donderdag 25 oktober 2018

Arbeidsovereenkomsten


Artikel 10 sub g Richtlijn 2014/24/EU luidt als volgt:

Deze richtlijn is niet van toepassing op overheidsopdrachten voor diensten betreffende:
[…]
g)            arbeidsovereenkomsten
[…]

Men zie ook artikel 2.24 sub f Aanbestedingswet 2012:

In afwijking van de artikelen 2.1 tot en met 2.6a is het bepaalde bij of krachtens deel 2 van deze wet niet van toepassing op overheidsopdrachten voor diensten:
[…]
f.             inzake arbeidsovereenkomsten;
[…]

En in Overweging 5 van Richtlijn 2014/24/EU is vermeld:

Er zij op gewezen dat geen enkele bepaling in deze richtlijn de lidstaten verplicht de dienstverlening waarvoor zij zelf zorg wensen te dragen of die zij willen organiseren met andere middelen dan overheidsopdrachten in de zin van deze richtlijn, uit te besteden of te outsourcen. Dienstverlening op grond van wet- of regelgeving of arbeidsovereenkomsten valt niet onder de werkingssfeer. In sommige lidstaten kan dit bijvoorbeeld het geval zijn voor bepaalde administratieve diensten en overheidsdiensten, zoals uitvoerende en wetgevende diensten of het verstrekken van bepaalde diensten aan de gemeenschap, zoals diensten op het gebied van buitenlense zaken of justitie of verplichte socialezekerheidsdiensten.

Het gaat in kwestie om Griekse (crisis-) wetgeving die voorziet in de mogelijkheid voor publiekrechtelijke rechtspersonen om privaatrechtelijke individuele arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te sluiten teneinde in hun behoeften, onder meer op het vlak van maaltijdverstrekking en -distributie en schoonmaak, te voorzien. Twee publiekrechtelijke rechtspersonen besloten een aantal privaatrechtelijke individuele arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te sluiten teneinde in hun behoeften betreffende maaltijdverstrekking en -distributie en schoonmaak te voorzien in de door hen beheerde ziekenhuizen.

Onderneming Anodiki Services heeft tegen die besluiten beroep ingesteld bij de hoogste bestuursrechter in Griekenland, omdat zij van mening was, dat die besluiten betrekking hebben op de verrichting van diensten die het voorwerp hadden moeten uitmaken van aanbestedingsprocedures zoals bedoeld in Richtlijn 2014/24/EU.

De rechter vraagt zich onder meer af, of overeenkomsten zoals bedoeld in de betreffende besluiten onder het begrip ‘arbeidsovereenkomsten’ in de zin van artikel 10 sub g van Richtlijn 2014/24/EU vallen, waardoor de richtlijn dan (dus) niet van toepassing is.

Uit HvJEU 25 oktober 2018 in zaak C-260/17 (Anodiki Services EPE) volgt ter zake:


27          In tegenstelling tot wat Anodiki Services in haar schriftelijke opmerkingen betoogt, is deze mogelijkheid voor de overheidsinstanties om zelf in bepaalde van hun behoeften te voorzien door arbeidsovereenkomsten te sluiten, niet beperkt tot de in de laatste zin van voornoemde overweging bepaalde gevallen. In dit verband blijkt uit het feit dat die overweging met betrekking tot die mogelijkheid waarover de overheidsinstanties zouden moeten kunnen beschikken, preciseert dat „dit bijvoorbeeld het geval [kan] zijn voor” de diensten die vervolgens in de rest van de zin worden opgesomd, afdoende dat die opsomming niet-uitputtend is.
28          Ten tweede dient te worden vastgesteld dat het sluiten van een arbeidsovereenkomst naar zijn aard leidt tot een arbeidsverhouding tussen de werknemer en de werkgever. In de ruimere context van het Unierecht is het vaste rechtspraak dat het hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding is dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een beloning ontvangt (zie met name arresten van 3 juli 1986, Lawrie-Blum, 66/85, EU:C:1986:284, punt 17, en 19 juli 2017, Abercrombie & Fitch Italia, C-143/16, EU:C:2017:566, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
29          Bijgevolg heeft het begrip „arbeidsovereenkomsten” in de zin van artikel 10, onder g), van richtlijn 2014/24 betrekking op alle overeenkomsten waarmee een overheidsinstantie natuurlijke personen in dienst neemt om zelf diensten te verrichten en waardoor een arbeidsverhouding ontstaat in het kader waarvan die personen gedurende een bepaalde tijd voor die overheidsinstantie en onder diens gezag prestaties leveren en als tegenprestatie een beloning ontvangen.
30          De wijze waarop die personen in dienst zijn genomen is voor die definitie dus niet relevant. Ook al is het juist dat een arbeidsverhouding op een bijzondere vertrouwensband tussen werkgever en werknemer kan berusten, zoals Anodiki Services in haar schriftelijke opmerkingen aangeeft, hieruit volgt met name geenszins dat alleen overeenkomsten die zijn gesloten op grond van subjectieve criteria betreffende de in dienst genomen sollicitanten, met uitsluiting van de overeenkomsten die het resultaat zijn van een selectie volgens louter objectieve criteria, „arbeidsovereenkomsten” in de zin van die bepaling zijn.
31          Voor zover de werknemer overeenkomstig de in punt 28 van onderhavig arrest in herinnering gebrachte definitie van „arbeidsverhouding” „gedurende een bepaalde tijd” voor zijn werkgever en onder diens gezag prestaties levert, kunnen arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd bovendien niet worden uitgesloten van het begrip „arbeidsovereenkomsten” in de zin van artikel 10, onder g), van richtlijn 2014/24 op grond dat de duur van de daarbij tot stand gebrachte arbeidsverhouding beperkt is in de tijd.
32          Het staat uiteindelijk aan de verwijzende rechter om in het licht van het voorgaande te beoordelen of de overeenkomsten die in het hoofdgeding aan de orde zijn, „arbeidsovereenkomsten” in de zin van die bepaling zijn. Zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft aangegeven, dient met name te worden nagegaan of sprake is van echte individuele arbeidsovereenkomsten die zijn gesloten tussen de in het hoofdgeding aan de orde zijnde openbare ziekenhuizen en de in dienst genomen personen. Niets in het aan het Hof overgelegde dossier wijst erop dat dit niet het geval zou zijn.
33          Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 10, onder g), van richtlijn 2014/24 aldus moet worden uitgelegd dat het in die bepaling gebruikte begrip „arbeidsovereenkomsten” ook arbeidsovereenkomsten omvat zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, namelijk arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die zijn gesloten met personen die werden geselecteerd op grond van objectieve criteria zoals de periode van werkloosheid van de sollicitant, diens eerdere ervaring en het aantal minderjarige kinderen dat van hem afhankelijk is.

En verder is ook noemenswaardig uit het arrest:

35          In de eerste plaats dient, gelet op het antwoord op de eerste vraag, te worden vastgesteld dat de bepalingen van richtlijn 2014/24 geen toepassing vinden op arbeidsovereenkomsten als die in het hoofdgeding.
36          Wat in de tweede plaats de artikelen 49 en 56 VWEU alsook de in de tweede vraag vermelde beginselen van Unierecht betreft, dient eraan te worden herinnerd dat op het gebied van overheidsopdrachten het beginsel van gelijke behandeling en de bijzondere uitdrukkingen daarvan - met name het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit en de artikelen 49 en 56 VWEU - van toepassing zijn wanneer een overheidsinstantie een derde belast met de verrichting van economische activiteiten. Het Unierecht inzake overheidsopdrachten is evenwel niet van toepassing indien een overheidsinstantie de op haar rustende taken van algemeen belang vervult met haar eigen administratieve, technische en andere middelen, zonder een beroep te doen op externe lichamen (zie in die zin arresten van 11 januari 2005, Stadt Halle en RPL Lochau, C-26/03, EU:C:2005:5, punt 48, en 13 oktober 2005, Parking Brixen, C-458/03, EU:C:2005:605, punt 61).
37          Daaruit volgt dat die bepalingen van het VWEU en de beginselen van Unierecht in de omstandigheden van het hoofdgeding niet van toepassing zijn, aangezien de openbare ziekenhuizen waarover het in de onderhavige zaak gaat, besloten hebben om via het sluiten van arbeidsovereenkomsten zelf te voorzien in bepaalde van hun behoeften die verband houden met de vervulling van de op hen rustende verplichtingen van algemeen belang.
38          In de derde plaats moet met betrekking tot de artikelen 16 en 52 van het Handvest eraan worden herinnerd dat de bepalingen van het Handvest, krachtens artikel 51, lid 1, ervan, alleen tot de lidstaten zijn gericht wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Naar luid van lid 2 van diezelfde bepaling breidt het Handvest de werkingssfeer van het recht van de Unie niet verder uit dan de bevoegdheden van de Unie reiken, schept het geen nieuwe bevoegdheden voor de Unie, noch wijzigt het de in de Verdragen omschreven bevoegdheden en taken. Het Hof moet dus het recht van de Unie, binnen de grenzen van de aan de Unie toegekende bevoegdheden, uitleggen in het licht van het Handvest (arrest van 8 november 2012, Iida, C-40/11, EU:C:2012:691, punt 78 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
39          Zoals uit de punten 35 tot en met 37 van het onderhavige arrest volgt, vallen de besluiten van de publiekrechtelijke ziekenhuizen om de in het hoofdgeding aan de orde zijnde arbeidsovereenkomsten te sluiten, niet onder de tenuitvoerbrenging van het recht van de Unie in de zin van artikel 51 van het Handvest, zodat de overeenstemming van deze besluiten met de grondrechten niet kan worden onderzocht uit het oogpunt van de rechten die in het Handvest zijn vastgesteld.
40          Bijgevolg dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat de bepalingen van richtlijn 2014/24, de artikelen 49 en 56 VWEU, de beginselen van gelijke behandeling, transparantie en evenredigheid en de artikelen 16 en 52 van het Handvest niet van toepassing zijn op een besluit van een overheidsinstantie om, ter vervulling van bepaalde taken die voortvloeien uit hun verplichtingen van algemeen belang, gebruik te maken van arbeidsovereenkomsten zoals die welke aan de orde zijn in het hoofdgeding.

Alles aanbesteden’ en/of ‘alles aan de markt overlaten’ en/of ‘alles een passende mate van openbaarheid geven’ gaat inderdaad (ook) te ver.

Zie daartoe bijvoorbeeld ook:


en:


Tenslotte bevestigt dit arrest met de beantwoording van de derde vraag het arrest HvJEU 5 april 2017 in zaak C-391/15 (Marina del Mediterráneo e.a.) waarin een ruime opvatting van het begrip ‘besluit’ van een aanbestedende dienst als bedoeld in artikel 1 lid 1 Richtlijn 89/665 werd aangenomen (“Deze ruime opvatting van het begrip „besluit” van een aanbestedende dienst vindt bevestiging in het feit dat artikel 1, lid 1, van richtlijn 89/665 in geen enkele beperking voorziet ter zake van de aard en inhoud van de erin bedoelde besluiten.”).

Voor mij (ook) evident:

45          Wanneer een aanbestedende dienst besluit om geen gunningsprocedure in te leiden omdat de betrokken opdracht zijns inziens niet binnen de werkingssfeer van de relevante Unieregels valt, kan dat besluit door de rechter worden getoetst (zie in die zin arrest van 11 januari 2005, Stadt Halle en RPL Lochau, C-26/03, EU:C:2005:5, punt 33).
46          Een opvatting dat richtlijn 89/665 buiten een formele gunningsprocedure om geen rechtsbescherming vereist, zodat noch tegen het besluit van de aanbestedende dienst om een dergelijke procedure niet in te leiden noch tegen het besluit over de vraag of een overheidsopdracht binnen de werkingssfeer van de relevante gemeenschapsbepalingen valt, beroep kan worden ingesteld, zou immers tot gevolg hebben dat er sprake is van facultatieve toepassing van de relevante Unieregels naar eigen goeddunken van de aanbestedende diensten, hoewel toepassing daarvan verplicht is wanneer aan de daarin gestelde voorwaarden is voldaan (zie in die zin arrest van 11 januari 2005, Stadt Halle en RPL Lochau, C-26/03, EU:C:2005:5, punten 36 en 37).
47          Bijgevolg dient op de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 1, lid 1, van richtlijn 89/665 aldus moet worden uitgelegd dat op grond van die bepaling tegen het besluit van een aanbestedende dienst om met natuurlijke personen arbeidsovereenkomsten te sluiten voor het verlenen van bepaalde diensten, zonder dat gebruik wordt gemaakt van een aanbestedingsprocedure overeenkomstig richtlijn 2014/24 met als motivering dat die overeenkomsten volgens die dienst niet binnen de werkingssfeer van die richtlijn vallen, beroep kan worden ingesteld door een ondernemer die er belang bij heeft om deel te nemen aan een overheidsopdracht met hetzelfde voorwerp als dat van de overeenkomsten en die van mening is dat die overeenkomsten binnen de werkingssfeer van die richtlijn vallen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten