Ik denk, dat het niet juist is, en ook niet nodig was, om (het) “De algemene beginselen van behoorlijk bestuur spelen daarom in een aanbestedingszaak alleen een rol als sprake is van een leemte in het aanbestedingsrecht.” te noemen in r.o. 4.7 van het vonnis Rechtbank Midden-Nederland 21 november 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:6210:
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2025:6210
4.6. [eisende
partij] stelt zich op het standpunt dat de Gemeente zich bij de intrekking van
de aanbesteding ook moet houden aan de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur en in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel.
Deze beginselen brengen volgens [eisende partij] mee dat de Gemeente zorgvuldig
een beslissing moet nemen en de redenen van deze beslissing moet onderbouwen.
De onderbouwingsverplichting houdt volgens [eisende partij] ook in dat de
Gemeente moet onderzoeken waarom de door haar aan de intrekking ten grondslag
gelegde redenen zich voordoen. Zo moet de Gemeente volgens [eisende partij]
onderzoeken waarom er maar één inschrijver op de aanbesteding heeft
ingeschreven en of die oorzaak aan haar te wijten te is en/of tot haar
risicosfeer behoort. Als dat laatste het geval is dan is de Gemeente niet
bevoegd om de aanbesteding in te trekken, aldus nog steeds het standpunt van
[eisende partij] .
4.7. Dit
standpunt van [eisende partij] gaat niet op. Als [eisende partij] in haar
standpunt zou worden gevolgd dan zou er, via de band van de algemene beginselen
van behoorlijk bestuur, een zwaardere maatstaf voor intrekking van de
aanbestedingsprocedure gelden dan de maatstaf die daarvoor volgens het
aanbestedingsrecht (Croce Amica arrest) geldt. Immers, bij het intrekken van
een aanbesteding op grond van het aanbestedingsrecht speelt de vraag of de
reden voor intrekking aan de aanbestedende dienst te wijten is en/of tot de
risicosfeer van de aanbestedende dienst hoort geen rol. De aanbestedende dienst
mag de aanbesteding ook intrekken als de reden voor die intrekking aan haar te
wijten is en/of tot haar risicosfeer hoort. Er is geen reden om deze door
[eisende partij] bepleite strengere maatstaf toe te passen. Het
aanbestedingsrecht houdt via het transparantie- en gelijkheidsbeginsel
voldoende rekening met de zorgvuldigheid die de aanbestedende dienst in acht
moet nemen bij de intrekking van een aanbestedingsprocedure en de motivering
van die intrekkingsbeslissing. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur
spelen daarom in een aanbestedingszaak alleen een rol als sprake is van een
leemte in het aanbestedingsrecht. Die leemte is er in dit geval niet, aangezien
het Croce Amica arrest de maatstaf geeft voor het intrekken van een
aanbestedingsprocedure. Bovendien zou er afbreuk worden gedaan aan de
contractsvrijheid van een aanbestedende dienst als [eisende partij] in haar
standpunt zou worden gevolgd. Een aanbestedende dienst zou dan geen fout kunnen
herstellen.
Bestuursorganen, aanbestedende dienst of niet, zijn immers altijd gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Zie ook artikel 3: 14 Burgerlijk Wetboek:
Een bevoegdheid die iemand krachtens het burgerlijk
recht toekomt, mag niet worden uitgeoefend in strijd met geschreven of ongeschreven
regels van publiekrecht.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur spelen in het voorkomend geval dus ook een rol bij de toepassing van een maatstaf (rechtsregel) zoals opgenomen in bijvoorbeeld het arrest HvJEU 11 december 2014 in zaak C-440/13 (Croce Amica One Italia).
Kijkt men daarbij naar het motiveringsbeginsel volgens artikel 3: 46 Algemene wet bestuursrecht (Awb):
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
En het zorgvuldigheidsbeginsel volgens artikel 3: 2 Awb:
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het
bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen
belangen.
En artikel 3: 4 Awb:
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit
betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de
aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van
een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te
dienen doelen.
Dan blijkt ook, dat eisende partij in het vonnis (r.o. 4.6) een eigen, in verband met de maatstaf van HvJEU 11 december 2014 in zaak C-440/13 (Croce Amica One Italia), niet relevante uitleg van/aan de toepassing van het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel geeft.
Het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel voornoemd vinden (natuurlijk) steeds concreet toepassing in het concrete geval aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden van het concrete geval, waaronder de (alsdan) geldende aanbestedingsrechtelijke regels.
In HvJEU 11 december 2014 in zaak C-440/13 (Croce Amica One Italia) is verder onder meer bepaald:
35 Bijgevolg
verzet het Unierecht zich er niet tegen dat de lidstaten in hun wettelijke
regeling voorzien in de mogelijkheid om een besluit tot intrekking van een
aanbesteding vast te stellen. Een dergelijk besluit kan zijn ingegeven door
redenen die met name verband houden met de beoordeling of het uit het oogpunt
van het algemeen belang opportuun is om een aanbestedingsprocedure te
voltooien, onder meer gelet op het feit dat de economische context of de
feitelijke omstandigheden dan wel de behoeften van de betrokken aanbestedende
dienst zijn gewijzigd. Aan een dergelijk besluit kan ook de vaststelling ten
grondslag liggen dat het concurrentieniveau te laag was, gelet op het feit dat
aan het einde van de procedure voor het plaatsen van de betrokken opdracht nog
slechts één inschrijver geschikt bleek om deze uit te voeren.
Het vonnis geeft praktisch en feitelijk toepassing aan het Europese arrest:
4.14. De
conclusie is dat sprake is van een te laag concurrentieniveau. [eisende partij]
heeft als enige inschrijver op de aanbesteding ingeschreven. Er heeft daardoor
geen daadwerkelijke mededinging plaatsgevonden. De Gemeente heeft immers de
inschrijving van [eisende partij] niet op basis van objectieve criteria kunnen
vergelijken met die van andere inschrijvers. Dat is wel vereist om van
concurrentie/mededinging te kunnen spreken. De aanbestedingswet 2012 (waarin
een aantal Richtlijnen zijn geïmplementeerd) beoogt immers de daadwerkelijke
mededinging op het gebied van overheidsopdrachten te bevorderen. Om dat doel te
bereiken moet de aanbestedende dienst in staat zijn verschillende aanbiedingen
te vergelijken op basis van objectieve criteria. Als er maar één aanbieding is
of overblijft, is de aanbestedende dienst daartoe niet in staat. Zo heeft ook
het Hof van Justitie in het “Fracasso Leitschutz” arrest geoordeeld. […] Van
belang is ook dat de vergelijking nodig is om er zeker van te zijn dat de
economisch meest voordelige inschrijving op basis van de beste prijs
kwaliteitsverhouding wordt verkregen. Het standpunt van [eisende partij] dat
haar inschrijving onder concurrentie, althans de indruk daarvan tot stand is
gekomen, gaat dus niet op. Het gaat er niet om dat [eisende partij] , zoals zij
meent, concurrentie voelde van de ondernemers die vragen hadden gesteld tijdens
de inlichtingenrondes, maar of daadwerkelijke mededinging als hiervoor bedoeld
heeft plaatsgevonden en dat is niet geval doordat alleen [eisende partij] heeft
ingeschreven.
Maar uit de betreffende motivering (overweging) mag (echter) niet worden afgeleid, dat een gunning onmogelijk is, wanneer slechts sprake is van één (1) inschrijver in een aanbestedingsprocedure.
Er is namelijk geen rechtsregel die dat verbiedt.
Lees ook:
https://keesvandewater.blogspot.com/2025/03/het-houdt-een-keer-op.html
en
https://keesvandewater.blogspot.com/2025/11/een-toereikend-niveau-van-ai.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten