woensdag 24 april 2019

Geen redelijk alternatief of substituut


Artikel 2.32 lid 1 sub b onder 2° en lid 3 Aanbestedingswet 2012 luidt als volgt:

1.            De aanbestedende dienst kan de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging toepassen indien:
[…]
b.            de overheidsopdracht slechts door een bepaalde ondernemer kan worden verricht, omdat:
[…]
2°.          mededinging om technische redenen ontbreekt, of
[…]
3.            Het eerste lid, onderdeel b, onder 2° en 3° is uitsluitend van toepassing indien er geen redelijk alternatief of substituut bestaat en het ontbreken van mededinging niet het gevolg is van een kunstmatige beperking van de voorwaarden van de aanbesteding.

Het gaat om de implementatie van artikel 32 lid 2 Richtlijn 2014/24/EU. Zie bijvoorbeeld (MvT) Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 34 329, nr. 3, pag. 46:

[…] De in deze paragraaf opgenomen artikelen worden aangepast ter implementatie van artikel 32 van richtlijn 2014/24/EU inzake de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging. Zoals ook wordt verduidelijkt in overweging 50 bij richtlijn 2014/24/EU, blijft de toepassing van deze procedure beperkt tot zeer uitzonderlijke omstandigheden. Deze omstandigheden worden limitatief beschreven in de artikelen 2.32 tot en met 2.36. Inhoudelijk worden deze artikelen nauwelijks gewijzigd, wel zijn enkele bepalingen nader ingevuld. […]

En zie ook eerder (MvT) Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 440, nr. 3, pag. 65:

[…] De aanbestedende dienst die zich beroept op de uitzondering genoemd in artikel 2.32, onder b, moet bewijzen dat er technische redenen zijn in de zin van die bepaling, maar ook dat die technische redenen het volstrekt noodzakelijk maken het in geding zijnde werk aan de onderneming in kwestie te gunnen (HvJEG van 18 mei 1995, Commissie/Italië, zaak C-57/94, Jur. 1995, blz. I-01249). Tevens moeten alle voorwaarden worden vervuld die aan de uitzondering worden gesteld waarop de aanbestedende dienst zich beroept (HvJEG van 28 maart 1996, Commissie/Duitsland, zaak C-318/94, Jur. 1996, blz. I-01949). […]

Hof Amsterdam 16 april 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1332 legt artikel 2.32 lid 3 Aanbestedingswet 2012 (nader) uit:


3.7         Dit betekent dat het beroep van UWV op de technische uitzondering gebaseerd is op de hoogte van de transitiekosten van het archief in het geval bij een nieuwe aanbieder het archief naar een andere locatie moet worden verhuisd. Anders dan Iron Mountain betoogt sluit artikel 2.32 lid 3 AW 2012 niet uit dat de hoogte van de transitiekosten mee kan wegen bij de beoordeling van de aanwezigheid van een technische reden. De hoogte van de transitiekosten kan immers onder bijzondere omstandigheden met zich brengen dat van een redelijk alternatief of substituut in de zin van artikel 2.32 lid 3 AW 2012 geen sprake is. Daarvoor een is tenminste vereist dat de aanbestedende dienst aantoont dat de transitiekosten zijn gebaseerd op een transparante berekening waaruit de juistheid, redelijkheid en marktconformiteit van die kosten overtuigend blijkt.
3.8         UWV heeft ter onderbouwing van de hoogte van de uitslagkosten gesteld dat zij in dat kader gebonden is aan de overeenkomst met Oasis en het daarin overeengekomen marktconforme per dossier geldende tarief voor het klaarzetten van een dossier na een daartoe gedane opvraag. Iron Mountain heeft de juistheid van deze berekening betwist. Zij heeft gesteld dat het door Oasis berekende bedrag onrealistisch, niet marktconform en excessief is en heeft die stelling gemotiveerd toegelicht door er onder meer op te wijzen dat de kosten van het gereed maken van de alle dossiers voor transitie niet vergelijkbaar is met het met Oasis overeengekomen tarief voor het klaarzetten van een individueel dossier na opvraag. Tevens heeft Iron Mountain toegelicht dat de transitie thans efficiënter dan in 2008 en projectmatig kan geschieden.
3.9         UWV heeft niet aangetoond dat zij voor de transitie op grond van de bestaande overeenkomst jegens Oasis alleen al aan uitslagkosten € 25.223.776,- verschuldigd is. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat en hoe voornoemd bedrag gebaseerd is op een juist, redelijk en marktconform tarief voor de projectmatige transitie van het archief. Het is uit het oogpunt van transparantie en gelijkwaardigheid verklaarbaar noch aanvaardbaar dat UWV zich kennelijk geen enkel beeld heeft gevormd van de redelijkheid en marktconformiteit van de uitslagkosten alvorens de opgave van Oasis, de bestaande contractant die begrijpelijkerwijs geen ander belang heeft dan de verlenging van haar bestaande contract, als een vaststaand gegeven te beschouwen.
3.10       Aldus is niet voldaan aan de eis dat het bedrag van € 25.223.776,- aan uitslagkostenkosten gebaseerd is op een transparante berekening waaruit de juistheid, redelijkheid en marktconformiteit van die kosten overtuigend blijkt. Dit betekent dat de vraag of er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die met zich brengen dat de transitiekosten een technische reden vormen in de zin van artikel 2.32 lid 3 AW 2012 verder in het midden kan blijven.

Voornoemde overwegingen van het Hof passen naar mijn mening (ook) in het, hierboven in de (oude) MvT (32 440) genoemde, maatgevende arrest HvJEG 18 mei 1995 in zaak C-57/94 (Commissie/Italië):

27          Zij heeft echter de in het door de Commissie overgelegde technisch rapport vervatte vaststellingen en conclusies niet overtuigend weerlegd noch aangetoond - zo nodig door middel van een contra-expertise van een eveneens onafhankelijk deskundige -, dat de problemen die uit die technische samenhang voortvloeiden, onoplosbaar waren geweest indien de litigieuze werken waren opgedragen aan een andere onderneming dan die welke met de in uitvoering zijnde werken was belast, en dat die werken dus enkel aan deze laatste onderneming konden worden opgedragen.

Lees, naar aanleiding van het vonnis van de voorzieningenrechter in eerste aanleg, ook:


Geen opmerkingen:

Een reactie posten