donderdag 6 juni 2019

Magertjes


Artikel 10 sub c en sub d i), ii) en v) Richtlijn 2014/24/EU luidt als volgt:

Deze richtlijn is niet van toepassing op overheidsopdrachten voor diensten betreffende:
[…]
c)            arbitrage- en bemiddelingsdiensten;
d)           een van de hierna genoemde rechtskundige diensten:
i)             vertegenwoordiging in rechte van een cliënt door een advocaat in de zin van artikel 1 van Richtlijn 77/249/EEG van de Raad (2 ):
-              in een arbitrage- of bemiddelingsprocedure in een lidstaat, een derde land of voor een internationale arbitrage- of bemiddelingsinstantie, of
-              in een procedure voor een rechter of overheidsinstantie van een lidstaat of een derde land of voor een internationale rechter of instantie;
ii)            juridisch advies dat wordt gegeven ter voorbereiding van de procedures als bedoeld in punt i) van dit punt, of indien er concrete aanwijzingen zijn en er een grote kans bestaat dat over de kwestie waarop het advies betrekking heeft, een dergelijke procedure zal worden gevoerd, mits het advies door een advocaat is gegeven in de zin van artikel 1 van Richtlijn 77/249/EEG;
[…]
v)            andere rechtskundige diensten die in de betrokken lidstaat al dan niet incidenteel verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag

Zie ook artikel 2.24 sub d en sub h onderdelen 1°, 2° en 5° Aanbestedingswet 2012.

HvJEU 6 juni 2019 in zaak C-264/18 (P.M. e.a.), zie arrest, heeft artikel 10 sub c en sub d i), ii) en v) Richtlijn 2014/24/EU nader uitgelegd vanwege:

6             Op 16 januari 2017 hebben P.M., P. V.d.S. en N. G.d.M., verzoekende partijen in het hoofdgeding, advocaten en geschoolde juristen, bij de verwijzende rechter, het Grondwettelijk Hof (België), een beroep tot nietigverklaring ingesteld dat betrekking heeft op de bepalingen van de wet inzake overheidsopdrachten waarbij bepaalde rechtskundige diensten en bepaalde arbitrage- en bemiddelingsdiensten van de werkingssfeer van die wet worden uitgesloten.
7             De verzoekers in het hoofdgeding voeren aan dat deze bepalingen, voor zover zij als gevolg hebben dat de gunning van de daarin bedoelde diensten wordt onttrokken aan de in die wet vervatte regels voor het plaatsen van overheidsopdrachten, een verschil in behandeling in het leven roepen die niet kan worden gerechtvaardigd.

Het Hof overweegt onder meer:

26          Aangaande in de tweede plaats de beoordelingsbevoegdheid van de Uniewetgever en het algemene beginsel van gelijke behandeling, blijkt uit vaste rechtspraak van het Hof dat het heeft erkend dat de Uniewetgever in het kader van de uitoefening van de hem toegekende bevoegdheden over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt op gebieden waarop van hem politieke, economische en sociale keuzes worden verlangd en wanneer hij ingewikkelde beoordelingen moet maken (arresten van 16 december 2008, Arcelor Atlantique et Lorraine e.a., C-127/07, EU:C:2008:728, punt 57, en 30 januari 2019, Planta Tabak, C-220/17, EU:C:2019:76, punt 44). Een op dit gebied vastgestelde maatregel is slechts onrechtmatig wanneer deze kennelijk ongeschikt is om het door de bevoegde instellingen nagestreefde doel te bereiken (arrest van 14 december 2004, Swedish Match, C-210/03, EU:C:2004:802, punt 48).
27          Zelfs wanneer hij een dergelijke bevoegdheid heeft, moet de Uniewetgever zijn keuze echter baseren op objectieve criteria, die in een passende verhouding staan tot het door de betrokken wetgeving nagestreefde doel (arrest van 16 december 2008, Arcelor Atlantique et Lorraine e.a., C-127/07, EU:C:2008:728, punt 58).
28          Daarenboven is het vaste rechtspraak van het Hof dat het algemene beginsel van gelijke behandeling, als algemeen beginsel van het Unierecht, vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is (arrest van 16 december 2008, Arcelor Atlantique et Lorraine e.a., C-127/07, EU:C:2008:728, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

En ter zake arbitrage- en bemiddelingsdiensten:

31          Wat in de eerste plaats de in artikel 10, onder c), van richtlijn 2014/24 bedoelde arbitrage- en bemiddelingsdiensten betreft, staat in overweging 24 van deze richtlijn dat arbitrage- en bemiddelingsdiensten en andere vormen van alternatieve geschillenbeslechting worden verleend door instanties of personen die geselecteerd worden op een wijze die niet door aanbestedingsvoorschriften kan worden geregeld.
32          De arbiters en bemiddelaars moeten namelijk steeds door alle partijen in een geschil worden aanvaard en worden door die partijen in onderlinge overeenstemming aangewezen. Een openbare instantie die een procedure voor het plaatsen van overheidsopdrachten ter zake van een arbitrage- of bemiddelingsdienst uitschrijft, kan dus niet degene aan wie die opdracht is gegund als gemeenschappelijke arbiter of bemiddelaar aan de andere partij opdringen.
33          Gelet op hun objectieve kenmerken zijn de arbitrage- en bemiddelingsdiensten als bedoeld in artikel 10, onder c), dus niet vergelijkbaar met de andere diensten die binnen de werkingssfeer van richtlijn 2014/24 vallen. Hieruit volgt dat de Uniewetgever in het kader van zijn beoordelingsbevoegdheid de in artikel 10, onder c), van richtlijn 2014/24 genoemde diensten buiten de werkingssfeer van deze richtlijn kon laten zonder afbreuk te doen aan het beginsel van gelijke behandeling.

En in verband met (bepaalde) rechtskundige diensten:

34          Aangaande in de tweede plaats de door advocaten verleende diensten als bedoeld in artikel 10, onder d), i) en ii), van richtlijn 2014/24, blijkt uit overweging 25 van deze richtlijn dat de Uniewetgever rekening heeft gehouden met het feit dat die juridische diensten meestal worden verricht door instanties of personen die worden aangewezen of gekozen op een wijze die in bepaalde lidstaten niet door aanbestedingsvoorschriften kan worden geregeld, zodat zij buiten het toepassingsgebied van die richtlijn dienen te blijven.
35          Dienaangaande moet worden opgemerkt dat artikel 10, onder d), i) en ii), van richtlijn 2014/24 niet alle diensten die door een advocaat ten behoeve van een aanbestedende dienst kunnen worden verricht, uitsluit van de werkingssfeer van die richtlijn, maar enkel de vertegenwoordiging in rechte van zijn cliënt in een procedure voor een internationale arbitrage- of bemiddelingsinstantie, voor een rechter of overheidsinstantie van een lidstaat of een derde land of voor een internationale rechter of instantie, alsook het juridisch advies dat wordt gegeven ter voorbereiding van of in geval van een dergelijke procedure. Dergelijke door een advocaat verleende diensten zijn slechts denkbaar in het kader van een relatie intuitu personae tussen de advocaat en zijn cliënt, waarin uiterste vertrouwelijkheid heerst.
36          Die relatie intuitu personae tussen de advocaat en zijn cliënt, die gekenmerkt wordt door de vrije keuze van de eigen raadsman en de vertrouwensband tussen de cliënt en zijn advocaat, bemoeilijkt evenwel de objectieve omschrijving van de verwachte kwaliteit van de te verlenen diensten.
37          Voorts zou de vertrouwensrelatie tussen de advocaat en zijn cliënt, die - vooral in de in punt 35 van dit arrest beschreven omstandigheden - tot doel heeft zowel de volledige uitoefening van de rechten van verweer van de justitiabelen te garanderen als te verzekeren dat elke justitiabele de mogelijkheid heeft in alle vrijheid een advocaat te raadplegen (zie in die zin arrest van 18 mei 1982, AM & S Europe/Commissie, 155/79, EU:C:1982:157, punt 18), kunnen worden bedreigd door de verplichting voor de aanbestedende dienst om te preciseren wat de gunningsvoorwaarden voor een dergelijke opdracht zijn en welke publiciteit aan die voorwaarden moet worden gegeven.
38          Hieruit volgt dat de in artikel 10, onder d), i) en ii), van richtlijn 2014/24 genoemde diensten, gelet op de objectieve kenmerken ervan, niet vergelijkbaar zijn met de andere diensten die binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen. Rekening gehouden met dit objectieve verschil kon de Uniewetgever in het kader van zijn beoordelingsbevoegdheid ook die diensten buiten de werkingssfeer van die richtlijn laten zonder afbreuk te doen aan het beginsel van gelijke behandeling.
39          Aangaande in de derde plaats de in artikel 10, onder d), v), van richtlijn 2014/24 bedoelde rechtskundige diensten met betrekking tot werkzaamheden die al dan niet incidenteel verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag, bepaalt artikel 51 VWEU dat die werkzaamheden, en dus ook die diensten, zijn uitgesloten van de werkingssfeer van de Verdragsbepalingen die betrekking hebben op de vrijheid van vestiging en, overeenkomstig artikel 62 VWEU, op de vrijheid van dienstverlening. Die diensten onderscheiden zich van de binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallende diensten doordat zij direct of indirect verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag en met de functies die de algemene belangen van de staat of andere overheidsinstanties moeten beschermen.
40          Rechtskundige diensten die al dan niet incidenteel verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag zijn dus vanwege hun aard, op grond van hun objectieve kenmerken, niet vergelijkbaar met de andere diensten die binnen de werkingssfeer van richtlijn 2014/24 vallen. Gelet op dit objectieve verschil kon de Uniewetgever eens te meer, in het kader van zijn beoordelingsbevoegdheid, die diensten van de werkingssfeer van richtlijn 2014/24 uitsluiten zonder afbreuk te doen aan het beginsel van gelijke behandeling.

De geldigheid van artikel 10 sub c en sub d i), ii) en v) Richtlijn 2014/24/EU wordt daarmee dus niet aangetast.

De rechtsoverwegingen 36 en 37 voornoemd overtuigen (mij) niet.

Immers, als het gaat om ‘objectieve criteria’ (zie r.o. 27), dan lijkt mij ‘bemoeilijkt evenwel de objectieve omschrijving van de verwachte kwaliteit van de te verlenen diensten’ en ‘kunnen worden bedreigd door de verplichting voor de aanbestedende dienst om te preciseren wat de gunningsvoorwaarden voor een dergelijke opdracht zijn en welke publiciteit aan die voorwaarden moet worden gegeven’ magertjes.

Kunnen worden bedreigd’ wil bijvoorbeeld niet zeggen, dat het ook daadwerkelijk zo is, of zal zijn. En ‘bemoeilijkt’ wil (zeker) niet zeggen ‘onmogelijk’.

Maakt een en ander echt, ‘dat de in artikel 10, onder d), i) en ii), van richtlijn 2014/24 genoemde diensten, gelet op de objectieve kenmerken ervan, niet vergelijkbaar zijn met de andere diensten die binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen’?

De aanbestedende diensten worstelen dagelijks met ‘moeilijke’ specificaties, transparantieverplichtingen en aanbestedingen, maar moeten toch (door)…………………

Geen opmerkingen:

Een reactie posten