maandag 22 februari 2021

De met alle deelnemers aan de aanbesteding overeengekomen procedureregels

Aanbestedingsrecht is ook ‘procedureregels-recht’. 

Er wordt (dan ook) niks weggegeven in Rechtbank Den Haag 1 februari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:1251: 

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2021:1251

 

5.6.         [eiseres] heeft voordat zij haar inschrijving indiende geen bezwaar gemaakt tegen de in het Beschrijvend document opgenomen vervaltermijn en heeft hierover geen vraag gesteld. [eiseres] heeft - doordat zij bij inschrijving uitdrukkelijk akkoord is gegaan met alle eisen, vereisten en voorwaarden uit het Beschrijvend document - onvoorwaardelijk ingestemd met de vervaltermijn. Tussenconclusie is dan ook dat partijen naast een opschortende termijn tevens een vervaltermijn zijn overeengekomen. Zoals [eiseres] zelf ook ter zitting heeft erkend, is op een contractuele vervaltermijn in beginsel - tenzij anders overeengekomen - niet de Algemene termijnenwet van toepassing. Als een vervaltermijn eindigt op een zaterdag, zondag of feestdag wordt de termijn daarvan daarom niet verlengd tot de eerstvolgende werkdag.

5.7.         Volgens [eiseres] is, gelet op de bewoordingen van 7.22 van het Beschrijvend document zo begrijpt de voorzieningenrechter, met de overeengekomen vervaltermijn niet een andere termijn overeengekomen dan de opschortende termijn en is daarom in dit geval op de vervaltermijn ook de ‘zondag wordt maandag”-regel van de opschortende termijn van toepassing. Aangezien aanbestedingsstukken naar hun aard bestemd zijn om de rechtspositie van derden ((potentiële) inschrijvers) te beïnvloeden, zonder dat deze derden invloed hebben op de inhoud of de formulering van de stukken, ligt bij de vraag welke betekenis moet worden toegekend aan de bewoordingen van die stukken toepassing van de zogenoemde CAO-norm in de rede. Die norm houdt in dat de bewoordingen van de bepalingen, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. De uitleg die [eiseres] aan de vervaltermijn geeft volgt echter niet uit het Beschrijvend document. Met het woord ‘tevens’ wordt onmiskenbaar tot uitdrukking gebracht dat de termijn van 20 kalenderdagen na elektronische verzending van de gunningbeslissing ook geldt als vervaltermijn. Maar daarin kan - anders dan [eiseres] betoogt - naar objectieve maatstaven niet worden gelezen dat op die vervaltermijn ook het wettelijke regime van de opschortende termijn voor wat betreft de toepasselijkheid van de Algemene termijnenwet van toepassing is. Dat Rijkswaterstaat [eiseres] eerder niet heeft gewezen op (de gevolgen voor [eiseres] van) deze vervaltermijn, mogelijk omdat Rijkswaterstaat zich ook niet realiseerde dat de vervaltermijn al was verlopen, maakt dit niet anders. Uitgangspunt zijn de bewoordingen in het Beschrijvend document, die duidelijk zijn, en niet de gedragingen van Rijkswaterstaat op een later moment.

5.8.         [eiseres] heeft nog betoogd dat het gelet op ratio en achtergrond van het vervalbeding ook niet logisch is dat het vervalbeding zijn werking al zou krijgen terwijl de wettelijke opschortingstermijn nog niet is afgelopen. De ratio van het vervalbeding is volgens [eiseres] dat een aanbestedende dienst zich wil beschermen tegen het alsnog moeten opzeggen van een na uitwerking van de wettelijke rechtsbescherming gegunde opdracht, doordat een derde daarna alsnog met succes een kort geding aanspant. Het vervalbeding heeft daarom, aldus [eiseres], betrekking op de belangen van de aanbestedende dienst, niet die van inschrijvers. Verder heeft het vervalbeding volgens [eiseres] betrekking op de periode na ommekomst van de termijn van wettelijke rechtsbescherming, die doorloopt tot en met 2 november 2020 en niet mede op de periode tijdens de termijn van wettelijke rechtsbescherming. Ook dit betoog baat [eiseres] niet. Zoals hiervoor al is overwogen is er sprake van twee verschillende termijnen. Daargelaten op de bescherming van wiens belangen de vervaltermijn is gericht, geldt - zoals al is overwogen - bij de uitleg van die vervaltermijn de CAO-norm en zijn de bewoordingen van het vervalbeding in het Beschrijvend document duidelijk. De door [eiseres] voorgestane benadering van het vervalbeding komt in strijd met de bewoordingen van het vervalbeding. Die benadering zou ook in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel en - daargelaten of de aanbestedende dienst wel of niet in zijn belangen wordt geschaad - de belangen van de overige gegadigden schaden.

5.9.         Al het voorgaande betekent dat de vervaltermijn eindigde op het einde van het laatste uur van zondag 1 november 2020 en dat [eiseres] niet tijdig voor afloop van die vervaltermijn dit kort geding aanhangig heeft gemaakt.

5.10.       [eiseres] heeft verder aangevoerd dat een contractueel vervalbeding dat juridisch en feitelijk korter is dan de wettelijke termijn buiten beschouwing gelaten moet worden omdat die afwijking in directe strijd is met rechtstreeks werkend EU-recht. Van strijd met rechtstreeks werkend EU-recht is in dit geval echter geen sprake, aangezien op grond artikel 2 lid van de rechtsbeschermingsrichtlijn (Richtlijn 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 200) een opschortende termijn geldt van tenminste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht per faxbericht of langs elektronische weg aan de betrokken inschrijvers en gegadigden is gezonden of, als andere communicatiemiddelen worden gebruikt, tenminste 15 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht aan de betrokken inschrijvers en gegadigden is gezonden, of, tenminste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht is ontvangen. Het contractueel vervalbeding hanteert dus geen kortere termijn dan de op grond van het EU-recht tenminste toe te passen opschortende termijn.

5.11.       [eiseres] heeft tot slot ook nog gesteld dat een kortere vervaltermijn dan de opschortende termijn, die opschortende termijn zinledig maakt. Ook dat maakt het vorenstaande niet anders, nu er simpelweg sprake is van het bestaan van twee verschillende termijnen met aparte regimes en toepassing van die twee verschillende termijnen ook is toegestaan. [eiseres] heeft niet gesteld dat toepassing van een kortere vervaltermijn dan de opschortende termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zodat die eventuele aanleiding om het contractuele vervalbeding buiten toepassing te laten onbesproken blijft. Voor zover [eiseres] heeft bedoeld te stellen dat de omstandigheid dat de vervaltermijn verliep op zondag 1 november 2020 feitelijk meebracht dat zij uiterlijk op de vrijdag daarvoor had moeten dagvaarden, waardoor haar termijn dus nog korter werd, wordt zij daarin niet gevolgd. Het was [eiseres] al op 21 oktober 2020 bekend dat Rijkswaterstaat niet voornemens was de gunningsbeslissing aan te passen, zodat zij sindsdien - rekening houdend met uitsluitend werkdagen - zeven (werk)dagen de tijd had om uiterlijk op vrijdag 30 oktober 2020 de dagvaarding uit te brengen. Anders dan [eiseres] stelt, was dus ook niet aan de orde dat [eiseres] gedwongen zou zijn in het weekend te dagvaarden - hetgeen volgens [eiseres] praktisch niet mogelijk is - nu zij voldoende tijd had om voorafgaand aan het weekend te dagvaarden. Volledigheidshalve merkt de voorzieningenrechter in dit verband nog op dat het Rijkswaterstaat met het oog op het in het aanbestedingsrecht toepasselijke gelijkheidsbeginsel ook niet vrij staat om in het voordeel van [eiseres] af te wijken van de toepasselijke, met alle deelnemers aan de aanbesteding overeengekomen, procedureregels.

Het komt wel vaker voor: 

https://keesvandewater.blogspot.com/2016/07/algemene-termijnenwet.html 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten