woensdag 5 januari 2022

Direct en op eigen initiatief

De aanbesteder heeft volgens de voorzieningenrechter in het vonnis Rechtbank Den Haag 16 november 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:13967 een daadwerkelijk contradictoir debat gevoerd in de zin van artikel 4.36 ARW 2016 en artikel 2.116 Aanbestedingswet 2012.

Zie daartoe bijvoorbeeld HvJEU 18 december 2014 in zaak C-568/13 (Data Medical Service):

47           Enerzijds volgt uit de bewoordingen van die bepaling dat de aanbestedende dienst bij het onderzoek of een aanbieding abnormaal laag is, verplicht is om gegadigde te verzoeken de nodige motiveringen te verstrekken teneinde te bewijzen dat zijn inschrijving serieus is (zie in die zin arrest SAG ELV Slovensko e.a., C‑599/10, EU:C:2012:191, punt 28).

48           Het bestaan van een daadwerkelijk contradictoir debat tussen de aanbestedende dienst en de gegadigde, op een nuttig tijdstip in de procedure van het onderzoek van de inschrijvingen, opdat laatstgenoemde kan bewijzen dat zijn inschrijving serieus is, vormt bijgevolg een vereiste van richtlijn 92/50 om willekeurig optreden van de aanbestedende dienst te voorkomen en een gezonde mededinging tussen de ondernemingen te garanderen (zie in die zin arrest SAG ELV Slovensko e.a., EU:C:2012:191, punt 29).

49           Anderzijds moet worden opgemerkt dat artikel 37 van richtlijn 92/50 het begrip „abnormaal lage aanbieding” niet definieert. Het staat dus aan de lidstaten en met name aan de aanbestedende diensten om de berekeningswijze te bepalen van een drempel die resulteert in een „abnormaal lage aanbieding” als bedoeld in dat artikel (zie in die zin arrest Lombardini en Mantovani, C‑285/99 en C‑286/99, EU:C:2001:640, punt 67).

50           Daarbij zij aangetekend dat de Uniewetgever in die bepaling heeft gepreciseerd dat „in verhouding tot de te verrichten dienst” moet worden beoordeeld of een aanbieding abnormaal laag is. Teneinde een gezonde mededinging te waarborgen kan de aanbestedende dienst in het kader van zijn onderzoek of een aanbieding abnormaal laag is, dus niet alleen rekening houden met de in artikel 37, lid 2, van richtlijn 92/50 bedoelde omstandigheden, maar ook met alle elementen die relevant zijn voor de betrokken dienst (zie in die zin arrest SAG ELV Slovensko e.a., EU:C:2012:191, punten 29 en 30).

De voorzieningenrechter verwacht daarbij (ook) een actieve en daadkrachtige rol van de inschrijver:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2021:13967

5.8.         Rijkswaterstaat heeft, anders dan Combinatie Sherpa stelt, in het gesprek en in de schriftelijke rondes concrete vragen gesteld en voorbeelden genoemd ten aanzien waarvan zij een verduidelijking wenste. Rijkswaterstaat heeft onder meer specifieke sluizen en vaste bruggen genoemd waarin de afwijking van de gemiddelde inschrijving tussen de 50 en 70% is gelegen, zij heeft gewezen op bij bepaalde onderdelen geëiste onderhoudsregimes en gevraagd of daar - gezien de beperkte kosten waarmee Combinatie Sherpa rekent - niet van wordt afgeweken en zij heeft gevraagd hoe het kan dat Combinatie Sherpa voor een groot aantal bruggen diverse (specifiek aangeduide) werkzaamheden verricht voor een bedrag van € 330,- per brug, dat voor verschillende objecten dezelfde kosten zijn gecalculeerd en dat een omvangrijk takenpakket maar door een zeer beperkt aantal conciërges wordt uitgevoerd. Bij dit alles is een belangrijke vraag van Rijkswaterstaat, die in het debat meermaals terugkomt, of het zo is dat Combinatie Sherpa in afwijking van het geëiste (te weten: na de termijn van zes maanden dient de opdrachtnemer de bij de vraagspecificatie beschikbaar gestelde onderhoudsregimes te continueren en voor afwijkingen na deze termijn dienen verbetervoorstellen te worden ingediend) een voorschot neemt op optimalisatie van onderhoudsregimes, ondanks dat elk optimalisatievoorstel de goedkeuring behoeft van Rijkswaterstaat.

5.9.         Die laatste vraag is bevestigend beantwoord. Combinatie Sherpa heeft er daarbij terecht op gewezen dat het aanbieden van geoptimaliseerd onderhoud ook de opdracht is. Dat laat echter onverlet dat als Rijkswaterstaat concrete twijfels uit en vragen stelt om erachter te komen of Combinatie Sherpa daarbij geen irreële aannames heeft gedaan, het op de weg van Combinatie Sherpa ligt om die twijfels weg te nemen en concreet toe te lichten waarom daar geen sprake van is. Daarbij is ook relevant dat Rijkswaterstaat optimalisatievoorstellen zonder opgave van redenen kan weigeren.

5.10.       Combinatie Sherpa heeft echter volstaan met het overleggen van een calculatieschema, het aanbod om daar desgewenst een toelichting op te geven en het geven van antwoorden die er kort gezegd op neerkomen dat zij bevestigt dat zij het onderhoudsregime zal uitvoeren conform het contract en dat zij de gestelde eisen zal nakomen, maar het onderhoud ook zal optimaliseren en daartoe verbetervoorstellen zal indienen. Zij stelt daarbij inschattingen te maken op basis van kennis en ervaring. Meer specifieke opmerkingen zijn dat zij onderhoud slim clustert, waardoor aanzienlijk voordeel ontstaat en dat de conciërges over de juiste competenties zullen beschikken om de werkzaamheden uit te voeren.

5.11.       Van Combinatie Sherpa had mogen worden verwacht dat zij (direct en op eigen initiatief) concretere antwoorden had gegeven, had toegelicht welke (slimme) oplossingen zij op welke onderdelen voor ogen heeft, hoe zij daarmee nog steeds aan alle minimumeisen kan voldoen, maar voor aanzienlijk lagere kosten, voorzien van een (rekenkundige) onderbouwing. Ervaring en specialisatie kunnen weliswaar tot “goede inschatting en scherpte” leiden - Combinatie Sherpa heeft ter zitting benadrukt dat daarvan bij haar sprake is - maar de voorzieningenrechter acht begrijpelijk dat Rijkswaterstaat bij de onderhavige prijsverschillen voor een ontkrachting van haar vermoeden daar meer inzicht in heeft willen krijgen. Nu zij dat niet heeft gekregen, heeft Rijkswaterstaat naar voorshands oordeel tot de in geschil zijnde conclusie kunnen komen.

5.12.       Voor zover Combinatie Sherpa meent dat Rijkswaterstaat haar eigen raming met haar had moeten delen, om een concrete beantwoording mogelijk te maken, volgt de voorzieningenrechter Combinatie Sherpa daar niet in. Voor het geven van de onder 5.11 beschreven concrete toelichting op haar inschrijving is dat niet nodig. De stellingen van Combinatie Sherpa over de goede beoordeling van het door haar in de dialoogfase ingediende “trechteringproduct”, dat bestond uit de uitwerking van een van de drie kwalitatieve criteria (verbeteren assetmanagement) kunnen onbesproken blijven. Deze kunnen immers niets afdoen aan het vorenstaande.

Ik maak de ‘slimme oplossingen’, ‘door onze kennis en ervaring zijn wij in staat om’, ‘werk met werk maken’, ‘wij combineren’ en dergelijke niet zelden ook mee bij de door een inschrijver gegeven toelichting op een door hem ingediende RAW inschrijvingsstaat.

Een daaropvolgend door de aanbesteder aan de inschrijver gegeven vertrouwen wordt in de uitvoering (helaas) niet altijd waar gemaakt.

Wellicht strekt, of noopt, onderhavig vonnis (dan ook) tot een analoge toepassing.

Lees over een contradictoir debat en abnormaal lage inschrijvingen ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2017/01/abnormaal-lage-inschrijving-en-de.html

en

https://keesvandewater.blogspot.com/2017/09/onderzoeksplicht.html 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten