Een interessant vonnis voor de Wmo 2015-inkooppraktijk, Rechtbank
Gelderland 14 oktober 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:6478:
Bijvoorbeeld r.o. 4.2-4.5:
“4.2. Het standpunt van Carinova c.s. is in de
kern daarop gebaseerd, dat in het overgangsjaar 2015 (a) cliënten met een
AWBZ-indicatie onveranderlijk aanspraak houden op de zorg die nodig is volgens
die indicatie en (b) dat bij de tarieven die behoren bij de classificatie die
de gemeenten onder de Wmo hebben toegepast (begeleiding licht H300 en
dagbesteding licht H531), de zorg waarop de desbetreffende cliënten aanspraak
hebben redelijkerwijs niet meer kan worden geleverd zonder dat aan de omvang
van die zorg tekort wordt gedaan.
De gemeenten hebben in
dat verband opgeworpen dat uit de AWBZ-indicatie alleen maar volgt op hoeveel
uren zorg de cliënt aanspraak kan maken en dat de precieze aard en intensiteit
van de zorg verder niet door die indicatie wordt voorgeschreven. Na de
inwerkingtreding van de Wmo zijn gemeenten slechts verplicht om (voor die
indicatie) ‘passende’ zorg te verlenen, aldus de gemeenten.
4.3. Tegenover dit verweer hebben Carinova c.s.
niet onderbouwd en ook niet aangetoond dat uit de AWBZ en het overgangsrecht
bij de Wmo (in hoofdstuk 8) voortvloeit dat de cliënt ook aanspraak kan maken
op een bepaalde welomschreven vorm van zorg. Dat volgt als zodanig ook niet uit
de hiervoor onder 2.8 en 2.9 bedoelde beleidsregels van de NZa, nog daargelaten
dat die beleidsregels na de inwerkingtreding van de Wmo niet meer gelden en het
aan de gemeenten is een bepaalde classificatie aan de te verlenen zorg toe te
kennen. De gemeenten hebben in dit verband verder aangevoerd dat binnen het
kader van het geïndiceerd aantal uren dat per week zorg moet worden verleend,
het de zorgaanbieder vrij staat de exacte wijze waarop zij die zorg verlenen
zelf te bepalen en dat dat bijvoorbeeld zou kunnen gebeuren door inzet van
lager gekwalificeerd personeel en/of door de inzet van personen/familieleden
uit de directe omgeving van de betrokkene. Verder hebben de gemeenten
aangevoerd dat zorg ook deels in groepsverband met verschillende cliënten,
buitenshuis, of deels op afstand met inzet van moderne communicatiemiddelen zou
kunnen worden geleverd. Daartegenover hebben Carinova c.s. niet aannemelijk
weten te maken dat het zorgaanbieders op grond van het overgangsrecht bij de
Wmo niet zou zijn toegestaan de zorg die voor de desbetreffende indicatie nodig
is in deze vormen te leveren. Carinova c.s. hebben nog wel aangevoerd dat uit
de AWBZ-indicatie als zodanig ook volgt dat het voorgeschreven/geïndiceerd
aantal uren door ‘mensen van vlees en bloed’ en bij de cliënten thuis moet
worden geleverd, maar zij hebben ook dat verder onvoldoende onderbouwd. Uit het
enkele feit dat er ook een NZa-beleidsregel is specifiek voor zorg op afstand,
volgt niet zonder meer dat de geïndiceerde zorg waarom het hier gaat,
noodzakelijkerwijs bij de cliënten thuis geleverd moet worden.
4.4. Op zichzelf lijdt het geen twijfel dat het
de bedoeling is dat cliënten die een AWBZ-indicatie hebben, gedurende 2015
recht hebben op bepaalde op die indicatie toegesneden zorg gedurende een
bepaald aantal uren. Maar er is geen aanleiding te veronderstellen dat
gegarandeerd is dat die zorg ook op exact dezelfde wijze als vóór 1 januari
2015 geleverd moet worden (vergelijk Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede
Kamer 2013-2014, 33.841, nr. 34 blz. 221).
Aangenomen moet worden
dat aan de desbetreffende aanspraak kan worden voldaan door die zorg te
verlenen op een wijze die passend is. Dat betekent dat zorgaanbieders in
aanmerkelijke make een vrijheid hebben hoe zij de zorg willen gaan verlenen.
Het betekent ook dat zij de ruimte hebben die zorg zo te verlenen dat zij die
tegen een lager uurtarief kunnen gaan leveren. In dat licht bezien valt op
zichzelf niet in te zien waarom de gemeenten aan de desbetreffende zorg volgens
de AWBZ-indicatie niet een indicatie ‘licht’ zouden mogen koppelen met het
daarbij behorende tarief. Op zichzelf is wel juist dat uit art. 2.6.6. Wmo
volgt dat bij aanbesteding door de aanbestedende dienst een redelijke prijs
moet worden geboden (in de woorden van bedoeld artikel: “een goede verhouding
tussen de prijs voor de levering van de voorziening en de eisen die worden
gesteld aan de kwaliteit van de voorziening”), maar dat het hier geen redelijk
tarief betreft kan niet worden aangenomen.
In dat verband is nog
van belang dat de gemeenten onweersproken hebben gesteld dat in de
aanbestedingsprocedure van alle aanbieders er zeventig bereid en dus kennelijk
in staat zijn de zorg zoals die hier aan de orde is, voor de aangeboden
tarieven overeenkomstig de desbetreffende classificaties volgens de
Raamovereenkomst te leveren.
4.5. Met inachtneming van het voorgaande is er
geen grond te veronderstellen dat met de tarieven die behoren bij de
classificatie van de onderhavige zorg, zoals door de gemeenten vastgesteld, de
zorg waarop volgens de AWBZ-indicatie aanspraak bestaat redelijkerwijs niet
geleverd zou kunnen worden. In dat verband moet ook geconstateerd worden dat
met de hele transitie van zorg van de AWBZ naar de Wmo bedoeld is deze vormen van
zorg anders en goedkoper vorm te gaan geven. Het ligt voor de hand dat in deze
situatie zorgaanbieders zorg op andere, goedkopere maar wel passende wijzen
gaan verlenen. Het zou de doelstelling van deze overheveling doorkruisen als
zorgaanbieders, zonder dat daarvoor een goede grond is, verplicht zouden zijn
om feitelijk op exact dezelfde wijze als vóór 1 januari 2015 geïndiceerde zorg
aan deze cliënten te blijven leveren, ook al betreft het hier enkel het
transitiejaar 2015.
Overigens hebben
Carinova c.s. ook onvoldoende onderbouwd dat, als zij op dezelfde wijze als zij
thans doen zorg willen blijven leveren aan haar cliënten, dat niet voor het
door de gemeenten aangeboden tarief zouden kunnen omdat zij dan onder de
kostprijs komen.”
Ja, er staat wel in de Nota
naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer 2013-2014, 33.841, nr. 34 pag.
221 (onder ‘Hoofdstuk 9 overgangsrecht’):
“Voor cliënten die AWBZ-zorg ontvangen, geldt dat zij,
zo lang het overgangsrecht van toepassing is, recht houden op de zorg onder de
condities die daarvoor onder de AWBZ van toepassing waren. Dit criterium voor
het overgangsrecht wordt mede gematerialiseerd in de zorginkoop. Het jaar 2015
is een overgangsjaar, waarin de inkopende partijen zich gezamenlijk met de
zorgaanbieders inspannen om zorg en ondersteuning aan huidige AWBZ-cliënten,
indien door de cliënt gewenst, bij dezelfde aanbieder te realiseren en hier in
de zorginkoop specifieke afspraken over te maken. Dit moet wel redelijkerwijs
mogelijk zijn. Eén en ander sluit voorts niet uit dat de zorg en ondersteuning
gedurende 2015 voor bestaande cliënten een andere invulling kan krijgen.”
Maar (de door de gemeenten genoemde) ‘passende’ zorg lijkt niet te
worden genoemd. En omtrent ‘passende ondersteuning’ wordt vermeld (pag.
221-222):
“De regering wil met dit wetsvoorstel mogelijk maken
dat gemeenten, als overheid die het dichtst bij de burger staat, de cliënt kan
ondersteunen met een aanbod dat aansluit bij de persoonlijke situatie van de
cliënt, de eigen mogelijkheden en behoeftes van de cliënt, de sociale en
fysieke infrastructuur waar de cliënt mee te maken heeft en de andere (gemeentelijke)
voorzieningen waar hij gebruik van maakt. Hierbij is het van belang dat
gemeenten de ruimte krijgen om in het onderzoek de persoonlijke situatie en de
ondersteuningsvraag goed te verhelderen en een aanbod op maat te doen dat
aansluit bij de persoonlijke situatie en niet alleen gericht is op de
aandoening. Dit is in de ogen van de regering passende ondersteuning. Het
opnemen van aanspraken in voorliggende wet zou volgens de regering de
mogelijkheden voor gemeenten om passende ondersteuning te bieden, juist onnodig
beperken. Daarbij is de opdracht die gemeenten hebben ingevolge dit
wetsvoorstel, niet vrijblijvend. Als het onderzoek na melding uitwijst dat
ondersteuning door de gemeente geboden is, dient deze ook te worden toegekend.”
Maar dit ziet naar mijn mening (mede gelet op de betreffende SP-vraagstelling)
niet op het overgangsrecht van, maar op de (algemene) gedachte achter de Wmo
2015.
Verder pag. 226 van
de Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer 2013-2014, 33.841, nr. 34:
“Het voorliggende wetsvoorstel voorziet er in dat
personen die AWBZ-zorg ontvangen op het tijdstip waarop de aanspraak daarop
ingevolge dit wetsvoorstel vervalt, gedurende de looptijd van hun
indicatiebesluit - maar uiterlijk tot het einde van 2015 - jegens de gemeente
recht houden op die zorg die aan het indicatiebesluit verbonden is, onder de
condities die daarvoor onder de AWBZ van toepassing waren. Een vergelijkbaar
overgangsrecht is voorzien voor mensen die ervoor hebben gekozen hun AWBZ-zorg
zelf in te kopen met een persoonsgebonden budget.”
Dus enige twijfel heb ik vooralsnog wel bij (de motivering bij) dit
vonnis. Maar goed, het gaat ook om de wijze van procederen en hetgeen men
daartoe aanvoert.
Tenslotte, goed te vernemen dat “Hetzelfde
voor minder geld” (dus) klaarblijkelijk niet de gemeentelijke inkoopstrategie
was/is. Zo’n strategie lijkt me ook weinig succesvol. Of men moet ‘met macht’
(kunnen) inkopen, hetgeen in het voorkomend geval ‘onredelijk’ is of kan zijn. Vanuit
de gedachte “Anders voor minder geld”
kan ik (dan) ook begrijpen, dat in kwestie ‘machtsmisbruik’ en daarmee
samenhangend de werking van de precontractuele redelijkheid en billijkheid en/of
de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (in het vonnis) niet aan de orde behoefde
(n) te komen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten