donderdag 21 juli 2022

En “zal de overeenkomst met aannemer ontbonden worden”

In een eerdere Blog (zie hieronder) schreef ik onder meer:

“Ik vind het een weinig positieve insteek, en wellicht ook weinig vertrouwen wekkend, de ‘wachtkamer (-constructie)’ in de aanbestedingsprocedure. Er bij voorbaat van uitgaan, dat de ‘winnaar’ het (mogelijk) niet zal waarmaken.

Bovendien leidt zo’n ‘wachtkamer (-constructie)’ doorgaans tot de nodige (extra) ‘regeltjes’ en procedurevoorschriften in de aanbestedingsprocedure. Terwijl we juist aan administratieve lastenverlichting zouden moeten doen volgens artikel 1.6 Aanbestedingswet 2012.

Maar goed, ik heb er in de praktijk (maar) mee te dealen. Blijkbaar wordt in een behoefte voorzien.”

Vorenbedoelde ‘(extra) ‘regeltjes’ en procedurevoorschriften’ kunnen ook extra ‘gedoe’ en risico’s opleveren in de uitvoering.

Zie daartoe namelijk Rechtbank Den Haag 23 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6874:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2022:6874

2.2.         In het bestek gladheidsbestrijding dat onderdeel was van de aanbestedingsstukken (hierna: het bestek) staat vermeld, voor zover thans relevant:

in artikel 31.3

1.             Aannemer dient uiterlijk 6 weken na definitieve gunning een uitvoeringsplan te overleggen die voldoet aan de in artikel 93.3 van dit bestek gestelde eisen.

Indien het uitvoeringsplan niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen pleegt aannemer wanprestatie. Opdrachtgever zal middels een schriftelijke ingebrekestelling aannemer informeren over de wanprestatie en aannemer in gebreke stellen. Middels de schriftelijke ingebrekestelling wordt aannemer gesommeerd om binnen een termijn van zeven werkdagen alsnog onverkort zijn bestekverplichting na te komen. Indien aannemer niet binnen de gestelde termijn in de ingebrekestelling alsnog deze bestekverplichting nakomt, is de aannemer in verzuim en zal de overeenkomst met aannemer ontbonden worden. […]


4.2.         [Combinatie I] beoogt kennelijk met de onderhavige vordering informatie te verzamelen om te kunnen nagaan of Rijkswaterstaat ten onrechte niet tot ontbinding van de overeenkomst met [Combinatie II] is overgegaan en daarmee opvolgende rechten van [Combinatie I] heeft veronachtzaamd. Dat is voldoende voor het oordeel dat op dit onderdeel sprake is van een rechtsbetrekking tussen [Combinatie I] en Rijkswaterstaat als bedoeld in artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het is niet aan de voorzieningenrechter om in dit geding te beoordelen of een vordering van [Combinatie I] uit hoofde van de wachtkamerovereenkomst toewijsbaar zal zijn. [Combinatie I] heeft er ook een rechtmatig belang bij om te weten of [Combinatie II] op de hiervoor genoemde grond in verzuim is komen te verkeren. Dat Rijkswaterstaat op grond van de met [Combinatie I] gesloten wachtkamerovereenkomst niet verplicht is om de opdracht, na ontbinding van de overeenkomst met [Combinatie II], aan [Combinatie I] te gunnen, waar Rijkswaterstaat op heeft gewezen, doet naar oordeel van de voorzieningenrechter niet af aan het gestelde belang. Het is immers voorshands aannemelijk dat [Combinatie I] bij een eventuele ontbinding daadwerkelijk als opvolgend contractant zal worden aangezocht, nu het hier werk betreft dat zonder meer moet worden verricht en de opdracht geen uitstel kan dulden. Daar komt bij dat niet valt uit te sluiten dat [Combinatie I] in voorkomend geval Rijkswaterstaat ook op een andere grondslag zou kunnen aanspreken.

4.3.         Rijkswaterstaat heeft verklaard dat er geen enkele reden is voor afgifte van de gevraagde stukken nu duidelijk is dat ontbinding van de overeenkomst met [Combinatie II] niet aan de orde is, omdat zij niet in verzuim is komen te verkeren. Ter onderbouwing daarvan heeft Rijkswaterstaat een tijdspad geschetst, uitgaande van alle uiterlijke termijnen. Het uitvoeringsplan moest uiterlijk 1 februari 2022 worden ingediend (zes weken na 21 december 2021). Rijkswaterstaat moest dat plan uiterlijk binnen 15 werkdagen, dus uiterlijk op 22 februari 2022, goedkeuren. Als dan zou blijken dat het uitvoeringsplan niet zou voldoen, dan zou de opdrachtnemer nog zeven werkdagen krijgen om dit te herstellen. Dat herstelde plan zou dan dus uiterlijk 3 maart 2022 ingediend moeten zijn. Volgens Rijkswaterstaat zijn al deze uiterlijke data gehaald en heeft hij het plan daarna goedgekeurd.

4.4.         Rijkswaterstaat heeft voorts aangegeven dat op 17 februari 2022 [Combinatie II] (dus nog voordat de termijn van beoordeling van het door haar ingediende uitvoeringsplan door Rijkswaterstaat was verstreken) de door haar al ingediende bijlage 1 bij dat plan eigener beweging heeft vervangen door een herziene bijlage 1. Rijkswaterstaat heeft dat ook onderbouwd met de overlegging van een e-mailbericht van 17 februari 2022 van [Combinatie II]. Rijkswaterstaat heeft de daarbij gevoegde bijlage 1 ook overgelegd in deze procedure, met dien verstande dat de daarop vermelde kentekens en transporteurs onleesbaar zijn gemaakt.

4.5.         Het standpunt van Rijkswaterstaat dat daarmee het belang van [Combinatie I] bij haar vordering is komen te ontvallen, wordt verworpen. Om te weten of [Combinatie II] in verzuim is komen te verkeren, is immers op de eerste plaats relevant wanneer Rijkswaterstaat, na beoordeling van het uitvoeringsplan, aan [Combinatie II] te kennen heeft gegeven dat zij de gelegenheid heeft om dat plan te herstellen/alsnog haar bestekverplichting volledig na te komen. Dat Rijkswaterstaat dat moet hebben gedaan, volgt uit het feit dat bij de indiening van de herziene bijlage 1 nog niet alle terbeschikkingsstellingsovereenkomsten waren ingediend, zo is ter zitting gebleken. Rijkswaterstaat heeft zich niet uitgelaten over de exacte datum waarop hij om herstel heeft gevraagd. Op de tweede plaats is van belang wanneer [Combinatie II] het herstelde plan daarna heeft ingediend. De voorzieningenrechter begrijpt de stellingen van Rijkswaterstaat als vermeld onder 4.3 aldus dat dit ergens begin maart 2022 het geval was, maar dat heeft Rijkswaterstaat tot op heden niet geconcretiseerd of met stukken onderbouwd.

4.6.         De vordering van [Combinatie I] is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook toewijsbaar voor zover het de stukken betreft waaruit die twee relevante data blijken. Het gaat hierbij om afgifte van voldoende gespecificeerde bescheiden die bij Rijkswaterstaat voorhanden moeten zijn en waarbij van bedrijfsvertrouwelijke informatie geen sprake is. Dat er andere gewichtige redenen zijn om hier niet aan te voldoen, is gesteld noch gebleken.

Een en ander kan in beginsel (uiteindelijk) ook leiden tot een schadevergoedingsverplichting jegens ‘nummer 2’ als gevolg van onrechtmatig handelen door aanbesteder. Bijvoorbeeld in geval aanbesteder volgens het bestek had moeten ontbinden en (ook) de met ‘nummer 2’ gesloten wachtkamerovereenkomst niet zou gunnen.

Uit het vorenstaande volgt mijns inziens (dus) ook, dat een aanbestedingsprocedure niet slechts een ‘procedureel spelletje’ of een ‘noodzakelijk te nemen hobbel’ is, waarna ‘de beer in de uitvoering los is’.

Lees ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2020/10/de-wachtkamer-constructie.html

en

https://keesvandewater.blogspot.com/2016/02/uitvoeringseisen.html 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten