vrijdag 14 februari 2014

‘Wilde ideeën-kapstok artikellid’


Artikel 1.4 lid 2 Aanbestedingswet 2012 luidt als volgt:

“De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf draagt zorg voor het leveren van zo veel mogelijk maatschappelijke waarde voor de publieke middelen bij het aangaan van een schriftelijke overeenkomst als bedoeld in het eerste lid.”

Het gaat om een nieuwe wetsbepaling (per 1 april 2013) die men niet kent vanuit het Europese aanbestedingsrecht.

Het artikellid (b)lijkt inmiddels voor sommigen een heus ‘wilde ideeën-kapstok artikellid’ te zijn. Men denkt o.a. aan het idee dat het artikellid moet leiden tot:

- Een aanpassing van de gunningssystematiek van de aanbestedende dienst m.b.t. toekenning van (straf-) punten inzake (daadwerkelijke en stimulering van) nascheiding en overdracht van vergoedingen uit het Afvalfonds (ECLI:NL:RBNNE:2013:7100). En/of;
- Een afweging door de aanbestedende dienst inzake de keuze EMVI of LP in verband met de (extra) inschrijvingskosten van EMVI (Linkedin). En/of;
- De (verplichte) opname van het beschikbare budget door de aanbestedende dienst in de aanbestedingsdocumenten (TBR nr. 2, 2014).

Of dat het artikellid (eventueel) aanleiding zou kunnen geven, dat ondernemers de aanbestedende dienst (zouden) kunnen aanzetten (dwingen) tot een gunning op EMVI (BB, 5 december 2013).

Ik zie een en ander echter anders. Ik ‘lees’ daaromtrent niets in het artikellid en kan me ook niet indenken, dat een en ander de ‘bedoeling’ van die wetsbepaling is. En dat lijkt er aldus op, dat artikel 1.4 lid 2 Aanbestedingswet 2012 een wetsbepaling is, die voor meerderlei uitleg (interpretatie) vatbaar is. Maar wat is dan de strekking of bedoeling van het artikellid?

Bij vragen omtrent de uitleg (interpretatie) van een wetsbepaling kan de parlementaire geschiedenis dienst doen. Aldus als eerste, Amendement Koppejan, Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 32 440, nr. 46 (toelichting):

“Met ruim € 100 miljard aan jaarlijkse uitgaven waarop de Aanbestedingswet van toepassing is, is er sprake van een groot maatschappelijk belang om deze publieke middelen zo goed mogelijk te besteden waardoor zo veel mogelijk maatschappelijke waarde wordt gecreëerd.”

Verder, Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 32 440, nr. 48 (Koppejan, pag. 14 en 15):

“Anderzijds dient deze wet te bevorderen dat bij een overheidsaanbesteding met de beperkte overheidsmiddelen een maximaal maatschappelijke waarde wordt gecreëerd voor de samenleving. Kortom: de beste prijs-kwaliteitverhouding voor hetgeen met belastinggeld van de burger wordt ingekocht.”

“Even voor de helderheid, mensen in dit land betalen belastinggeld en willen dat de overheid voor hen de diensten zo goed mogelijk uitvoert, met de beste prijs-kwaliteitsverhouding. Een goed aanbestedende overheid probeert de beste aanbieding te kiezen. Deze kan worden aangeboden door een midden- of kleinbedrijf of door een groot bedrijf; kortom, door wie het beste aanbod heeft.”

Voorts, Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 32 440, nr. 49 (pag. 4 (minister) en pag. 25 minister/Koppejan):

“Alleen dan krijgt de overheid de kans om de beste kwaliteit voor de beste prijs in te kopen.”

“Ik denk dat de heer Koppejan in zijn eerste termijn heel duidelijk heeft aangegeven dat het hem gaat om de prijs-kwaliteitverhouding.”

“Ik kan alleen maar beamen dat de minister de juiste duiding aan mijn amendement heeft gegeven.”

En tenslotte, Eerste Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 32 440, C (pag. 10):

“Met artikel 1.4, tweede lid, wordt één van de doelstellingen van het wetsvoorstel gecodificeerd. Deze doelstelling is het zo goed mogelijk besteden van de publieke middelen waardoor zo veel mogelijk maatschappelijke waarde wordt gecreëerd. Dit betekent dat de aanbestedende dienst de beste kwaliteit voor de beste prijs inkoopt. Wat in het concrete geval de beste kwaliteit voor de beste prijs is, is maatwerk. De aanbestedende dienst moet hierin bij iedere aanbesteding opnieuw een afweging maken.”

En in voornoemd verband is artikel 1.4 lid 2 Aanbestedingswet 2012 dus géén ‘wilde ideeën-kapstok artikellid’. Daar kan niet (zomaar) alles ‘aan op worden gehangen’ of (zomaar) alles ‘onder worden geschaard’. En ziet Rechtbank Noord-Nederland 29 november 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:7367 het (inderdaad) juist:


R.o. 4.2 en 4.3:

“[-] Uit de parlementaire geschiedenis van lid 2 van artikel 1.4 Aw kan verder worden afgeleid dat dit artikellid ertoe strekt dat aanbestedende diensten moeten streven naar de beste prijs-kwaliteitverhouding binnen het beschikbare (en veelal beperkte overheids-) budget. In zoverre correspondeert deze bepaling met artikel 2.114 Aw 2012 waarin het volgende is vastgelegd: 'De aanbestedende dienst gunt een overheidsopdracht op grond van de naar het oordeel van de aanbestedende dienst economisch meest voordelige inschrijving.'

Vaste jurisprudentie is dat aan een aanbestedende dienst die bij haar gunning het criterium van de economisch meest voordelige aanbieding wenst te hanteren een ruime vrijheid toekomt bij de vaststelling van de gunningcriteria. Volgens die rechtspraak moet de rechter terughoudend zijn bij de beoordeling of de aanbestedende dienst rechtmatig heeft gehandeld bij de gebruikmaking van het criterium van de economisch meest voordelige aanbieding. De rechter dient dat enkel marginaal te toetsen. Door de thans (sedert 1 april 2013) geldende Aw heeft die jurisprudentie - naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter - onverkort haar gelding behouden.”

En men zie ook Rechtbank Noord-Nederland 25 oktober 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:7100:


Waaruit (ook) blijkt:

“Die terughoudende toetsing geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook voor de vraag of - in voldoende mate- is voldaan aan het bepaalde in artikel 1.4 lid 2 Aw 2012.”

Voor de volledigheid luidt artikel 2.114 lid 2 Aanbestedingswet afrondend als volgt:

“Een aanbestedende dienst kan, in afwijking van het eerste lid, gunnen op grond van de laagste prijs. In dat geval motiveert de aanbestedende dienst de toepassing van dat criterium in de aanbestedingsstukken.”

En uit de toelichting op het daarmee verband houdende Amendement Ziengs/Leegte, Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 32 440, nr. 25 volgt:

“[-] tenzij de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf in de aanbestedingsstukken toelicht waarom gunning op basis van prijs in die specifieke situatie aangewezen is.”

Interessant detail: In het voorkomend geval kan de ‘laagste prijs’ inhoudelijk ‘de beste prijs-kwaliteitverhouding voor hetgeen met belastinggeld van de burger wordt ingekocht’ en/of ‘het beste bod’ (de beste aanbieding) opleveren.

De (jegens de belastingbetaler te verantwoorden) kwaliteit kan immers in beginsel ook op juiste en adequate wijze binnen het beschikbare (en veelal beperkte overheids-) budget door de aanbestedende dienst in ‘het bestek’ worden vastgelegd.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten