Artikel 1.4 lid 2 Aanbestedingswet 2012 luidt als volgt:
De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf
draagt zorg voor het leveren van zo veel mogelijk maatschappelijke waarde voor
de publieke middelen bij het aangaan van een schriftelijke overeenkomst als
bedoeld in het eerste lid.
Onder meer relevant, Memorie van Antwoord, Eerste Kamer, vergaderjaar
2011-2012, 32 440, C, pag. 10:
[…] Met artikel 1.4, tweede lid, wordt één van de
doelstellingen van het wetsvoorstel gecodificeerd. Deze doelstelling is het zo
goed mogelijk besteden van de publieke middelen waardoor zo veel mogelijk
maatschappelijke waarde wordt gecreëerd. Dit betekent dat de aanbestedende
dienst de beste kwaliteit voor de beste prijs inkoopt. Wat in het concrete
geval de beste kwaliteit voor de beste prijs is, is maatwerk. De aanbestedende
dienst moet hierin bij iedere aanbesteding opnieuw een afweging maken. […]
En in dat verband, Rechtbank Overijssel 30 september 2016,
ECLI:NL:RBOVE:2016:3761:
3.2. [eiseres]
heeft aan haar vorderingen - samengevat - ten grondslag gelegd dat het verschil
in de fictieve aftrekwaarden tussen de rapportcijfers dermate groot is dat dit
onverenigbaar is met het gunningscriterium EMVI, waarbij de verhouding tussen
prijs en kwaliteit bepalend is voor de gunning van de opdracht aan de
inschrijver. Uit de voorbeelden zoals gegeven in het antwoord bij vraag 33 in
de Nota van Inlichtingen volgt dat de Provincie uitgaat van inschrijfsommen die
tussen € 2.500.000,-- en € 3.000.000,-- zijn gelegen. De gunningssystematiek
van de Provincie resulteert erin dat de opdracht (mogelijk) wordt gegund aan
een inschrijver die op alle kwalitatieve subgunningscriteria het rapportcijfer
10 behaalt, in totaal maar liefst € 980.000,-- duurder is dan een inschrijver
die op alle kwalitatieve gunningscriteria een 8 behaalt. Dit komt erop neer dat
een minimaal verschil in kwaliteit kan leiden tot een gunning van de opdracht
aan een inschrijver met een prijs die € 980.000,-- hoger is dan de prijs van de
nummer 2 in de rangorde. In dat geval is er geen sprake van een inschrijving
met de beste prijs-/kwaliteitverhouding. Hiermee handelt de Provincie in strijd
met de Aw 2012, haar eigen Aanbestedingsleidraad en de geldende jurisprudentie.
Weliswaar heeft de aanbestedende dienst de mogelijkheid om aan de
subgunningscriteria een bepaald gewicht toe te kennen, maar deze vrijheid
bereikt haar grens waar de keuze van de aanbestedende dienst voor het
gunningscriterium EMVI niet leidt tot de inschrijving met de beste
prijs-/kwaliteitverhouding, en aldus geen, althans onvoldoende maatschappelijke
waarde wordt gecreëerd zoals in deze aanbesteding. Ter onderbouwing wordt -
onder meer - verwezen naar het vonnis van de voorzieningenrechter van rechtbank
’s-Gravenhage van 16 december 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:14662).
Indien en voor zover de Provincie daadwerkelijk grote
waarde hecht aan de kwaliteit van de inschrijvingen, dan is het bijzonder
merkwaardig dat de inschrijvers voor het kwalitatieve subgunningscriterium G1
maximaal twee A4 mogen indienen en voor gunningscriteria G2 en G3 maximaal één
A4. [eiseres] vraagt zich af hoe de beoordelingscommissie - gelet op deze
maximaal aantal voorgeschreven pagina’s - gaat beoordelen dat de plannen (zeer)
concreet, eenduidig en volledig zijn, waarbij alle beoordelingsaspecten
specifiek, onderscheidend en in onderlinge samenhang zijn uitgewerkt op een
wijze die aansluit op de behoeften en/of uitgangspunten van de Provincie.
[…]
4.2. Uit
de parlementaire geschiedenis van artikel 1.4 lid 2 Aw 2012 komt naar voren dat
voormelde bepaling ertoe strekt dat aanbestedende diensten streven naar een zo
goed mogelijke c.q. de beste prijs-kwaliteitverhouding binnen het beschikbare
(en veelal beperkte overheids-) budget. Alsdan wordt zo veel mogelijk
maatschappelijke waarde gecreëerd.
4.3. In
zoverre correspondeert deze bepaling met artikel 2.114 Aw 2012, waarin is
vastgelegd dat de aanbestedende dienst een overheidsopdracht gunt op grond van
de naar het oordeel van de aanbestedende dienst economisch meest voordelige
inschrijving. Aan een aanbestedende dienst die bij haar gunning het
EMVI-criterium hanteert, komt een ruime beleidsvrijheid toe bij de invulling
van de gunningscriteria, mitst het criteria betreffen die leiden tot gunning
aan de EMVI. Daarbij past een terughoudende toetsing door de rechter.
4.4. Die
terughoudende toetsing geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook
voor de vraag of - in voldoende mate - is voldaan aan het bepaalde in artikel
1.4 lid 2 Aw 2012.
4.5. Met
inachtneming van de voormelde toetsingsmaatstaf is het aan de aanbestedende
dienst om te bepalen hoeveel onderling relatief gewicht zij aan de te
beoordelen aspecten - in casu: prijs en kwaliteit - wil toekennen. Het staat de
aanbestedende dienst dus ook vrij om aan het ene subcriterium (substantieel) meer
gewicht toe te kennen dan aan het andere subcriterium. Er is geen (wettelijke)
regel die bepaalt welke onderlinge verhouding daarbij in zijn algemeenheid nog
acceptabel is. Voorwaarde is wel dat prijs en kwaliteit beide deel uitmaken van
het gunningscriterium.
4.6. Het
is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de Provincie op een onjuiste of
onvoldoende transparante wijze invulling geeft aan het door haar gehanteerde
gunningscriterium.
4.7. De
Provincie heeft, mede door het overleggen van het voormelde rapport van M&I
Argitek - waarin aan de hand van diverse berekeningen is geconcludeerd dat er
voldoende ruimte is om een lagere kwaliteit met een lagere prijs te compenseren
- in voldoende mate onderbouwd dat de aspecten prijs en kwaliteit ieder een rol
spelen bij de vergelijkende beoordeling van de inschrijvingen. Dat de Provincie
in dat kader, ook vanuit het oogpunt van de risico’s die gepaard (kunnen) gaan
met de gladheidsbestrijding, een substantieel gewicht toekent aan het aspect
kwaliteit behoort tot de aan de Provincie toekomende ruime bevoegdheid en dat
zij daar in het uiterste geval een bedrag van € 980.000,-- voor over heeft, is
niet onredelijk of onaanvaardbaar te achten. Immers, de hogere prijs wordt
gecompenseerd door een betere kwaliteit.
4.8. Het
(eerst) tijdens de mondeling behandeling gehouden betoog van [eiseres] omtrent
de geraamde opdrachtwaarde en kwaliteitsweging doet aan het voorgaande niet af.
Hoewel de opdrachtwaarde bepalend is voor de impact van de kwaliteit, blijkt
uit de analyse van M&I Argitek voldoende dat, uitgaande van het scenario
van een inschrijver met maximale kwaliteit/aftrek en een totaalprijs van €
1.000.000,--, een inschrijver niet kansloos is en dat een lagere kwaliteit ook
in dat geval kan worden gecompenseerd met een lagere prijs. De
voorzieningenrechter wijst in dit verband op tabel 4 in het rapport van M&I
Argitek. Bovendien kan er niet aan voorbij worden gegaan dat [eiseres] in de
dagvaarding ook uit is gegaan van de gecorrigeerde geraamde opdrachtwaarde die gelegen
is tussen het bedrag van € 2.500.000,-- en € 3.000.000,--.
4.9. Door
de inschrijvingen te beoordelen op de prijs en kwaliteit (te onderscheiden in
de subcriteria kwaliteit, communicatie en risicoplan) geeft de Provincie
invulling aan haar plicht om te streven naar een zo goed mogelijke c.q. de
beste prijs-kwaliteitverhouding en het creëren van zo veel mogelijk
maatschappelijke waarde bij deze aanbesteding. Daarbij zij nog aangetekend dat
het bij de maatschappelijke waarde van een aanbesteding met name en vooral gaat
om de totale prijs-kwaliteitverhouding en niet zozeer om de (maximale)
maatschappelijke waarde van ieder der aspecten of één van de aspecten.
4.10. Naar
het oordeel van de voorzieningenrechter valt niet in te zien waarom niet met
het maximaal aantal voorgeschreven pagina’s een deugdelijk plan van aanpak ten
aanzien van de diverse subcriteria op het aspect Kwaliteit is op te stellen,
zodat het door [eiseres] in dit kader gestelde geen doel treft.
Vergelijk ook:
Dus een en ander - vordering (-en) eiseres en uitkomst vonnis - was wel
(een keer) te verwachten.
‘Fictieve hoeveelheden’, ‘een fictieve aannemingssom’, ‘fictieve
kortingen’, ‘fictief (al dan niet zuiver) economisch voordeel’……..
‘Reële hoeveelheden’, ‘een reële aannemingssom’, ‘reëel (al dan niet
zuiver) economisch voordeel’ en ‘reële maatschappelijke waarde’ bij een
deelopdracht………
Het kan in beginsel wel, vermits onder meer het in het kader van EMVI
aangebodene (ook) in de uitvoering wordt nagekomen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten