woensdag 16 oktober 2019

Rechtmatig belang bij het vorderen van bescheiden


Artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) luidt als volgt:

1.            Hij die daarbij rechtmatig belang heeft, kan op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Onder bescheiden worden mede verstaan: op een gegevensdrager aangebrachte gegevens.
2.            De rechter bepaalt zo nodig de wijze waarop inzage, afschrift of uittreksel zal worden verschaft.
3.            Hij die uit hoofde van zijn ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht is, is niet gehouden aan deze vordering te voldoen, indien de bescheiden uitsluitend uit dien hoofde te zijner beschikking staan of onder zijn berusting zijn.
4.            Degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, is niet gehouden aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.

Voornoemd artikel wordt ook in aanbestedingsgeschillen gebruikt.

Men zie bijvoorbeeld (tussenvonnis) Rechtbank Overijssel 10 oktober 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:3682:


3.13.      Artikel 843a, eerste lid Rv bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Op grond van artikel 843a, vierde lid Rv kan degene die over de betreffende bescheiden beschikt de gevorderde inzage weigeren indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Of de redenen die zijn aangevoerd tegen verschaffing van de gevraagde gegevens opwegen tegen de eisen van een behoorlijke rechtsbedeling moet door de rechter in een belangenafweging worden beoordeeld.
[…]
3.18.      Los van de vraag of Loostad een rechtmatig belang heeft bij inzage dan wel afgifte van de overige door haar gevorderde bescheiden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering van Loostad tot het overleggen van de individuele beoordelingen door de beoordelingscommissie, de verslagen van de bespreking(en) inzake de kwaliteitsbeoordeling door de beoordelingscommissie, de evaluaties van de individuele scores en de adviezen van derden waaronder in ieder geval de (volledige) adviezen van de Corporaties, de Winkeliersvereniging, Branche Advies Commissie en DTNP veel verder gaat dan de aanbestedingsrechtelijke regels voorschrijven, waarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat een verliezende inschrijver zodanige informatie moet krijgen van de aanbestedende dienst, dat hij daaruit kan begrijpen waarom zijn inschrijving niet als winnend uit de beoordeling is gekomen. Bovendien dient niet uit het oog te worden verloren dat er sprake is van een consensusbeoordeling van de beoordelingscommissie en niet bindende adviezen van derden, zodat in dat licht bezien ook niet valt in te zien welk hier in rechte te honoreren belang Loostad heeft bij de voornoemde bescheiden.
3.19.      Daar komt bij dat een aanbestedende dienst in beginsel geen informatie openbaar mag maken die de rechtmatige commerciële belangen van een inschrijver zouden kunnen schaden. De hiervoor vermelde bescheiden zijn interne stukken van de Gemeente betreffende haar eigen oordeelsvorming over de inschrijvingen, althans adviezen van derden ten behoeve van de eigen oordeelsvorming van de Gemeente. De bescheiden zijn daarmee te beschouwen als informatie die in het kader van een aanbesteding zijn verstrekt. Het is zeer aannemelijk dat deze interne stukken en adviezen (ook) bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie bevatten over de inschrijving van Dura Vermeer en mogelijk ook van andere gegadigden die in een eerdere fase bij deze aanbesteding betrokken zijn geweest. In dit verband kan ook niet onvermeld blijven dat Loostad in het incident tot tussenkomst dan wel voeging bezwaren heeft geuit tegen overlegging van het gedeeltelijk advies van de Winkeliersvereniging ter zake haar inschrijving (productie 11) aan Dura Vermeer, omdat deze productie vertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie bevat, terwijl zij in het onderhavige incident vordert dat zij kennis kan nemen van de volledige adviezen.
3.20.      Naar het oordeel van de voorzieningenrechter rechtvaardigt het voorgaande de conclusie dat de belangen van Dura Vermeer en mogelijk andere gegadigden bij de aanbesteding op een zodanige wijze worden geschonden dat de Gemeente op grond van het bepaalde in artikel 843a lid 4 Rv niet kan worden gehouden om deze stukken aan Loostad te verstrekken dan wel om hier inzage in te verlenen.
3.21.      De verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 16 juli 2017 (ECLI:NL:GHDHA:2019:1836) kan Loostad niet baten, omdat in de in dat arrest aan het Hof ter beoordeling voorgelegde casus sprake was van een vordering die niet uitsluitend was gebaseerd op de beoordeling van de inschrijving, maar ook op de stelling dat de aanbestedende dienst de mededinging had uitgeschakeld door de winnaar van de aanbesteding een oneigenlijke voorsprong te verschaffen. Het zich voordoen van een dergelijke situatie is hier niet gesteld noch gebleken.

Het arrest van het Hof Den Haag als genoemd in r.o. 3.21 hierboven is van datum 16 juli 2019 (Hof Den Haag 16 juli 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1836). Interessante overwegingen uit dat arrest zijn:


22.         Als gewichtige reden om niet aan de vordering tot inzage te voldoen, doet EUR een beroep op de geheimhoudingsplicht van artikel 2.57 en artikel 2.138 sub c van de Aanbestedingswet 2012 (Aw) en de vertrouwelijkheid van inschrijvingen, die in het Beschrijvend Document is gegarandeerd. Volgens EUR vallen de stukken genoemd in randnummer 41 van de memorie van antwoord in het incident onder deze geheimhoudingsplicht. Tot de daar genoemde stukken behoren onder meer de inschrijving van [naam B.V.] en anderen, en de gunningsinformatie met betrekking tot [naam B.V.] en anderen. Het hof gaat er vanuit dat daarmee zijn bedoeld inschrijvingen en gunningsinformatie ter zake van de aanbesteding die EUR in 2016 heeft georganiseerd. Van dergelijke stukken valt aan te nemen dat zij onder de geheimhoudingsplicht vallen. Voor zover de vordering van FacilitylinQ op deze stukken betrekking heeft, zal EUR van deze stukken dus geen afschrift hoeven te verstrekken. Hetzelfde geldt voor e-mails met betrekking tot biedingen van [naam B.V.] en anderen die zijn uitgebracht in het kader van de aanbesteding georganiseerd in 2016. In randnummer 41 van de memorie van antwoord in het incident noemt EUR verder de bijlage bij de e-mail van 1 december 2014. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de zojuist genoemde geheimhoudingsplicht hierop eveneens van toepassing is. Blijkens de datum van de e-mail moet de aanbieding immers voorafgaand aan de aanbesteding zijn gedaan. De artikelen 2.57 en 2.138 sub c Aw en het Beschrijvend Document gelden niet voor informatie die niet in het kader van een aanbesteding is verstrekt.
23.         EUR voert verder aan dat bepaalde e-mails vertrouwelijke financiële bedrijfsgegevens van derden bevatten waarvan verstrekking aan FacilitylinQ de mededinging zou kunnen vervalsen. Ten aanzien van deze e-mails kan EUR een beroep doen op gewichtige redenen om de informatie niet te verstrekken. In het algemeen zal kunnen worden volstaan met het onleesbaar maken van deze gegevens in de stukken waarvan afschrift wordt gevorderd, tenzij deze stukken uitsluitend uit financiële bedrijfsgegevens bestaan; in dat geval kan EUR weigeren de stukken in hun geheel te verstrekken.
24.         EUR voert ook nog aan dat een behoorlijke rechtsbedeling zonder de door FacilitylinQ gevorderde gegevens is gewaarborgd, omdat de rechtsbedeling in deze zaak er uitsluitend om gaat of FacilitylinQ de juiste tekeningen heeft aangeleverd. Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen, miskent dit verweer van EUR dat de vorderingen van FacilitylinQ in de hoofdzaak niet uitsluitend zijn gebaseerd op de beoordeling van de inschrijving van FacilitylinQ, maar ook op de stelling dat EUR de mededinging heeft uitgeschakeld door [naam B.V.] een oneigenlijke voorsprong te verschaffen.
25.         Ten slotte doet EUR een beroep op de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid sub c Wob. Op grond van deze bepaling blijft het verstrekken van informatie ingevolge de Wob achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn medegedeeld. Deze weigeringsgrond geldt echter voor het verstrekken van informatie ingevolge de Wob en kan niet in het kader van artikel 843a Rv aan FacilitylinQ worden tegengeworpen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten