dinsdag 17 juni 2014

Zorgvuldigheid en redelijkheid


Een - met humor - gestarte discussie op Linkedin (groep Aanbestedingsrecht) “Gemeente verslaat Marcel Proust” (Theo van der Linden) die door de reactie van Roy Wuijster een hoogst interessante en actuele inhoudelijke wending krijgt:

“Eiser, nummer 2 [Growepa], stelt: omdat winnaar [A] in strijd met het bestek heeft ingeschreven met een negatief bedrag en zij vervolgens haar inschrijving in overleg met de gemeente inhoudelijk heeft gewijzigd, is die ongeldig. Gegund moet daarom worden aan nummer 2 [Growepa] voor zover de gemeente nog tot gunning wenst over te gaan. Growepa vecht mede daarom natuurlijk niet het beoordelingssysteem zelf aan, en dat is natuurlijk verstandig.

De gemeente heeft (na de inschrijvingen en het bezwaar van Growepa tegen de gunningsbeslissing), op eigen initiatief en zonder enige opmerking van inschrijvers, in al haar wijsheid besloten dat haar beoordelingssysteem van geen kanten deugde (de al evenmin verhelderende Proustiaanse passage) en heeft op basis daarvan niet alleen Growepa verzocht de inschrijving te wijzigen en deswege in overeenstemming te brengen met de bestekseisen, maar heeft en passant ook maar eens een ander beoordelingssysteem verzonnen, waarbij nog steeds als uitkomst de inmiddels vertimmerde inschrijving kon winnen.

Het wordt er niet beter op. De meest simpele aanbestedingen geven nog steeds fundamentele problemen. De meeste ernstige gevallen glibberen er natuurlijk gewoon tussendoor omdat veel inschrijvers het wel uit hun hoofd laten om tijdig te klagen of gewoon niet de ervaring of de kennis hebben om iets op te merken wat aan de vermeend deskundige aanbestederskant ook niet is opgemerkt omdat het daar immers is verzonnen. “Ik snap het niet maar (schouderophalend) het zal wel goed zitten”, oftewel: een gezonde dosis cognitieve dissonantie.

Elke klager wordt niettemin stante pede vakkundig als een vervelende horzel verdoofd met de magische bezweringsformule van de Grote Tovenaar Grossmann die als gewillige beul elke oppositie monddood maakt. De indruk ontstaat dat beschrijvende documenten worden opgesteld met dát in het achterhoofd.

Het wordt daarom tijd om de dictatuur van Grossmann weer in een gezond evenwicht te brengen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheidsbeginsel (art. 3:2 Awb). Niets in het EU-recht verzet zich tegen een dergelijke aanvullende nationale discretionaire bevoegdheid. Slechts dát kan een voldoende prikkel zijn voor aanbesteders om het huiswerk zelf te doen niet over te laten aan inschrijvers.

Als inschrijvers het huiswerk op tijd inleveren valt het kwartje over het algemeen uiteindelijk wel. Daarom komen dit soort schrijnende gevallen veelal niet voor de rechter. Deze zaak kwam echter wel voor de rechter omdat het (gewijzigde) beoordelingssysteem niet door enige partij ter discussie was gesteld. Opmerkelijk is dan ook dat de rechter hier geheel op eigen initiatief (je ziet hem al zuchtend schrijvend aan dit vonnis een oplossing voor dit dilemma bedenken) maar zelf de stekker uit de aanbestedingsprocedure trekt zonder dat een procespartij zich in haar belang op dat standpunt heeft gesteld en dienaangaande iets in haar belang heeft gevorderd. Zeer opmerkelijk. Een beetje strijdig met Grossmann weliswaar, maar wel een hoopvolle oplossing.”

Een dik jaar ‘Aanbestedingswet 2012’ verder. Het lijkt er inderdaad niet beter op te worden….

Mijn reactie luidde als volgt:

“Eens met Roy. Bij een kort geding vóór inschrijving (als hèt middel om aan de ‘Grossmann-dictatuur’ te ontsnappen) is bijvoorbeeld ook niemand gebaat (al is het maar vanwege de (maatschappelijke) kosten van een en ander).

Het ‘primaat’ van ‘het huiswerk’ ligt in beginsel (inderdaad) bij de AD. In dat verband volg ik Roy ter zake het zorgvuldigheidsbeginsel (denk aan: een zorgvuldige voorbereiding en een zorgvuldige belangenafweging).

Echter, het betreft wellicht een in het voorkomend geval (te) ‘eenzijdige benadering’. Bijvoorbeeld i.v.m. ‘vergissen is menselijk’, dubieuze wettelijke regels, dubieuze adviezen CvAE en/of het gegeven dat soms bewust (opportunistisch of strategisch) of onbewust (gebrek aan kennis) ‘fouten’ niet worden gemeld door ondernemers/inschrijvers.

En in dat verband zou de door Roy (m.i. terecht) naar voren gebrachte discussie met betrekking tot de ‘Grossmann-dictatuur’ wellicht ook benaderd kunnen worden vanuit de precontractuele werking van de redelijkheid en billijkheid. Die geldt namelijk ‘wederzijds’. Althans, dat zou zo moeten zijn.

Hetgeen wellicht ook kan leiden tot (meer) evenwichtige of gezonde verhoudingen met betrekking tot de ‘Grossmann-dictatuur’.

Overigens had de AD in kwestie, Rechtbank Den Haag 25 april 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:5342:


In plaats van bijvoorbeeld tijd, geld en moeite besteden aan de Proustiaanse brief, (op enig (eerder) moment) gewoon moeten ‘stopzetten’, ‘uithuilen’ en opnieuw beginnen. Als gevolg van (nationale) jurisprudentie mogelijk zelfs zonder een wezenlijk gewijzigd bestek. Had bijvoorbeeld een hoop belastingcenten gescheeld. En was mede daarom wellicht ook zo ‘zorgvuldig’ of ‘redelijk’ geweest.

Tenslotte, (slechts) kijkend naar het vonnis en de ‘fictieve kortingen’, lijkt deze casus een ‘schoolvoorbeeld’ van hoe gunning op EMVI (inmiddels) een ‘procedureel kunstje’ lijkt te zijn geworden. Althans, ik kan het ‘(al dan niet zuiver) economisch voordeel’ van de fictieve kortingen niet plaatsen. Een en ander lijkt mij immers moeilijk enig verband met ‘de werkelijkheid’ te (kunnen) hebben. Maar dat kan ik niet hard maken en zal dus wel aan mij liggen.”

Ik voeg daar thans het volgende aan toe.

Fictieve kortingen
Inhoudelijk, aanbestedingsrechtelijk en ‘rekenkundig’ kan (zal) ik het natuurlijk helemaal mis hebben met mijn ‘schoolvoorbeeld’ voornoemd. Ik heb bijvoorbeeld (ook) geen weet van de inhoud van het bestek, de (zorgvuldige) raming en de concrete kwalitatieve gunningscriteria.

Echter, toch nóg een (reken-) voorbeeldje naar aanleiding van punt 1.9 van het vonnis en met betrekking tot ‘EMVI’ in het algemeen.

Aannemer A schrijft besteksconform in met € 300.000,--. Hij voldoet (dus) aan de ‘minimum (bestek) eisen’. Hij ‘scoort’ ook op de kwalitatieve gunningscriteria (‘de wensen’). En wel zodanig dat hij ter zake een fictieve korting van € 50.000,-- behaalt.

Aannemer B schrijft besteksconform in met € 490.000,--. Hij voldoet (dus) aan de ‘minimum (bestek) eisen’. Hij ‘scoort’ ook op de kwalitatieve gunningscriteria (‘de wensen’). En wel zodanig dat hij ter zake een fictieve korting van € 250.000,-- behaalt.

Aannemer B ‘wint’ (dan) in de aanbestedingsprocedure. Hij komt ‘fictief’ immers uit op € 240.000,--. En dat is dus ‘lager’ dan de ‘fictieve’ € 250.000,-- van aannemer A.

De AD contracteert aannemer B (natuurlijk) voor een aannemingssom van € 490.000,--. Daar is immers ook mee ingeschreven (aanbod en aanvaarding ex artikel 6: 217 lid 1 BW).

Aanbestedingsrechtelijk en ‘rekenkundig’ is een en ander in het voorkomend geval volledig juist (en in het voorkomend geval (dus) ook aanbestedingsrechtelijk te motiveren jegens inschrijvers).

Maar ook - in meer algemene en maatschappelijke zin - ‘wenselijk’? Moet ‘de gemeenschap’ in kwestie echt € 190.000,-- meer betalen, in vergelijking tot een uitvoering door aannemer A voor een aannemingssom van € 300.000,--?

Is met de inschrijving van aannemer B echt sprake van de ‘beste prijs-kwaliteitverhouding’ in de zin van bijvoorbeeld Overweging 46 RL 2004/18/EG?

Het kan. Maar het komt mij voor, dat de AD alsdan (wel) met een (echt) goed verhaal zal moeten komen om de zorgvuldigheid en redelijkheid van een en ander jegens de belastingbetaler te (kunnen) verantwoorden. Gunnen op EMVI moet en mag (immers) geen ‘procedureel kunstje’ zijn of worden.

Zie overigens voor een ander voorbeeld met betrekking tot het verschil tussen een ‘9’ en een ‘8’ ook:


Contractuele vervaltermijn
Het is in het voorkomend geval denkbaar, dat een door de AD in de aanbestedingsdocumenten opgenomen ‘contractuele vervaltermijn’ met betrekking tot ‘klagen’ in verband met ‘onvolkomenheden, tegenstrijdigheden, onjuistheden, strijd met het recht etc.’ in de aanbestedingsdocumenten een toets aan het zorgvuldigheidsbeginsel (wel) doorstaat. Een en ander hangt immers (natuurlijk) ook af van de (zo nodig ‘technisch juridische’) motivering in het individuele concrete geval.

Men zie voor zo’n ‘contractuele vervaltermijn’ bijvoorbeeld Rechtbank Gelderland 28 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:6409, r.o. 4.6 (gedeeltelijk): “[-]In paragraaf 2.6.1 sub 16 van de offerteaanvraag is ook opgenomen dat indien een ondernemer onvolkomenheden of tegenstrijdigheden constateert hij dit zo spoedig mogelijk kenbaar dient te maken aan de aanbestedende dienst en dat een inschrijver zich na de inschrijving hierop niet meer kan beroepen.” Of Rechtbank Den Haag 25 februari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:2965, r.o. 4.3 (gedeeltelijk): “Onder 1.6 van het Beschrijvend Document 2 staat vermeld dat inschrijvers uiterlijk op 7 oktober 2013 vóór 11.00 uur eventuele tegenstrijdigheden of onvolkomenheden in dat document aan de aanbestedende dienst kenbaar moeten maken. [-]”

In de praktijk blijken aanbestedende diensten in de inlichtingenronde niet zelden (ondanks ‘bezwaren’ van ondernemers) te volharden in (aperte) ‘onjuistheden’ in de aanbestedingsdocumenten. Hetgeen ondernemers alsdan feitelijk tot wanhoop kan drijven. Bijvoorbeeld omdat een kort geding vóór inschrijvingsdatum voor hen - bijvoorbeeld om ‘economische’ redenen, of anderszins in verband met kostenoverwegingen - (‘gewoon’) geen reële optie is.

Een toets aan de precontractuele werking van de redelijkheid en billijkheid biedt in dat soort gevallen wellicht meer mogelijkheden voor ondernemers dan het zorgvuldigheidsbeginsel om na inschrijvingsdatum de ‘contractuele vervaltermijn’ onderuit te halen. Bijvoorbeeld omdat bij een toets aan de precontractuele werking van de redelijkheid en billijkheid (ook) rekening kan worden gehouden bij (al) hetgeen zich heeft ‘afgespeeld’ tijdens de aanbestedingsprocedure. In dat verband is een toets van een ‘contractuele vervaltermijn’ aan het zorgvuldigheidsbeginsel bijvoorbeeld (vaak) een meer ‘statisch’ en/of ‘niet dynamisch’ gebeuren.

Vermits (overigens) in de inlichtingenronde tenminste iets van een (gemotiveerd) ‘bezwaar’ is gemaakt. De AD moet in het voorkomend geval immers ook verder. En mag (moet) natuurlijk (bijvoorbeeld in het kader van de precontractuele werking van de redelijkheid en billijkheid) ook wel ergens op (kunnen) ‘vertrouwen’.

Waar het mij in kwestie (echter) met name om gaat, is het (even) - ‘in redelijkheid’ - stilstaan bij vragen als: “Is het (in alle gevallen) wel zo redelijk om een ondernemer op kort geding kosten te jagen zonder dat hij reëel zicht heeft op gunning van de opdracht?” Of: “Is het (in alle gevallen) wel zo redelijk om iemand op kort geding kosten te jagen met slechts een heraanbesteding als (enige) te bereiken resultaat?”

Men moet daarbij (immers) ook niet vergeten, dat een - (wel eens) bij aanbestedingsprocedures veronderstelde - ‘voorovereenkomst’ feitelijk (en zeker in eerste aanleg) eenzijdig door de AD wordt bepaald. Waarbij het overigens een interessante vraag is, wanneer (op welk tijdstip) die overeenkomst dan door ondernemers wordt ‘aanvaard’? Bijvoorbeeld, (ècht) al tijdens de inlichtingenronde en/of vóór inschrijvingsdatum? Wellicht. Maar zo vanzelfsprekend is dat eigenlijk (nu ook weer) niet. En zeker niet, wanneer bijvoorbeeld (klaarblijkelijke) onredelijke (bezwarende), disproportionele of (louter) AD-eenzijdige voorwaarden en bedingen in de aanbestedingsdocumenten zijn opgenomen. Het staat voor mij (in ieder geval) niet vast, dat een (eenzijdig bepaalde) ‘contractuele vervaltermijn’ in alle gevallen (wel zo) redelijk of proportioneel is.

Op de vraag of de nationale rechters aan het ‘Grossmann-arrest’ (HvJEG 12 februari 2004 in zaak C-230/02) wellicht een te ruime uitleg of strekking geven (zie bijvoorbeeld Rechtbank Overijssel 28 maart 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:1601, Rechtbank Gelderland 28 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:6409 en Rechtbank Den Haag 10 september 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:11624), kom ik nog een keer terug.

Ik vermeld hier wel, dat de ‘context’ van het ‘Grossmann-arrest’ gelegen was in met name (doel en strekking van) Richtlijn 89/665/EEG en dat onderneming Grossmann Air Service géén rechtstreeks beroep had ingesteld tegen het besluit van de aanbestedende dienst houdende vaststelling van de (discriminerende) specificaties van de oproep tot inschrijving èn géén offerte had ingediend. Dat lijken mij toch wel (wellicht in ieder geval twee, mogelijk drie ‘cumulatieve’) relevante omstandigheden.

Voorts lijkt het ‘Grossmann-arrest’ als uitgangspunt te hebben, de ‘effectiviteit van beroepsprocedures’. En zien we thans (ook) in de praktijk (zie bijvoorbeeld Rechtbank Overijssel 28 maart 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:1601, r.o. 4.5) het uitgangspunt (van) ‘het belang van snelle en effectieve aanbestedingsprocedures’.

Hoe dan ook. Een andere mogelijkheid om zo’n ‘contractuele vervaltermijn’ aan te tasten is tenslotte wellicht gelegen in artikel 3: 13 BW:

“1.         Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
2.           Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
3.           Uit de aard van een bevoegdheid kan voortvloeien dat zij niet kan worden misbruikt.”

Ik denk dan in eerste instantie bijvoorbeeld aan (lid 2): “in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.” In relatie tot “het (even) - ‘in redelijkheid’ - stilstaan bij vragen als: [-]” als hierboven genoemd.

Dus in dat verband (ook) een ‘redelijke’ belangenafweging. Of een ‘redelijkheidstoetsing’.

Maar de aanbestedingspraktijk kan mogelijk op onderdelen ook wel wat (meer) ‘redelijkheid’ gebruiken. Althans, daar lijkt het zo nu en dan (wel) op.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten