vrijdag 29 maart 2024

Wet versterking participatie op decentraal niveau

Als het voorstel van wet ‘Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Waterschapswet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba in verband met de participatieverordening en het uitdaagrecht van inwoners en maatschappelijke partijen (Wet versterking participatie op decentraal niveau)’ ook door de Eerste Kamer wordt aangenomen, dan luidt artikel 150 Gemeentewet (nieuw) op enig moment als volgt:

1.            De raad stelt een verordening vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van gemeentelijk beleid worden betrokken.

2.            Indien de raad de in het eerste lid bedoelde betrokkenheid regelt in de vorm van inspraak, dan wordt deze verleend door toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, tenzij in de verordening anders is bepaald.

3.            In de verordening worden voorwaarden bepaald waaronder ingezetenen en maatschappelijke partijen de volgende taken kunnen uitvoeren:

a.             taken inzake de huishouding van de gemeente waarvan de raad de uitvoering aan het gemeentebestuur heeft opgedragen;

b.            taken waarvan de uitvoering bij of krachtens een andere dan deze wet van het gemeentebestuur is gevorderd, voor zover de uitvoering van de taak door een ander dan het gemeentebestuur met het bij of krachtens die wet bepaalde niet in strijd is.

Het is dan dus aan de gemeente.

De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel, Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 36 210, nr. 3, vermeldt op pagina 2 onder meer:

Daarnaast legt het voorstel wettelijk vast dat binnen de door de volksvertegenwoordiging gestelde kaders op decentraal niveau ruimte gegeven kan worden aan het uitdaagrecht van inwoners en maatschappelijke partijen. Bij het uitdaagrecht kunnen inwoners of maatschappelijke partijen de gemeente verzoeken om de feitelijke uitvoering van een taak van de gemeente over te nemen, al dan niet met bijhorend budget, als zij denken deze taak beter te kunnen uitvoeren. Het uitdaagrecht is een bijzondere vorm van participatie aangezien dit niet door de overheid wordt geïnitieerd, maar inwoners en maatschappelijke partijen juist zelf een idee ontwikkelen en de overheid benaderen om dit te kunnen realiseren. Het uitdaagrecht vergroot dan ook de betrokkenheid en het eigenaarschap van inwoners en maatschappelijke partijen in de directe (leef)omgeving, biedt kansen voor de kwaliteit van beleid en kan leiden tot nieuwe vormen van samenwerking en cohesie. Op die manier draagt het uitdaagrecht bij aan een veerkrachtige samenleving.

En op pagina 23:

Als een uitdaging succesvol is en de overheid ziet de ruimte voor betrokkenheid van inwoners of maatschappelijke partijen bij de uitvoering, dan moet vervolgens worden bekeken welke juridische vorm het beste past. Ook dit zal een afweging zijn van geval tot geval. Daarin bekijken het bestuur en de initiatiefnemers wat werkt. Er zijn verschillende juridische vormen denkbaar, zoals een subsidie- of concessieverlening […] of via een overeenkomst. Aanbestedingsrecht kan hierbij een rol spelen; het wetsvoorstel verandert hier niets aan. Dit wordt wel als een struikelblok ervaren, omdat inwoners en maatschappelijke partijen niet bekend zijn met de werking van deze regels en inschrijving op een aanbesteding een drempel kan opwerpen. Toch zijn gemeenten, provincies en waterschappen volgens artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012 aanbestedende diensten en moeten zij de regels uit het aanbestedingsrecht naleven. Dat kan betekenen dat zij, voordat zij het uitvoeren van bepaalde taken aan inwoners of maatschappelijke partijen gunnen, eerst een openbare aanbestedingsprocedure moeten organiseren. De initiatiefnemers moeten die volgen als zij de uitvoering op zich willen nemen. De regering is zich ervan bewust dat dit voor initiatiefnemers een drempel kan opwerpen, maar de aanbestedingsregels dienen de eerlijke concurrentie als publiek belang. De regering hecht eraan te benadrukken dat niet alle initiatieven hoeven te worden aanbesteed. Dat is onder meer afhankelijk van de waarde van de opdracht. Voor lang niet alle initiatieven is het aanbestedingsrecht een knelpunt.

Ja. Een schriftelijke overeenkomst onder bezwarende titel (‘overheidsopdracht’) met een waarde gelijk aan of hoger dan het Europese drempelbedrag moet maar beter vermeden worden. En is ook niet nodig.

Ik vind zo’n overheidsopdracht namelijk (ook) niet aannemelijk bij een ‘burgerinitiatief’ wat met name bedoeld is ten behoeve van de betreffende burgers zelf. En dus niet bedoeld is als dienstverlening ten behoeve van (jegens) een gemeente (waardoor er dus ook geen gemeentelijke betaling voor geleverde diensten zal (hoeven) plaats (te) vinden).

Een subsidiëring lijkt mij (dus) meer voor de hand te liggen. En ook zeker niet onmogelijk.

R.o. 7.2 van Afdeling Bestuursrechtspraak 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2310 vermeldt in dat verband onder meer:

Uit het rechtszekerheidsbeginsel vloeit voort dat de regels voor het verdelen van de subsidie voorafgaand aan het aanvraagtijdvak vastgesteld en bekend gemaakt dienen te worden. […]

De gemeente zou dan ook in haar Algemene subsidieverordening kunnen opnemen, dat de mogelijkheid van subsidiëring met betrekking tot een in verband met de Wet versterking participatie op decentraal niveau gehonoreerd initiatief (‘uitdaagrecht’) bestaat. En dat daartoe per gehonoreerd initiatief geldt, ‘dat wie het eerst komt, het eerst maalt’.

Als concreet gebruik wordt gemaakt van het wettelijk, krachtens ‘Participatie- en inspraakverordening’ geldend, ‘uitdaagrecht’ kan (moet) op die manier door de initiatiefnemer direct ook een subsidieaanvraag worden gedaan (“Ik kan activiteit < X > beter uitvoeren dan de gemeente, maar heb daartoe wel subsidie nodig, vandaar deze aanvraag.”), waardoor de betreffende initiatiefnemer/subsidieaanvrager (ook) altijd als eerste komt en maalt.

In de, ook op het formele gelijkheidsbeginsel gebaseerde, ‘Didam-jurisprudentie’ is ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’ in ieder geval (al) aanvaard. Zie daartoe r.o. 4.12 van Rechtbank Midden-Nederland 31 januari 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:507.

En de gemeente zou in verband met ‘gelijke kansen’ ook kunnen denken aan een in de Algemene subsidieverordening vastgelegde ‘open house’ voor iedereen met een gehonoreerd initiatief in de zin, dat elk gehonoreerd initiatief voor subsidiëring in aanmerking komt. Zo is elke gehonoreerde initiatiefnemer gelijk, iedereen kan gesubsidieerd worden, en is een ‘selectieprocedure’ en/of ‘het bieden van mededingingsruimte’ dus ook niet nodig.

Bij gebreke van een ‘subsidieplafond’ is er ook overigens geen ‘schaarste’.

Met het vaststellen van de nieuwe Participatie- en inspraakverordening wordt dan dus ook de Algemene subsidieverordening, in een (1) werkgang, in aangepaste vorm vastgesteld.

Een rechtmatige (Awb-) subsidiëring voorkomt een gemeentelijke aanbestedingsplicht. Zie bijvoorbeeld Overweging 4 van Richtlijn 2014/24/EU.

En bij het (groen-) onderhoud door een ‘buurtinitiatief’ van een op haar eigen verzoek aan haar in (‘kale’) bruikleen gegeven plantsoen of speeltuin kan moeilijk sprake zijn van het aanbieden van werken, leveringen of diensten op een markt. Het (groen-) onderhoud geschiedt namelijk alsdan slechts door en voor de bruiklener (‘buurtinitiatief’) zelf.

Lees over subsidie en aanbestedingsrecht ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2019/02/de-subsidie-uitvoeringsovereenkomst.html

En over de ‘participatiesamenleving’:

https://keesvandewater.blogspot.com/2016/01/participatiesamenleving-lokale.html

Geen opmerkingen:

Een reactie posten