dinsdag 19 december 2017

Verlenging van de ‘standstill termijn’


De Gids Proportionaliteit (1e herziening, april 2016), pag. 68 (par. 4.3):

“De standstill periode van 20 kalenderdagen is nadrukkelijk een minimum termijn. Verlenging van die periode kan in omstandigheden mogelijk en/of verstandig zijn, zowel in het belang van de aanbestedende dienst als in het belang van inschrijvende partijen. Als de voorlopige gunning net voor een vakantie valt, is het niet realistisch om te verwachten dat marktpartijen in staat zijn binnen de 20 kalenderdagen de voorlopige gunning te bestuderen en te besluiten om al dan niet stappen te ondernemen. Dat lijkt handig voor een aanbestedende dienst, maar houdt ook in dat het een reden kan zijn voor een inschrijvende partij om dan maar meteen naar de rechter te stappen, gezien de niet reële periode. Een onderbouwde uitleg van het resultaat van de aanbesteding (in de gunning, maar indien uitgebreider gewenst ook op verzoek van de inschrijvende partijen) is belangrijk voor alle partijen. Mocht het agendatechnisch niet mogelijk zijn om binnen de 20 dagen het gevraagde overleg te plannen, is het mogelijk om die termijn bijvoorbeeld met een week te verlengen om daarmee het ‘onweer uit de lucht te halen’, mits dat de uitvoering van de opdracht niet frustreert.”

Nou……... En als een en ander uit gaat van een eenzijdige ‘bevoegdheid’ van de aanbestedende dienst (sowieso) ‘fout’.

Met de aanbestedingsstukken en de inschrijvingen is ‘het spel’ feitelijk ‘gespeeld’ op aanbestedingsdatum en -tijdstip.

De aanbestedende dienst heeft vóórafgaande aan aanbestedingsdatum en -tijdstip de mogelijkheid om in verband met het voornemen tot gunning eenzijdig een contractuele vervaltermijn te bepalen. En dat zal doorgaans ook gebeuren in de aanbestedingsstukken.

Door inschrijving conformeren ondernemers zich aan de ‘spelregels’ van de aanbestedingsprocedure. Dus ook aan de betreffende contractuele vervaltermijn.

Het past niet, en zou anderszins bijvoorbeeld (ook) tot machtsmisbruik en willekeur kunnen leiden, dat ná aanbestedingsdatum en -tijdstip de ‘spelregels’ van de aanbestedingsprocedure eenzijdig door de aanbestedende dienst aangepast / gewijzigd (kunnen) worden.

Een en ander past (verder) ook niet ter zake de ‘nauwkeurige omschrijving van de opschortende termijn’ als genoemd in artikel 2.130 lid 1 Aanbestedingswet 2012.

Het transparantie- en gelijkheidsbeginsel zijn dan (dus) in het geding. Vergelijk daartoe de uitgebreide, bijvoorbeeld op ‘SIAC’ (C-19/00) en ‘Succhi di Frutta’ (C-469/99) gebaseerde, jurisprudentie.

En bij bestuursorganen spelen (dus) ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een rol. Vertrouwensbeginsel, verbod van willekeur e.d.

In welk verband Rechtbank Oost-Brabant 30 oktober 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:5710 bijvoorbeeld ook geïnterpreteerd kan worden:


4.2.        […] Alle betrokkenen waren ter zitting aanwezig en hebben zich desgevraagd uitgelaten over de inhoud van de telefoongesprekken. Daarover bleken de lezingen enigszins uiteen te lopen, maar dat de aanleiding van het telefonische contact de in het kader van de onderhavige aanbesteding door Lias ontvangen brief van 8 september 2017 is geweest en dat in ieder geval een verzoek van Lias tot verlenging van de bezwaartermijn onderwerp van gesprek is geweest, is duidelijk.

4.3.        […] Lias heeft op een voor Pepperflow niet direct kenbare wijze gevraagd om en bewilligd in een verlenging van de bezwaartermijn. Het moge zo zijn dat de verlenging in dit geval geen praktisch gevolg heeft gehad, maar in deze aanbesteding is er wel “gedoe” ontstaan over de telefoongesprekken. Partijen zijn het niet geheel eens over wat er is besproken en of dat ernstig is of niet en dat “gedoe” is nu precies wat met de strikte regel van paragraaf 1.8 van het aanbestedingsdocument in aanbestedingen, waarbij altijd meer partijen betrokken zijn die alle stuk voor stuk grote belangen hebben, moet worden voorkomen. Wat oppervlakkig gezien formalistisch lijkt, raakt welbeschouwd de transparantie van de aanbesteding, een van de centrale beginselen van aanbestedingsrecht.

De aanbestedende dienst moet (dan ook) rekening houden met de gerechtvaardigde verwachtingen en belangen van alle inschrijvers op de aanbestedingsprocedure. En daarbij geldt bijvoorbeeld, wat ‘redelijk’ voor de een is, kan ‘onredelijk’ voor de ander zijn.

Wil de aanbestedende dienst ‘verlengen’, dan vereist dat de uitdrukkelijke wil van alle inschrijvers op de aanbestedingsprocedure. De in de aanbestedingsprocedure ontstane rechtsverhouding tussen betrokken partijen (aanbestedende dienst en inschrijvers) moet immers gewijzigd worden.

Blijkbaar moeilijk, om in te zien……..



Geen opmerkingen:

Een reactie posten