donderdag 20 maart 2025

Aanbestedingsrecht is ook geen verdelingsrecht

Een terecht oordeel in Rechtbank Den Haag 29 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:4022:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:4022


5.18.       Shell heeft gesteld dat de Staat met het Voornemen in strijd handelt met de leer van de wezenlijke wijziging uit het aanbestedingsrecht, die volgens Shell in de onderhavige situatie naar analogie van toepassing is. De uitbreiding van het energielaadpunt die uit het Voornemen volgt wijkt volgens Shell zodanig af van wat met de loting in 2012 is vergund, dat de Staat onrechtmatig en in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt door het perceel waarop het Voornemen betrekking heeft door middel van een allonge op de huurovereenkomst te gunnen aan Fastned.

5.19.       […] Iets anders is nog dat, zoals de Staat en Fastned terecht hebben betoogd, de aanbestedingsregels met betrekking tot de wezenlijke wijziging, die betrekking hebben op de inkoop van goederen, diensten en werken, niet (naar analogie) van toepassing zijn op de verplichtingen die op grond van de Didam-regels op overheidslichamen rusten in het kader van de verkoop of verhuur van onroerende zaken.

Aanbestedingsrecht is ook geen ‘verdelingsrecht’.

Lees ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2024/12/het-aanbestedingsrechtelijke.html

woensdag 19 maart 2025

Kamerstukken

Kamerstukken zoek, en vind, ik prima via, het openbaar toegankelijke, Overheid.nl:

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/uitgebreidzoeken/parlementair

Ik vind het dan ook vreemd, dit te (moeten) lezen in het arrest Hof Den Bosch 18 maart 2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:720:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2025:720


3.6.3.      […] Uit de toelichting bij artikel 2.87 lid 1 onder c Aw2012 blijkt dat de ernstige fout in de uitoefening van het beroep er op enigerlei wijze toe moet leiden dat de integriteit van de ondernemer in twijfel raakt (MvT op de wijziging van de Aanbestedingswet 2012, Kamerstukken II 2015/16, 34329, nr. 3 (http://www.legalintelligence.com/documents/?url=http%3A%2F%2Fwww.legalintelligence.com%2Fdocuments%2Flocal%3Fpublisher%3DSDU%26extId%3Dkst-34329-3), p. 68). Als voorbeelden worden overtredingen van voorschriften betreffende de gezondheid, arbeidsomstandigheden, milieudelicten en overtredingen van de Rijtijdenwet genoemd. Ook overtredingen van de Mededingingswet en het hebben begaan van een onrechtmatige daad in het kader van de uitvoering van een opdracht waaruit ernstige schade is voortgevloeid, kunnen als ernstige beroepsfout worden aangemerkt (MvT op de Aanbestedingswet 2012, Kamerstukken II 2009/10, 32440, nr. 3 (http://www.legalintelligence.com/documents/?url=http%3A%2F%2Fwww.legalintelligence.com%2Fdocuments%2Flocal%3Fpublisher%3DSDU%26extId%3Dkst-32440-3), p. 80). […]

Is dat nodig?

En ga ik zelf, via Overheid.nl, naar MvT, Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 34 329, nr. 3:

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/resultaten?q=(c.product-area==%22officielepublicaties%22)and((dt.creator==%22Tweede%20Kamer%20der%20Staten-Generaal%22)or(dt.creator==%22Tweede%20Kamer%20OCV%20%252f%20UCV%22))and((w.publicatienaam==%22Kamerstuk%22)and(w.dossiernummer==%2234329%22)and(w.ondernummer==%223%22))&zv=&col=Kamerstuk

Dan staat er bij mij ter zake (op) ‘p. 68’ slechts:


Artikel 2.87

Dit artikel betreft de facultatieve uitsluitingsgronden. De aanbestedende dienst bepaalt of hij deze uitsluitingsgronden wel of niet toepast en of hij vervolgens wel of niet gunt aan een onderneming die verkeert in een situatie als beschreven in het eerste lid. Uiteraard dient toepassing van de facultatieve uitsluitingsgronden conform de algemene aanbestedingsbeginselen plaats te vinden. Artikel 2.87 is opnieuw opgesteld, maar grotendeels qua inhoud vergelijkbaar met de huidige tekst van dat artikel. Omdat richtlijn 2014/24/EU voor vergelijkbare onderdelen ietwat andere bewoordingen gebruikt, is een en ander opnieuw opgeschreven. De afwijkende onderdelen worden hier toegelicht.”

Wat voegt het dan toe?

donderdag 13 maart 2025

Kolin-arrest bevestigd

Het arrest HvJEU 22 oktober 2024 in zaak C‑652/22 (Kolin Inşaat Turizm Sanayi ve Ticaret) is bevestigd door het arrest HvJEU 13 maart 2025 in zaak C-266/22 (CRRC Qingdao Sifang e.a.):

https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=296546&pageIndex=0&doclang=nl&mode=req&dir=&occ=first&part=1&cid=10053625


56           De Unie is ten aanzien van bepaalde derde landen gebonden door internationale overeenkomsten, onder meer de GPA-overeenkomst, die de toegang van ondernemers uit de Unie tot de overheidsopdrachten in die derde landen en de toegang van ondernemers uit die derde landen tot de overheidsopdrachten in de Unie op basis van wederkerigheid en gelijkheid waarborgen. Artikel 25 van richtlijn 2014/25 weerspiegelt die internationale verbintenissen van de Unie door te bepalen dat de aanbestedende instanties van de lidstaten, voor zover de GPA-overeenkomst of andere voor de Unie bindende internationale overeenkomsten van toepassing zijn, ondernemers uit derde landen die partij zijn bij een dergelijke overeenkomst geen minder gunstige behandeling mogen geven dan ondernemers uit de Unie (zie in die zin arrest van 22 oktober 2024, Kolin Inşaat Turizm Sanayi ve Ticaret, C‑652/22, EU:C:2024:910, punten 41 en 42).

57           Andere derde landen, waaronder de Volksrepubliek China, hebben tot op heden geen dergelijke internationale overeenkomst gesloten met de Unie.

58           Het bij artikel 27, lid 1, van richtlijn 2014/24 aan „elke belangstellende ondernemer” verleende recht om een inschrijving in te dienen naar aanleiding van een oproep tot mededinging in het kader van een openbare aanbestedingsprocedure in de Unie, strekt zich niet uit tot ondernemers uit derde landen die geen dergelijke internationale overeenkomst met de Unie hebben gesloten. Wordt die bepaling anders uitgelegd en wordt aan de personele werkingssfeer van die richtlijn aldus een onbeperkte draagwijdte toegekend, dan zou - zoals de advocaat-generaal in de punten 65 tot en met 73 van zijn conclusie heeft opgemerkt - ondernemers uit die derde landen een gelijke toegang tot de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten in de Unie worden gewaarborgd. Dit zou tot gevolg hebben dat aan hun - in strijd met artikel 25 van die richtlijn, dat dit recht beperkt tot ondernemers uit derde landen die met de Unie een internationale overeenkomst als bedoeld in dat artikel hebben gesloten - een recht op een niet minder gunstige behandeling wordt toegekend (zie in die zin arrest van 22 oktober 2024, Kolin Inşaat Turizm Sanayi ve Ticaret, C‑652/22, EU:C:2024:910, punten 46 en 47).

59           Hieruit volgt dat richtlijn 2014/24 aldus moet worden uitgelegd dat de toegang van ondernemers uit de in punt 57 van dit arrest bedoelde derde landen tot procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten in de Unie niet is gewaarborgd. Dit impliceert dat die ondernemers ofwel van die procedures kunnen worden uitgesloten, ofwel tot die procedures kunnen worden toegelaten zonder dat zij zich op die richtlijn kunnen beroepen en een gelijke behandeling kunnen eisen van hun inschrijvingen ten opzichte van die van inschrijvers uit de lidstaten en die van inschrijvers uit derde landen als bedoeld in artikel 25 van die richtlijn (zie in die zin arrest van 22 oktober 2024, Kolin Inşaat Turizm Sanayi ve Ticaret, C‑652/22, EU:C:2024:910, punten 45 en 47).

Het is echter in het voorkomend geval aan de aanbestedende diensten, en, zonder EU machtiging, niet aan de nationale wetgevers om over ondernemers uit derde landen te oordelen:


63           Bij gebreke van handelingen van de Unie is het aan de aanbestedende dienst om te beoordelen of ondernemers uit een derde land dat geen internationale overeenkomst met de Unie heeft gesloten die een gelijke en wederzijdse toegang tot overheidsopdrachten waarborgt, moeten worden toegelaten tot een openbare aanbestedingsprocedure en, indien hij tot een dergelijke toelating besluit, of moet worden voorzien in een aanpassing van de score die voortvloeit uit de vergelijking tussen de inschrijvingen van die ondernemers en die van andere ondernemers (arrest van 22 oktober 2024, Kolin Inşaat Turizm Sanayi ve Ticaret, C‑652/22, EU:C:2024:910, punt 63).

64           In casu bestond er geen Unierechtelijke bepaling die de verplichting oplegde om ondernemers uit een derde land dat geen internationale overeenkomst met de Unie heeft gesloten die een gelijke en wederzijdse toegang tot overheidsopdrachten waarborgt, toe te laten of uit te sluiten van deelname aan openbare aanbestedingsprocedures. In het licht van de in de punten 60 tot en met 62 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte bepalingen, volgens welke het de lidstaten verboden is om - bij gebreke van toestemming door de Unie of een handeling van de Unie die ten uitvoer kan worden gelegd - wetgevend op te treden op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek, aangezien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale wetgeving die de aanbestedende dienst verplicht om deze ondernemers uit te sluiten, niet kon worden toegepast. Het stond aan de aanbestedende dienst om te besluiten of - in de in het vorige punt omschreven omstandigheden - het consortium moest worden toegelaten of uitgesloten.

[…]

67           Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vragen worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, onder e), VWEU - dat aan de Unie een exclusieve bevoegdheid toekent op het gebied van gemeenschappelijke handelspolitiek - juncto artikel 2, lid 1, VWEU, aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een aanbestedende dienst van een lidstaat, bij gebreke van een handeling van de Unie waarbij de toegang tot procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor ondernemers uit een derde land dat geen internationale overeenkomst - als bedoeld in artikel 25 van richtlijn 2014/24 - met de Unie heeft gesloten, een ondernemer van een dergelijk derde land uitsluit op grond van een wetgevingshandeling die door die lidstaat is vastgesteld zonder daarvoor toestemming van de Unie te hebben gekregen, waarbij het irrelevant is dat die wetgevingshandeling in werking is getreden na de bekendmaking van de aankondiging van de opdracht.

Lees ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2024/10/ondernemers-uit-derde-landen.html

zaterdag 1 maart 2025

Het houdt een keer op

De ‘volle’ toetsing door de rechter van een intrekkingsbeslissing betekent, dat de (motivering van de) intrekkingsbeslissing zowel op inhoud als op feiten gebaseerd moet zijn.

Bij een aanbestedingsprocedure met betrekking tot een RAW-raamovereenkomst voor elementenonderhoud kan (moet) men bij ‘inhoud’ onder meer denken aan:

- Een realistische omvang van de fictieve hoeveelheden van de RAW-raamovereenkomst elementenonderhoud, dus niet zomaar een ‘prijslijst’, en;

- Een deskundige (objectieve) raming volgens het bepaalde in artikel 2.15 lid 3 Aanbestedingswet 2012, en dus niet zomaar ‘op basis van historie’, en;

- Een deskundige beoordeling van de inschrijvingen volgens het bepaalde in artikel 01.01.07 van de Standaard RAW Bepalingen (2020), en;

- Deskundig juridisch inhoudelijk advies, en;

- Een transparante communicatie, en;

- Het niet onnodig tot een kort geding laten komen.

Een eerste motiveringsgebrek met betrekking tot (de inhoud van) een intrekkingsbeslissing kan in beginsel hersteld worden.

Een tweede motiveringsgebrek (echter) niet volgens het vonnis Rechtbank Midden-Nederland 14 februari 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:390:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2025:390


3.24.       In beginsel zouden de Gemeenten echter ook kunnen besluiten om weer een nieuwe intrekkingsbeslissing te nemen. Dat zal hen in dit geval echter, zoals KVDM ook vordert, worden verboden. De Gemeenten moeten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel) in acht nemen. Weliswaar is het in beginsel toegestaan dat de Gemeenten meerdere intrekkingsbeslissingen kan nemen, maar dat is niet onbeperkt. De geboden kans om een nieuw goed gemotiveerde intrekkingsbeslissing te nemen, had in beginsel voldoende moeten zijn, het houdt in de woorden van KVDM een keer op. De Gemeenten hebben in dit geval al de mogelijkheid gehad om na de eerste intrekkingsbeslissing een nieuwe intrekkingsbeslissing te nemen. De Gemeenten hebben die kans ook gegrepen en hebben daarvoor ook ruim de tijd genomen (ongeveer 2 maanden); zij hebben intern overleg gevoerd en zich juridisch laten adviseren door hun advocaten. De Gemeenten zijn dus bij het nemen van de tweede intrekkingsbeslissing (die in dit kort geding aan de orde was) niet over één nacht ijs gegaan. Het is hen desondanks toch niet gelukt om een rechtmatige intrekkingsbeslissing te nemen. Het moet er onder deze omstandigheden voor worden gehouden dat het een volgende keer ook niet zal lukken. Het opnieuw intrekken van de aanbestedingsprocedure is gezien het voorgaande in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

3.25.       Het voorgaande betekent dat de Gemeenten , als zij de raamovereenkomst voor elementenonderhoud 2024 nog in de markt wil zetten de opdracht voorlopig moeten gunnen aan KVDM. Het door KVDM gevorderde gebod om de opdracht voorlopig aan KVDM te gunnen wordt daarom toegewezen.

3.26.       Als tegen die voorlopige gunning geen bezwaar wordt ingesteld dan rest de Gemeenten niets anders dan de opdracht definitief aan KVDM te gunnen. In wat hiervoor is overwogen, ligt immers besloten dat de Gemeenten de raamovereenkomst op grond van de huidige aanbestedingsprocedure moeten gunnen; de Gemeenten mogen deze aanbestedingsprocedure niet (meer) intrekken. De Gemeenten kunnen weliswaar besluiten om de opdracht niet definitief aan KVDM te gunnen, maar dat betekent dan wel dat zij de raamovereenkomst voor elementenonderhoud niet in de markt kunnen zetten. De voorzieningenrechter realiseert zich dat dit mogelijk erop neerkomt dat de Gemeenten zich “gedwongen” voelen om definitief aan KVDM te gunnen, maar dat is het gevolg van het feit dat zij er tot twee keer toe niet in zijn geslaagd om deugdelijk te motiveren dat zij een reden hebben voor intrekking van de aanbestedingsprocedure, en er geen kans meer is omdat alsnog te doen. Overigens is het maar de vraag of er in die situatie van echte “dwang” sprake is. De Gemeenten hebben immers op eigen initiatief de raamovereenkomst in de markt gezet, en de inhoud van die raamovereenkomst zelf bepaald en eenzijdig opgelegd aan de inschrijvers.

Lees ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2024/10/eerlijk-duurt-toch-het-langst.html

en

https://keesvandewater.blogspot.com/2023/10/rechtmatig-niks-doen.html