Aanleiding:
“[…] De beoordelingscommissie heeft tijdens de presentatie vastgesteld dat er geen juiste “klik” met het team werd ervaren, noch bij het overgrote deel van de beoordelingscommissie zelf, noch bij de aanwezige leden van de Raad van Bestuur. De beoordelingscommissie betwijfelt of Bravis als ziekenhuisorganisatie van het betreffende bureau voldoende mogelijkheden tot inspraak en inbreng krijgt in het ontwerp. (…) De Raad van Bestuur heeft besloten om, op basis van dezelfde argumentatie als door de beoordelingscommissie aangedragen, de opdracht niet te gunnen aan de aanbieder met de hoogste behaalde eindscore. (…)”
“EGM begrijpt dat er een bepaalde chemie moet zijn tussen partijen, maar wijst erop dat de leden van het projectteam vanwege de omvang van haar bedrijf vervangen kunnen worden indien noodzakelijk, aldus EGM in haar brief.”
Vonnis:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 8 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5349:
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2022:5349
4.3. De voorzieningenrechter neemt bij de
beoordeling als uitgangspunt dat Bravis als private partij niet gebonden is aan
de Nederlandse of Europese regelgeving voor overheidsaanbestedingen. De tussen
EGM en Bravis bestaande precontractuele verhouding in het kader van de
selectieprocedure wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Bij de
beantwoording van de vraag of de maatstaven van redelijkheid en billijkheid
meebrengen dat ook een private aanbesteder, zoals Bravis, de
aanbestedingsrechtelijke beginselen van gelijkheid en transparantie in acht
dient te nemen, staat centraal of de (potentiële) aanbieders aan de
aanbesteding redelijkerwijs de verwachting kunnen ontlenen dat de aanbesteder
die beginselen in acht zal nemen, zodat hij hen daarin naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid niet mag teleurstellen. Of in een concreet geval
een dergelijke verwachting is gewekt, is afhankelijk van het bij de
aanbesteding gehanteerde programma, de daarin neergelegde (rand)voorwaarden en
de overige omstandigheden van het geval, waaronder de hoedanigheid van
betrokken partijen. Daarbij heeft te gelden dat uit het beginsel van
contractsvrijheid tussen private partijen voortvloeit dat het partijen in een
aanbesteding in beginsel vrijstaat om in de aanbestedingsvoorwaarden de
toepasselijkheid van het gelijkheidsbeginsel en het transparantiebeginsel uit
te sluiten, zij het dat een beroep op een zodanige uitsluiting in verband met
de bijzondere omstandigheden van het betrokken geval naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn (zie o.a. Hoge Raad 3 mei
2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2900).
4.4. Vast staat dat Bravis in de
selectieleidraad expliciet heeft opgenomen dat de aanbestedingsrechtelijke
beginselen van gelijkheid en transparantie niet van toepassing zijn. De
argumenten die EGM aanvoert ter onderbouwing van haar stelling dat deze
beginselen ondanks de expliciete uitsluiting daarvan toch van toepassing zijn
op de selectieprocedure, komen er in de kern op neer dat Bravis volgens EGM een
procedure heeft voorgeschreven die zodanige kenmerken heeft van een
aanbestedingsprocedure, dat het onaanvaardbaar is de voor een aanbesteding
geldende fundamentele beginselen niet óók na te leven. Immers, aldus EGM, als
Bravis de handen vrij had willen hebben, dan was het logischer geweest om met
een aantal architecten een ‘koffietafelgesprek’ te houden, in plaats van de
uitgebreide offerteprocedure te doorlopen. Het is op zichzelf juist dat de door
Bravis voorgeschreven procedure een aantal elementen bevat die als typisch voor
(overheids)aanbestedingen kunnen worden beschouwd. De gekozen terminologie, de
te doorlopen stappen in de procedure, de verstrekte documenten en nota’s van
inlichtingen passen ook in een formele aanbestedingsprocedure. Naar het
voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dat echter onvoldoende om
daaraan de conclusie te verbinden dat de uitsluiting van de toepasselijkheid
van aanbestedingsrechtelijke beginselen naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid onaanvaardbaar is. Dat is te meer onvoldoende omdat in de
selectieleidraad in artikel 1.7 duidelijk wordt vermeld dat na beoordeling van
de aanbiedingen en presentaties interne besluitvorming plaatsvindt. Dit maakt
duidelijk dat de behaalde score op de verschillende onderdelen niet al de
gunning bepaalt. Het artikel behoudt de finale besluitvorming over de gunning
voor aan de Raad van Bestuur van Bravis. Daarbij wordt vermeld dat de Raad van
Bestuur vrij is in haar besluitvorming, en zich niet hoeft te laten leiden door
het gunningsadvies van de beoordelingscommissie. Dat Bravis naar aanleiding van
gestelde vragen geen expliciete aandacht heeft gegeven aan deze vrijheid van
besluitvorming door de Raad van Bestuur brengt geen verandering in het oordeel
van de voorzieningenrechter. Er zijn geen specifieke vragen gesteld over de
inhoud van artikel 1.7. Uit het niet betrekken van de inhoud van artikel 1.7.
bij de vragen over de beoordelingssystematiek, in het bijzonder de weging van
het honorarium op het totaal, kan niet worden afgeleid dat de hoogst behaalde
score automatisch tot gunning zou leiden.
4.5. Het voorgaande betekent dat Bravis
gebruik mocht maken van de vrijheid om in de selectieprocedure op te nemen dat
de aanbestedingsrechtelijke beginselen van gelijkheid en transparantie niet van
toepassing zijn. Ook volgt uit het voorgaande dat EGM aan de inhoud van de
selectieprocedure en de wijze waarop Bravis die heeft uitgevoerd, niet op
gerechtvaardigde gronden het vertrouwen kon ontlenen dat Bravis de opdracht zou
gunnen aan de aanbieder met de hoogste score. EGM heeft ter zitting toegelicht
dat een bepaling zoals opgenomen in artikel 1.7. vaker in procedures voorkomt,
maar dat er dan veelal een minder uitgebreide procedure volgt. Omdat Bravis een
uitgebreide procedure heeft opgezet, heeft EGM de inhoud van artikel 1.7
opgevat als een soort ‘noodrem’, waar alleen aan getrokken zou worden in geval
van uitzonderlijke omstandigheden. Deze verwachtingen zijn daarmee gebaseerd op
eerdere ervaringen van EGM, en zijn niet aan Bravis toe te rekenen. Niet
gesteld of gebleken is dat Bravis artikel 1.7 als zodanig heeft gepresenteerd.
Er is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen
sprake van schending door Bravis van de precontractuele redelijkheid en
billijkheid. Wat resteert is de contractsvrijheid; het staat Bravis vrij met
aan andere aanbieder een overeenkomst te sluiten. Voor toewijzing van de
primaire vorderingen van EGM is geen grond.
“In de private sector wordt ook aanbesteed.”
Ja, dat zal (dan) wel.
Maar niet zoals een gemeente dat hoort te doen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten