vrijdag 9 juli 2021

Ongerijmde conclusie

Principiële rechtsoverwegingen naar aanleiding van Rechtbank Rotterdam 18 februari 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:3206:

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2021:3206

4.14.       Naar voorlopig oordeel treft het beroep van de gemeenten op de facultatieve uitsluitingsgrond van artikel 2.87 lid 1 sub i Aanbestedingswet (Aw), geen doel. De in dat artikel opgenomen (facultatieve) uitsluitingsgronden hebben betrekking op gedrag van de gegadigde of inschrijver voorafgaand aan het tijdstip van indienen van het verzoek tot deelneming of de inschrijving. Artikel 2.87 lid 2 onder f Aw bepaalt in dat verband dat de aanbestedende dienst bij de toepassing van de uitsluitingsgrond van artikel 2.87 lid 1 onder i Aw uitsluitend onrechtmatige beïnvloedingen van het besluitvormingsproces betrekt die zich hebben voorgedaan in de drie jaar voorafgaand aan het tijdstip van indienen van het verzoek tot deelneming of de inschrijving. De verklaring van de inschrijver dat deze uitsluitingsgrond niet op haar van toepassing is, wordt afgelegd bij inschrijving en kan dus logischerwijs slechts betrekking hebben op het gedrag tot aan het moment van inschrijving.

[…]

4.16.       Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had van een ervaren inschrijver als [naam eiseres] verwacht mogen worden dat zij haar teleurstelling voor de voorlopige gunningsbeslissing en haar ideeën voor de toekomst overeenkomstig het communicatievoorschrift zou uiten (zeker nu er een paar dagen later een gesprek met de gemeenten gepland stond) of dat zij pas na definitieve gunning contact zou opnemen met de betreffende wethouders. Ook na bekendmaking van de voorlopige gunningsbeslissing kan de mededinging immers - al dan niet ongewenst of onbewust - worden beïnvloed. De voorzieningenrechter acht de uitsluiting van [naam eiseres] in dit geval echter disproportioneel. Vaststaat immers dat de gemeenten in de aanbestedingsstukken niet de sanctie van uitsluiting aan overtreding van het contactverbod hebben verbonden. Bovendien was het contactverbod algemeen geformuleerd. Uit de bewoordingen van het contactverbod is niet af te leiden of slechts sprake was van een administratieve voorwaarde om de communicatie met de gemeenten te kanaliseren of dat het communicatieverbod er - mede - doe dient om oneerlijke concurrentie te voorkomen. De gemeenten hadden [naam eiseres] dus niet mogen uitsluiten wegens de schending van het contactverbod.

In Hof Den Haag 29 juni 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1108:

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2021:1108

6.3          Tegen dit oordeel van de voorzieningenrechter is geen grief gericht. Het oordeel van de voorzieningenrechter brengt echter niet mee dat uitsluiting van een inschrijver wegens overtreding van het contactverbod niet mogelijk is. De voorzieningenrechter is daar zelf ook vanuit gegaan gelet op het feit dat zij heeft getoetst of uitsluiting van Da Vinci disproportioneel zou zijn. Overtreding van het contactverbod kan immers de gelijke behandeling van inschrijvers in gevaar brengen en is dus in strijd met het voor aanbestedingen fundamentele gelijkheidsbeginsel. Het kan bovendien tot een (onbedoelde of onbewuste) bevoordeling van één inschrijver boven de andere leiden en is dus ook in strijd met het transparantiebeginsel.

6.4          Het gegeven dat de verklaring van de inschrijver in het UEA over de uitsluitingsgronden die zijn genoemd in artikel 2.87 Aw, slechts betrekking kan hebben op het verleden, brengt daarom niet mee dat uitsluiting op grond van overtreding van een contactverbod in een lopende aanbestedingsprocedure is uitgesloten. Dat zou immers tot de ongerijmde conclusie leiden dat een in deze aanbesteding vastgestelde overtreding in een volgende aanbestedingsprocedure wel tot uitsluiting van de betreffende inschrijver kan leiden, maar in de lopende aanbestedingsprocedure, waarop dat contactverbod nou juist betrekking had, niet. Die consequentie is niet aanvaardbaar, zodat moet worden aangenomen dat de facultatieve uitsluitingsgrond van artikel 2.87 lid 1 onder i Aw er niet aan in de weg staat dat in geval van schending van fundamentele beginselen van aanbestedingsrecht, uitsluiting in een lopende aanbestedingsprocedure moet plaatsvinden. Dat volgt ook uit het gegeven dat in par. 4.1 van het aanbestedingsdocument is opgenomen dat “alle hier genoemde Uitsluitingsgronden en Geschiktheidseisen een ‘uitsluitend karakter’ (hebben)” en dat het niet voldoen aan die eisen betekent dat de Inschrijving “niet voor gunning in aanmerking komt”.

6.5          Tussen partijen is niet in geschil dat [betrokkene] contact heeft gezocht met achtereenvolgens twee wethouders. Zij heeft hun voicemail ingesproken en de wethouders hebben haar teruggebeld. Vervolgens heeft een gesprek plaatsgevonden dat in ieder geval ging over het verlies van Da Vinci in deze aanbesteding. Zoals [betrokkene] op de zitting heeft verklaard, heeft zij immers aan de orde willen stellen “hoe het nu verder moet” en zij heeft in eerste aanleg kennelijk verklaard te hebben besproken dat elders met subsidieregelingen wordt gewerkt.

6.6          Ook als het hof ervan uit gaat dat [betrokkene] niet de bedoeling had de uitkomst van de aanbesteding te beïnvloeden, is haar handelen in strijd met de fundamentele beginselen van aanbestedingsrecht. Het benaderen van de verantwoordelijke wethouders over de ongunstige uitslag van een aanbesteding, vooruitlopend op een evaluatiegesprek over de aanbesteding op 14 december 2020, roept de schijn op van de wens tot beïnvloeding van die uitkomst en het evaluatiegesprek en roept het risico in het leven dat die beïnvloeding tot enig resultaat leidt. Dat is niet transparant en in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Dat de gemeenten de voorlopige gunningsbeslissing niet hebben gewijzigd na de telefoongesprekken met de wethouders doet aan de ernst van het initiëren en voeren van die gesprekken niet af.

6.7          Da Vinci heeft betoogd dat de wethouders niet behoren tot de “personen die betrokken zijn geweest” bij de aanbesteding. Dat betoog faalt. Het communicatieverbod heeft betrekking op “de Aanbestedende dienst of andere bedrijven en personen die betrokken zijn geweest bij de voorbereiding van deze aanbesteding.” Wethouders maken deel uit van het beslissingsbevoegde orgaan van de gemeenten, behoren dus tot de aanbestedende dienst, en zijn bovendien uit hoofde van hun functie betrokken bij de aanbesteding.

6.8          Da Vinci heeft verder betoogd dat er op initiatief van de gemeenten in november 2020 gesprekken hebben plaatsgevonden. Onweersproken is echter gebleven dat die gesprekken betrekking hadden op de zogenaamde “onderwijsroute” ten aanzien waarvan in het aanbestedingsdocument is voorzien dat de opdracht rechtstreeks zou worden verleend aan Da Vinci. Die gesprekken hadden dus, anders dan de telefoongesprekken met de wethouders, geen betrekking op de aanbesteding.

6.9          Het hof is van oordeel dat uitsluiting van Da Vinci in de gegeven omstandigheden niet disproportioneel is. Integendeel, het hof acht het een ernstige schending van de fundamentele beginselen van aanbestedingsrecht om na een voorlopige gunningsbeslissing en voorafgaand aan het “officiële” evaluatiegesprek contact op te nemen met de beslissingsbevoegde wethouders en in dat gesprek de uitkomt van de aanbesteding aan de orde te stellen. De gemeenten hebben zich terecht op het standpunt gesteld dat bij die overtreding moet worden overgegaan tot uitsluiting van Da Vinci. Dat betekent dat ook grief II in het principale appel slaagt.

Lees over het ‘contactverbod’ ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2020/06/contactverbod.html 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten