltermijn i.v.m. de beslissing tot voorselectie


Het hanteren van een ‘standstill-termijn’ of ‘opschortende termijn’ na de ‘voorselectie’ bij een ‘niet-openbare aanbestedingsprocedure’ is niet wettelijk verplicht. Men zie bijvoorbeeld artikel 2.27 Aanbestedingswet 2012:

“De aanbestedende dienst die de niet-openbare procedure toepast doorloopt de volgende stappen. De aanbestedende dienst:
a. maakt een aankondiging van de overheidsopdracht bekend;
b. toetst of een gegadigde valt onder een door de aanbestedende dienst gestelde uitsluitingsgrond;
c. toetst of een niet-uitgesloten gegadigde voldoet aan de door de aanbestedende dienst gestelde geschiktheidseisen;
d. beoordeelt de niet-uitgesloten of niet-afgewezen gegadigden aan de hand van de door de aanbestedende dienst gestelde selectiecriteria;
e. nodigt de geselecteerde gegadigden uit tot inschrijving;
f. toetst of de inschrijvingen voldoen aan de door de aanbestedende dienst gestelde technische specificaties, eisen en normen;
g. beoordeelt de geldige inschrijvingen aan de hand van het door de aanbestedende dienst gestelde gunningscriterium, bedoeld in artikel 2.114 en de nadere criteria, bedoeld in artikel 2.115;
h. maakt een proces-verbaal van de opdrachtverlening;
i. deelt de gunningsbeslissing mee;
j. kan de overeenkomst sluiten;
k. maakt de aankondiging van de gegunde opdracht bekend.”

Volgens het ‘stappenplan’ voornoemd vindt aldus ‘direct’ na de ‘voorselectie’ de uitnodiging tot de inschrijvingsfase plaats (zie sub e voornoemd).

Ingevolge artikel 1.1 Aanbestedingswet 2012 is de ‘gunningsbeslissing’ (zie sub i voornoemd):

“de keuze van de aanbestedende dienst of het speciale sectorbedrijf voor de ondernemer met wie hij voornemens is de overeenkomst waarop de procedure betrekking had te sluiten, waaronder mede wordt verstaan de keuze om geen overeenkomst te sluiten.”

En de ‘gunningsbeslissing’ komt onder meer terug in artikel 2.127 lid 1 Aanbestedingswet 2012:

“Een aanbestedende dienst neemt een opschortende termijn in acht voordat hij de met de gunningsbeslissing beoogde overeenkomst sluit.”

Door ná de voorselectie géén ‘standstill-termijn’ of ‘opschortende termijn’ te hanteren bestaat het risico, dat in de voorselectie (fase 1 van de aanbestedingsprocedure) afgevallen ondernemers eerst na het doorlopen van de inschrijvingsfase (fase 2 van de aanbestedingsprocedure) bezwaren met betrekking tot (vermeende) onrechtmatigheden tijdens de voorselectie naar voren (kunnen) brengen. Mochten de bezwaren (door de rechter) gegrond worden bevonden, is minst genomen sprake van verspilde tijd en moeite. In het voorkomend geval moet fase 2 (immers) over (met andere gegadigden).

Vandaar dat in de praktijk veelal na de voorselectie (ook) een ‘standstill-termijn’ of ‘opschortende termijn’ wordt gehanteerd. Een en ander heeft van doen met c.q. betreft de mogelijkheid tot het (kunnen) toepassen van een ‘contractuele vervaltermijn’.

Dat een en ander in de praktijk in beginsel ook (echt) ‘werkt’, volgt uit (recentelijk) Rechtbank Noord-Holland 30 januari 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:611:


Men zien r.o. 4.4 (gedeeltelijk):

“De voorzieningenrechter overweegt te dien aanzien als volgt. De hiervoor onder r.o. 2.3. weergegeven vervaltermijn is een voor de selectiefase specifiek opgenomen contractuele vervaltermijn die naar geldend recht door een aanbesteder rechtsgeldig in zijn aanbestedingsstukken kan worden opgenomen. Na het verstrijken van deze termijn kan een selectiebeslissing in beginsel niet meer worden aangevochten. Het door de gemeente met de separate vervaltermijn in deze aanbesteding geïntroduceerde stelsel strekt er blijkens de door de gemeente gegeven en door Lappset niet weersproken toelichting toe wezenlijke belangen als behoud van concurrentie en snelheid in de procedure alsmede duidelijkheid voor partijen tot gelding te brengen. De gemeente heeft terecht betoogd dat van die strekking weinig zou overblijven indien het enkel stellen van een nieuw aan het licht getreden omstandigheid er reeds toe zou kunnen leiden dat de discussie over de door de gemeente in het kader van de selectie verrichte beoordeling van de geschiktheid van kandidaten alsnog kan worden gevoerd en voldoende zou zijn om een aanbestedende dienst tot additionele motivering of herbeoordeling van de selectie te nopen.”

Slechts onder omstandigheden ‘werkt’ een en ander volgens de voorzieningenrechter (evenwel) niet (r.o. 4.4 gedeeltelijk):

“Dat brengt mee dat voor het terzijde stellen van de vervaltermijn vereist is dat er niet alleen (a) een plausibele verklaring wordt gegeven waarom van de feitelijke omstandigheden waarop een beroep wordt gedaan niet eerder melding kon worden gemaakt, maar ook dat (b) die omstandigheden zelf van dien aard zijn dat er aanleiding is voor aarzelingen over de juistheid van de beoordeling die de aanbestedende dienst heeft uitgevoerd.”

Maar in kwestie was van een en ander geen sprake (r.o. 4.5 en 4.6):

“4.5       De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval aan geen van beide eisen wordt voldaan:

Ad (a)
Lappset heeft op dit punt niet meer gesteld dan dat zij enige dagen nadat de gemeente haar gunningsvoornemen had kenbaar gemaakt van een tipgever (een concurrent) heeft vernomen dat Kompan niet (zelf) kan beschikken over het vereiste ISO 14001 of gelijkwaardig certificaat (zie de hierboven onder r.o. 2.7 weergegeven e-mail van Lappset, alsmede haar pleitnota). Daarnaast neemt Lappset bij gebrek aan wetenschap aan dat Kompan evenmin beschikt over het ISO 9001 certificaat (dagvaarding sub 36). Uit die stellingen volgt in het geheel niet waarom Lappset niet veel eerder over de betreffende informatie heeft kunnen beschikken. Onduidelijk is of Lappset in een eerder stadium pogingen heeft gedaan om zicht te krijgen op de certificeringen van haar mede-inschrijvers. Ook is de identiteit van de tipgever/concurrent niet medegedeeld en is onduidelijk gebleven of Lappset heeft geverifieerd waar deze tipgever/concurrent de informatie vandaan had en waarom deze daarmee niet eerder is gekomen. Het is nodig om deze eisen aan de stelplicht te stellen om aldus het strategisch gebruik van snippers informatie te ontmoedigen. Wat betreft het ISO 9001 certificaat komt Lappset niet verder dan veronderstellen, hetgeen eens te meer onvoldoende is.

Ad (b)
De gemeente en Kompan hebben onweersproken aangevoerd dat de door Lappset overgelegde certificaten niet de certificaten zijn die Kompan bij haar aanmelding heeft ingediend. Dat brengt mee dat de exegese van deze certificaten, waarop de inhoudelijke stellingen van Lappset zijn gebaseerd, geen betekenis kan hebben voor een oordeel over de vraag of de gemeente de beoordeling van de inschrijvers in het licht van de geschiktheidseisen deugdelijk heeft uitgevoerd.

4.6.        De slotsom van het voorgaande is dat niet kan worden gezegd dat het door de gemeente gedane beroep op de vervaltermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat brengt mee dat Lappset niet ontvankelijk is in haar vorderingen en dat de overige verweren van de gemeente en Kompan geen bespreking meer behoeven.”

Een correct en voor de praktijk bruikbaar vonnis, zo lijkt mij.

Kees van de Water
KW Legal (2014)


Geen opmerkingen:

Een reactie posten