dinsdag 29 april 2014

Het ongewenste ‘voorwaardelijke’ voornemen tot gunning


Er blijken aanbestedende diensten die (in een openbare procedure) eerst een voornemen tot gunning uit doen, en daarna pas - tijdens de ‘Alcateltermijn’ - bij de ‘winnaar’ overgaan tot een check op de bewijsmiddelen met betrekking tot de gegevens en inlichtingen uit de Eigen verklaring (EV) en (voor zover aan de orde) tot een verificatiegesprek.

Dat lijkt mij geen goede aanpak.

In het voorkomend geval kan een en ander namelijk leiden tot onnodig verspilde tijd en moeite en/of een onnodige druk op de planning, wanneer een voornemen tot gunning moet worden ingetrokken omdat de ‘winnaar’ niet in staat is de gevraagde bewijzen te overleggen.

Verder luidt artikel 1.1 Aanbestedingswet 2012:

“gunningsbeslissing: de keuze van de aanbestedende dienst of het speciale sectorbedrijf voor de ondernemer met wie hij voornemens is de overeenkomst waarop de procedure betrekking had te sluiten, waaronder mede wordt verstaan de keuze om geen overeenkomst te sluiten”

En ingevolge artikel 2.127 lid 1 Aanbestedingswet 2012 geldt:

“Een aanbestedende dienst neemt een opschortende termijn in acht voordat hij de met de gunningsbeslissing beoogde overeenkomst sluit.”

Voornoemde artikelen lijken mij van een - in beginsel - ‘onvoorwaardelijk’ voornemen tot gunning uit te gaan.

De aanpak voornoemd komt (echter) feitelijk neer op:

“Onder voorbehoud van een check op de gevraagde bewijsmiddelen met betrekking tot de gegevens en inlichtingen uit de Eigen verklaring en een positief verificatiegesprek zijn wij voornemens te gunnen aan ondernemer X.”

En betreft dus feitelijk een ‘voorwaardelijk’ voornemen tot gunning. (Waarbij het overigens (maar) de vraag is, of de opschortende (‘Alcatel-‘) termijn alsdan zo wel begint te lopen en of afgewezen inschrijvers zo wel een juiste inschatting kunnen maken, of een kort geding aangewezen is. Hetgeen ook ongewenste gevolgen voor de aanbestedende dienst kan hebben.)

Wat men daar ook van vindt, voornoemde aanpak kan in het voorkomend geval tot (uiterst) onredelijke gevolgen leiden. Men denkt aan het geval, dat een ‘afgeschreven’ inschrijver er zeker van is dat de ‘winnaar’ niet voldoet aan een geschiktheidseis of dat op de ‘winnaar’ een uitsluitingsgrond van toepassing is. De ‘afgeschreven’ inschrijver rest feitelijk (ter voorbereiding van een kort geding) niets anders dan zijn advocaat in te schakelen, hetgeen hem (direct) tot kosten leidt.

In die zelfde (‘Alcatel-‘) periode dat een ‘afgeschreven’ inschrijver zijn advocaat inschakelt en aldus kosten maakt, kan de aanbestedende dienst er achter komen, dat de ‘winnaar’ niet in staat is de betreffende bewijzen te overleggen. Het voornemen tot gunning wordt alsdan terecht ingetrokken. Maar de ‘afgeschreven’ inschrijver blijft met reeds (terecht) gemaakte kosten zitten. Dat lijkt niet redelijk en was met een andere aanpak door de aanbestedende dienst zeker te voorkomen geweest. Hetgeen aldus ook van doen heeft met de proportionaliteit en de zorgvuldigheid van het handelen van de aanbestedende dienst. En daarmee (dus) ook de ‘rechtmatigheid’ betreft.

Het komt mij dus voor, dat de redelijkheid, proportionaliteit en zorgvuldigheid (onverkort) voorschrijven, dat de aanbestedende dienst tot de in de aanbestedingsprocedure aangekondigde check op de bewijsmiddelen met betrekking tot de gegevens en inlichtingen uit de Eigen verklaring en eventueel tot een verificatiegesprek overgaat, alvorens hij het voornemen tot gunning uitdoet.

Hetgeen ook niet in strijd is met (doel en strekking van) de betreffende wettelijke bepaling (lastenverlichting).

Ingevolge artikel 2.102 lid 1 Aanbestedingswet 2012 geldt:

“De aanbestedende dienst kan de juistheid nagaan van een of meer gegevens of inlichtingen in de eigen verklaring van de gegadigden die hij wil uitnodigen om een inschrijving in te dienen of van de inschrijvers bij welke hij voornemens is de overheidsopdracht te plaatsen.”

En de Memorie van toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 440, nr. 3), pag. 87 luidt ter zake als volgt:

“In de toelichting op afdeling 2.3.4 is uiteengezet dat een aanbestedende dienst in de inschrijffase een ondernemer alleen om een eigen verklaring mag vragen. Alleen van de winnende inschrijver bij een openbare procedure en de geselecteerde gegadigde bij een niet-openbare procedure, concurrentiegerichte dialoog en onderhandelingsprocedure met aankondiging kunnen de inlichtingen en gegevens uit de eigen verklaring worden geverifieerd. Het is aan de aanbestedende dienst om te bepalen welke gegevens en inlichtingen hij wil controleren en eventueel in welke volgorde.”

Ik zie namelijk niet in, waarom na de beoordelingsfase - waarin een controle op de EV (incl. referenties), een controle op de ‘besteksconformiteit’ en een beoordeling aan de hand van de gunningscriteria heeft plaatsgevonden - geen sprake is of kan zijn van een ‘winnende inschrijver’. Het ‘spel’ is alsdan immers feitelijk al ‘gespeeld’. En verder lijkt mij alsdan feitelijk ook (al) bekend bij welke inschrijver de aanbestedende dienst ‘voornemens is de overheidsopdracht te plaatsen’ (zie artikel 2.102 lid 1 Aanbestedingswet 2012).

En zou dat anders zijn, dan hebben we (dus) te maken met een Aanbestedingswet 2012 die enerzijds (papieren) proportionaliteit predikt, en anderzijds feitelijk disproportioneel, onredelijk en onzorgvuldig handelen voorschrijft (of uitlokt).

Overigens, er wordt in beginsel geen enkel (niemands) belang geschaad, wanneer de aanbestedende dienst tot de in de aanbestedingsprocedure aangekondigde check op de bewijsmiddelen met betrekking tot de gegevens en inlichtingen uit de Eigen verklaring en eventueel tot een verificatiegesprek overgaat, alvorens hij het voornemen tot gunning uitdoet.

Bij een andere aanpak en wetsuitleg is dat (dus) juist wel het geval.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten