Artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) luidt als
volgt:
1. Hij
die daarbij rechtmatig belang heeft, kan op zijn kosten inzage, afschrift of
uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking
waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze
bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Onder
bescheiden worden mede verstaan: op een gegevensdrager aangebrachte gegevens.
2. De
rechter bepaalt zo nodig de wijze waarop inzage, afschrift of uittreksel zal
worden verschaft.
3. Hij
die uit hoofde van zijn ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht
is, is niet gehouden aan deze vordering te voldoen, indien de bescheiden uitsluitend
uit dien hoofde te zijner beschikking staan of onder zijn berusting zijn.
4. Degene
die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, is niet
gehouden aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen
zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke
rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is
gewaarborgd.
Voornoemd artikel wordt ook in aanbestedingsgeschillen gebruikt.
Men zie bijvoorbeeld (tussenvonnis) Rechtbank Overijssel 10 oktober
2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:3682:
3.13. Artikel
843a, eerste lid Rv bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op
zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde
bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers
partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn
berusting heeft. Op grond van artikel 843a, vierde lid Rv kan degene die over
de betreffende bescheiden beschikt de gevorderde inzage weigeren indien
daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan
worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de
gevraagde gegevens is gewaarborgd. Of de redenen die zijn aangevoerd tegen
verschaffing van de gevraagde gegevens opwegen tegen de eisen van een
behoorlijke rechtsbedeling moet door de rechter in een belangenafweging worden
beoordeeld.
[…]
3.18. Los
van de vraag of Loostad een rechtmatig belang heeft bij inzage dan wel afgifte
van de overige door haar gevorderde bescheiden, is de voorzieningenrechter van
oordeel dat de vordering van Loostad tot het overleggen van de individuele
beoordelingen door de beoordelingscommissie, de verslagen van de bespreking(en)
inzake de kwaliteitsbeoordeling door de beoordelingscommissie, de evaluaties
van de individuele scores en de adviezen van derden waaronder in ieder geval de
(volledige) adviezen van de Corporaties, de Winkeliersvereniging, Branche
Advies Commissie en DTNP veel verder gaat dan de aanbestedingsrechtelijke
regels voorschrijven, waarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat een
verliezende inschrijver zodanige informatie moet krijgen van de aanbestedende
dienst, dat hij daaruit kan begrijpen waarom zijn inschrijving niet als winnend
uit de beoordeling is gekomen. Bovendien dient niet uit het oog te worden
verloren dat er sprake is van een consensusbeoordeling van de
beoordelingscommissie en niet bindende adviezen van derden, zodat in dat licht
bezien ook niet valt in te zien welk hier in rechte te honoreren belang Loostad
heeft bij de voornoemde bescheiden.
3.19. Daar
komt bij dat een aanbestedende dienst in beginsel geen informatie openbaar mag
maken die de rechtmatige commerciële belangen van een inschrijver zouden kunnen
schaden. De hiervoor vermelde bescheiden zijn interne stukken van de Gemeente
betreffende haar eigen oordeelsvorming over de inschrijvingen, althans adviezen
van derden ten behoeve van de eigen oordeelsvorming van de Gemeente. De
bescheiden zijn daarmee te beschouwen als informatie die in het kader van een
aanbesteding zijn verstrekt. Het is zeer aannemelijk dat deze interne stukken
en adviezen (ook) bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie
bevatten over de inschrijving van Dura Vermeer en mogelijk ook van andere
gegadigden die in een eerdere fase bij deze aanbesteding betrokken zijn
geweest. In dit verband kan ook niet onvermeld blijven dat Loostad in het
incident tot tussenkomst dan wel voeging bezwaren heeft geuit tegen overlegging
van het gedeeltelijk advies van de Winkeliersvereniging ter zake haar
inschrijving (productie 11) aan Dura Vermeer, omdat deze productie
vertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie bevat, terwijl zij in het
onderhavige incident vordert dat zij kennis kan nemen van de volledige
adviezen.
3.20. Naar
het oordeel van de voorzieningenrechter rechtvaardigt het voorgaande de
conclusie dat de belangen van Dura Vermeer en mogelijk andere gegadigden bij de
aanbesteding op een zodanige wijze worden geschonden dat de Gemeente op grond
van het bepaalde in artikel 843a lid 4 Rv niet kan worden gehouden om deze
stukken aan Loostad te verstrekken dan wel om hier inzage in te verlenen.
3.21. De
verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 16 juli 2017
(ECLI:NL:GHDHA:2019:1836) kan Loostad niet baten, omdat in de in dat arrest aan
het Hof ter beoordeling voorgelegde casus sprake was van een vordering die niet
uitsluitend was gebaseerd op de beoordeling van de inschrijving, maar ook op de
stelling dat de aanbestedende dienst de mededinging had uitgeschakeld door de
winnaar van de aanbesteding een oneigenlijke voorsprong te verschaffen. Het
zich voordoen van een dergelijke situatie is hier niet gesteld noch gebleken.
Het arrest van het Hof Den Haag als genoemd in r.o. 3.21 hierboven is
van datum 16 juli 2019 (Hof Den Haag
16 juli 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1836). Interessante overwegingen uit dat
arrest zijn:
22. Als
gewichtige reden om niet aan de vordering tot inzage te voldoen, doet EUR een
beroep op de geheimhoudingsplicht van artikel 2.57 en artikel 2.138 sub c van
de Aanbestedingswet 2012 (Aw) en de vertrouwelijkheid van inschrijvingen, die
in het Beschrijvend Document is gegarandeerd. Volgens EUR vallen de stukken
genoemd in randnummer 41 van de memorie van antwoord in het incident onder deze
geheimhoudingsplicht. Tot de daar genoemde stukken behoren onder meer de
inschrijving van [naam B.V.] en anderen, en de gunningsinformatie met
betrekking tot [naam B.V.] en anderen. Het hof gaat er vanuit dat daarmee zijn
bedoeld inschrijvingen en gunningsinformatie ter zake van de aanbesteding die
EUR in 2016 heeft georganiseerd. Van dergelijke stukken valt aan te nemen dat
zij onder de geheimhoudingsplicht vallen. Voor zover de vordering van
FacilitylinQ op deze stukken betrekking heeft, zal EUR van deze stukken dus
geen afschrift hoeven te verstrekken. Hetzelfde geldt voor e-mails met
betrekking tot biedingen van [naam B.V.] en anderen die zijn uitgebracht in het
kader van de aanbesteding georganiseerd in 2016. In randnummer 41 van de
memorie van antwoord in het incident noemt EUR verder de bijlage bij de e-mail
van 1 december 2014. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te
zien dat de zojuist genoemde geheimhoudingsplicht hierop eveneens van
toepassing is. Blijkens de datum van de e-mail moet de aanbieding immers
voorafgaand aan de aanbesteding zijn gedaan. De artikelen 2.57 en 2.138 sub c
Aw en het Beschrijvend Document gelden niet voor informatie die niet in het
kader van een aanbesteding is verstrekt.
23. EUR
voert verder aan dat bepaalde e-mails vertrouwelijke financiële
bedrijfsgegevens van derden bevatten waarvan verstrekking aan FacilitylinQ de
mededinging zou kunnen vervalsen. Ten aanzien van deze e-mails kan EUR een
beroep doen op gewichtige redenen om de informatie niet te verstrekken. In het
algemeen zal kunnen worden volstaan met het onleesbaar maken van deze gegevens
in de stukken waarvan afschrift wordt gevorderd, tenzij deze stukken uitsluitend
uit financiële bedrijfsgegevens bestaan; in dat geval kan EUR weigeren de
stukken in hun geheel te verstrekken.
24. EUR
voert ook nog aan dat een behoorlijke rechtsbedeling zonder de door
FacilitylinQ gevorderde gegevens is gewaarborgd, omdat de rechtsbedeling in
deze zaak er uitsluitend om gaat of FacilitylinQ de juiste tekeningen heeft
aangeleverd. Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen, miskent dit verweer
van EUR dat de vorderingen van FacilitylinQ in de hoofdzaak niet uitsluitend
zijn gebaseerd op de beoordeling van de inschrijving van FacilitylinQ, maar ook
op de stelling dat EUR de mededinging heeft uitgeschakeld door [naam B.V.] een
oneigenlijke voorsprong te verschaffen.
25. Ten
slotte doet EUR een beroep op de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid sub
c Wob. Op grond van deze bepaling blijft het verstrekken van informatie
ingevolge de Wob achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens
betreft die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de
overheid zijn medegedeeld. Deze weigeringsgrond geldt echter voor het
verstrekken van informatie ingevolge de Wob en kan niet in het kader van
artikel 843a Rv aan FacilitylinQ worden tegengeworpen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten