zondag 22 maart 2015

ADL zelfstandig


Geen aanbestedingszaak (dit keer). Maar wel een - mede in verband met het motiveringsbeginsel - belanghebbende uitspraak met mogelijke ‘inkoopeffecten’ ter zake het (moeten) leveren van de maatwerkvoorzieningen (ex art. 2.3.5 Wmo 2015) voor gemeenten.

(Voorzieningenrechter) Rechtbank Gelderland 9 maart 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:1494:


10.         Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder niet voldaan aan het bepaalde in art 11, eerste lid, aanhef onder d, van de Verordening door zonder meer te concluderen dat de eerste 3 uur algemeen gebruikelijk zijn. Dit heeft tot gevolg dat het primaire besluit II een deugdelijke grondslag ontbeert en het geen stand zal kunnen houden.

11.         Daarenboven is de voorzieningenrechter er voorshands niet van overtuigd dat het uitgangspunt dat de eerste 3 uur huishoudelijk hulp een algemeen gebruikelijke voorziening is, die aan het verstrekken hiervan in de weg staat, niet in strijd met de Wmo 2015 is.
Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie onder andere de uitspraak van 17 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4276) moet het gebruik van algemeen gebruikelijke voorzieningen in financiële zin ook passend zijn voor betrokkenen met een inkomen op het niveau van het sociaal minimum. Verweerder heeft aangegeven dat huishoudelijke hulp 15 euro per uur kost. Dat betekent dat door verweerder als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd, huishoudelijke hulp ten bedrage van 45 euro per week. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet gezegd worden dat een voorziening met een dergelijke periodieke kostenbegroting, gelet op de beperkte bestedingsruimte van sociale minima, voor hen passend is. Dit is dan ook anders dan bij een boodschappendienst of een maaltijdservice waar het in de regel om geringe bijkomende bedragen gaat en niet om substantieel additionele kosten als in onderhavig geval. De vergelijking van verweerder ter zake van de jurisprudentie hieromtrent, gaat in dit geval dan ook niet op.

12.         Voor zover in verweerders Beleidsregels vermeld staat dat schoonmaakwerk in het geheel niet meer wordt versterkt op grond van de Wmo 2015 (zie artikel 3.3. van de Beleidsregels) kan de voorzieningenrechter dit standpunt evenmin volgen. Immers het schoonmaken van de woning moet als een algemene dagelijkse levensverrichting (ADL) worden gezien. Bij gebreke aan een schoon huis bestaat er een risico op vervuiling en aantasting van de gezondheid. Als zodanig vormt een schoon huis een voorwaarde om te kunnen blijven functioneren in de eigen leefomgeving als bedoeld in artikel 2.3.5. derde lid, van de Wmo 2015. Dat brengt mee dat verzoekster die, zoals onbestreden is, niet zelf haar huishouden kan voeren, niet zelfredzaam is (lees: ADL zelfstandig) als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015.

13.         De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit II is geschorst tot zes weken na verzending van het besluit op bezwaar en bepaalt dat verzoekster met onmiddellijke ingang de voorziening ontvangt in de vorm van huishoudelijke hulp voor 3 uur per week. De voorzieningenrechter heeft daarbij mee laten wegen dat door verweerder niet inzichtelijk is gemaakt op grond waarvan is vastgesteld dat verzoekster met 2,5 uur hulp in het huishouden voldoende is gecompenseerd. Bovendien is niet gemotiveerd waarom 2,5 uur in plaats van de voorheen toegekende 3 uur geïndiceerd is, terwijl niet is gebleken dat de gezondheidstoestand van verzoekster is verbeterd.

Hetgeen mij in beginsel niet onaannemelijk voor komt. Vergelijk bijvoorbeeld (ook) een eerdere Blog (paragraaf ‘Uitstapje’ naar het nieuwe recht) van mij:


(Toch) Een paar opmerkingen.

R.o. 11: “Verweerder heeft aangegeven dat huishoudelijke hulp 15 euro per uur kost. Dat betekent dat door verweerder als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd, huishoudelijke hulp ten bedrage van 45 euro per week.

(Maar) Voor wie kost huishoudelijke hulp 15 euro per uur?

Voor particulier (overigens bijvoorbeeld ook met een PGB) ingekochte huishoudelijke hulp doen bijvoorbeeld de volgende websites:

-             http://www.dewittewerkster.nl/

(ook) anders vermoeden.

In welk verband ik (overigens) terzijde (mede in verband met een solidariteitsgedachte) wil aannemen, dat een (Wmo 2015) PGB-houder de (maatschappelijke) plicht heeft, om het PGB (de Wmo 2015 gelden) zo effectief en efficiënt mogelijk te besteden.

Maar goed, op bijstands- of het sociale minimumniveau zal het (inderdaad) van de individuele omstandigheden van het geval afhangen, of de betreffende kosten ‘passend’ (zullen) zijn.

En voor gemeenten?

FWG 10 en FWG 15 niveau (en de daarbij behorende salarisschalen) uit de recent algemeen verbindend verklaarde (zie Staatscourant nr. 4815, 2 maart 2015) “Cao voor de Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraam- en Jeugdgezondheidszorg” doen wellicht ook anders vermoeden.

Het lijkt (immers) niet per definitie uitgesloten, dat op FWG 10 niveau onder € 15,00 per uur (inclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering en werkgeverslasten) kan worden ingekocht. Natuurlijk (echter ook) afhankelijk van bijvoorbeeld de ‘overhead’ en een redelijke winstmarge die de derde-dienstverlener (werkgever) bij de gemeente in rekening zal (moeten) brengen.

R.o. 12: “Immers het schoonmaken van de woning moet als een algemene dagelijkse levensverrichting (ADL) worden gezien. Bij gebreke aan een schoon huis bestaat er een risico op vervuiling en aantasting van de gezondheid.

Betreft wellicht een enigszins extensieve uitleg van Memorie van toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 841, nr. 3, pag. 123:

[-] Iemand die als gevolg van lichamelijke en geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, zal hulp nodig hebben en, indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, misschien zelfs niet langer thuis kan blijven wonen. Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning, sociaal contact.[-]

Deels terzijde, pag. 26 MvT:

[-] Ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden omvat bijvoorbeeld hulp bij contacten met officiële instanties, hulp bij het aanbrengen van structuur in het huishouden, hulp bij het leren om zelfstandig te wonen, hulp bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken of hulp bij het omgaan met geld.[-]

Maar ook geldt, denk ik (inderdaad): “Als zodanig vormt een schoon huis een voorwaarde om te kunnen blijven functioneren in de eigen leefomgeving als bedoeld in artikel 2.3.5. derde lid, van de Wmo 2015.

Het is en blijft natuurlijk (wel) de vraag, wat een ‘schoon huis’ in het individuele concrete geval (dan) is. Daar zullen diverse opvattingen over (kunnen) bestaan. Met ook inkoopaspecten. De definitie (en ambitieniveau en mate) van een ‘schoon huis’ heeft namelijk financiële gevolgen voor gemeenten in relatie tot de door hen ter zake gecontracteerde dienstverleners (“hoe schoner, hoe hoger de kosten”). Mogelijk conflicteert een en ander met de van Rijkswege doorgevoerde bezuinigingen. En een en ander schept ook verwachtingen richting cliënten. En kan ook leiden tot (nodeloze) interpretatieverschillen en aldus ‘uitvoeringsperikelen’. Ik houd het er voorlopig (dan maar) op, dat een en ander (wellicht) beter vanuit de ‘criteria’ en ‘maatstaven’ van (de) ‘leefbaarheid’ en ‘en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven’ (ex art. 2.3.5 lid 3 Wmo 2015) kan worden benaderd en opgepakt.

R.o. 13: “Bovendien is niet gemotiveerd waarom 2,5 uur in plaats van de voorheen toegekende 3 uur geïndiceerd is, terwijl niet is gebleken dat de gezondheidstoestand van verzoekster is verbeterd.

Ik vraag mij vooralsnog af, of slechts ‘de gezondheidstoestand’ als vorenbedoeld in kwestie leidend en bepalend is. Die vraag komt (vooralsnog) bij mij op, in de wetenschap dat in het verleden (zonder bezuinigingsdoelstellingen) niet zelden feitelijk ‘ruim hartig’ bijvoorbeeld ‘licht en zwaar huishoudelijk werk’ en ‘de was’ is toegekend, zonder echt (heel) concreet en specifiek na te gaan, wat de cliënt (en/of bijvoorbeeld de gezinsleden) bijvoorbeeld nog (echt) zelf kan (kunnen), of hoe de betreffende huishoudelijke verzorging / hulp bij het huishouden (en de werktijden) het meest effectief en efficiënt zou (-den) kunnen worden ingezet.

Ik denk ook, dat uit rechtsoverweging 13 niet mag worden afgeleid, dat een gemeente in beginsel ‘tot in de lengte der dagen’ in verband met ‘de gezondheidstoestand’ van een cliënt aan ooit eerder onder de Wmo ‘oud’ geïndiceerde uren ‘vastzit’.

De betreffende rechtsoverweging houdt verband met het motiveringsbeginsel. Het lijkt mij niet bij voorbaat uitgesloten, dat (op enig moment) bijvoorbeeld gemotiveerd kan worden, dat door de gemeente op een andere indicatiewijze is overgestapt. Bijvoorbeeld een indicatiewijze die uitgaat van de feitelijkheid. En daarmee ter zake ‘de compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt’, van de feitelijk (daadwerkelijk) benodigde hulp (en tijdsbesteding). In plaats van bijvoorbeeld een (oud) theoretisch en statisch opgesteld (bijvoorbeeld CIZ) normenschema (waarbij overigens ‘maatwerk’ in het voorkomend geval (ook) betwijfeld kan worden).

De jurisprudentie van de CRvB staat herindicatie en/of de wijziging of herziening van een bestaande indicatie verder in beginsel ook toe. Men zie daartoe bijvoorbeeld CRvB 10 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4135:

1.1.        Appellante ondervindt beperkingen bij het voeren van een huishouden vanwege een ernstige botaandoening. Zij is permanent rolstoelgebonden en 24 uur per dag afhankelijk van extra zuurstof. Appellante ontving bij besluit van 17 februari 2009 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wmo met ingang van 12 mei 2009 huishoudelijke hulp categorie 2 (HH2) voor elf uur per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Bij besluit van 21 april 2010 werd deze toekenning verlengd tot 21 april 2015.

2.            Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank verzet de rechtszekerheid zich niet tegen een herbeoordeling van de indicatie zoals het Drechtstedenbestuur heeft gedaan, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat het bestreden besluit is voorzien van een afbouwregeling. [-]

4.1.        De beroepsgrond dat het Drechtstedenbestuur niet tot herindicatie had mogen overgaan, vormt een herhaling van wat appellante hierover in eerste aanleg heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het Drechtstedenbestuur hiertoe wel bevoegd was. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid en verwijst daar naar. [-]
[-]
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 juni 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
- bepaalt dat aan appellante tien uur per week huishoudelijke hulp (HH1) wordt toegekend in de periode van 1 september 2011 tot 1 januari 2014 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 27 juni 2012;
[-]

Van 11 uur HH2 ‘oud’, derhalve naar 10 uur HH1 ‘nieuw’.

En verder is er inmiddels ook Rechtbank Midden-Nederland 9 maart 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:1394:


10.         De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van de Wmo 2015 de vrijheid heeft om zijn beleid te bepalen. Dergelijk beleid dient door de rechtbank terughoudend te worden getoetst. Als het beleid die terughoudende toets doorstaat, is het aan eiseres om omstandigheden aannemelijk te maken die moeten leiden tot het oordeel dat in haar geval van het door verweerder gevoerde beleid afgeweken moet worden.
11.         De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid dit beleid heeft kunnen vaststellen. Verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting uitgelegd dat deze norm tot stand is gekomen in overleg met 14 (kleine, middelgrote en grote) zorginstanties, waarna de cliëntenraad zich erover heeft mogen uitspreken. Pas daarna is de norm van 78 uur in de Beleidsregels neergelegd. Dat overleg heeft plaatsgevonden met de zorgaanbieders en de cliëntenraad om het kwaliteitsbeleid te bepalen en is in lijn met de verwachtingen van de regering, zoals hiervoor opgenomen onder 6. Voorts heeft verweerder ter zitting toegelicht dat inmiddels met 15 zorginstanties contracten zijn afgesloten voor het verlenen van hulp in de huishouding, waarbij daadwerkelijk is uitgegaan van die norm van 78 uur op jaarbasis. De rechtbank overweegt dat in de praktijk zorginstanties zich kennelijk in staat achten om met 78 uur op jaarbasis mensen een aanvaardbaar schoon huis te bieden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook voldoende gemotiveerd dat voor de collectieve voorziening met als resultaat een schoon huis, de norm van 78 uur op jaarbasis in beginsel voldoende kan worden geacht. De rechtbank begrijpt dat met 78 uur op jaarbasis - gemiddeld 1,5 uur per week - hulp in de huishouding aan eiseres niet dezelfde hoeveelheid hulp kan worden verleend als met 3 uur per week. Indien voor de resterende 1,5 uur niet op andere wijze hulp kan worden gekregen, zal niet hetzelfde eindresultaat bereikt kunnen worden als voorheen. De Wmo 2015 geeft gemeenten evenwel de vrijheid om zelf invulling te geven aan het begrip “ondersteuning”, waarbij het uitgangspunt van de Wmo 2015 geldt dat mensen zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. Niet is gebleken dat de lagere normering van 78 uur per jaar zonder meer afbreuk doet aan dat uitgangspunt. Dat andere gemeenten de hulp bij het huishouden anders invullen en/of een hoger aantal uren tot (algemene) norm stellen, maakt ook niet dat het door verweerder gevoerde beleid onredelijk is. De rechtbank wijst hierbij op de memorie van toelichting, waarin door de wetgever is overwogen dat het voorzieningenniveau tussen gemeenten meer zal gaan verschillen. De beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.

En wellicht zijn er tenslotte (ook) mogelijkheden ter zake het bedenken van ten opzichte van de Wmo ‘oud’ (geheel) nieuwe Wmo 2015 maatwerkvoorzieningen. In welk verband aldus ‘oude uren’ logischerwijs (ook) niet meer relevant (zouden moeten) zijn.

Maar goed, alsdan lijkt in ieder geval (mede) relevant, de vraag wat ‘ADL (zelfstandig)’ feitelijk (onder meer) is? En daar lijkt de voorzieningenrechter van rechtbank Gelderland vooralsnog op één punt duidelijk in.

Althans, in dat concrete en specifieke geval. Vergelijk ook (laatste zinnen):



Geen opmerkingen:

Een reactie posten