woensdag 30 april 2025

Fastned Deutschland (2)

Niet alleen het bepaalde in artikel 2.163e lid 1 sub a Aanbestedingswet 2012 (‘behoefte aan wijziging’) wordt praktisch en feitelijk uitgelegd in het arrest HvJEU 29 april 2025 in zaak C-452/23 (Fastned Deutschland), zie daartoe deze Blog:

https://keesvandewater.blogspot.com/2025/04/behoefte-aan-wijziging.html

Maar ook het bepaalde in artikel 2.163d lid 1 sub c Aanbestedingswet 2012:


een verandering van opdrachtnemer:

1°.           niet mogelijk is om economische of technische redenen, en

2°.           tot aanzienlijk ongemak of aanzienlijke kostenstijgingen zou leiden voor de aanbestedende dienst, […]

Het gaat daar immers volgens het arrest om:


80           In dat verband moet die rechter overeenkomstig artikel 43, lid 1, onder b), i) en ii), met name nagaan of de werken of de diensten waarop de in het hoofdgeding aan de orde zijnde wijziging betrekking heeft, vanuit economisch en technisch oogpunt en zonder aanzienlijk ongemak of substantiële extra kosten voor de aanbestedende dienst, niet het voorwerp konden uitmaken van een autonome concessie, die na een openbare aanbesteding werd gegund.

En dus om:


Is het vanuit economisch en technisch oogpunt en zonder aanzienlijk ongemak of substantiële extra kosten voor de aanbestedende dienst, wel of niet, mogelijk om de betreffende aanvullende werken, diensten of leveringen openbaar aan te besteden?

Als een perceel grond in het geheel in concessie, en daarmee in gebruik, is gegeven aan een concessiehouder, is het in vorenbedoeld verband in het voorkomend geval onmogelijk om een deel van het perceel in concessie te geven aan een derde ten behoeve van de exploitatie van laadpalen. 

dinsdag 29 april 2025

Behoefte aan wijziging

Artikel 43 lid 1 sub c Richtlijn 2014/23/EU luidt als volgt:


Concessies kunnen in overeenstemming met deze richtlijn zonder een nieuwe concessiegunningsprocedure worden gewijzigd in de volgende gevallen:

[…]

c)            indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

i)             de behoefte aan wijziging is het gevolg van omstandigheden die een zorgvuldige aanbestedende dienst of aanbestedende instantie niet kon voorzien;

ii)            de wijziging verandert de algehele aard van de concessie niet;

iii)           in het geval van concessies die door de aanbestedende dienst worden gegund met het oog op andere dan de in bijlage II bedoelde activiteiten, kan een waardeverhoging niet meer bedragen dan 50 % van de waarde van de oorspronkelijke concessie. In het geval van verscheidene achtereenvolgende wijzigingen geldt deze beperking voor de waarde van elke wijziging. Achtereenvolgende wijzigingen mogen niet ten doel hebben de richtlijn te omzeilen.

En in Overweging 76 van Richtlijn 2014/23/EU is onder meer bepaald:


Aanbestedende diensten en aanbestedende instanties kunnen af te rekenen krijgen met externe omstandigheden die zij niet konden voorzien bij de gunning van de concessie, met name wanneer de uitvoering van de concessie zich over een langere termijn uitstrekt. In dit geval is enige flexibiliteit nodig om de concessie zonder een nieuwe gunningsprocedure aan deze omstandigheden aan te passen. Het begrip onvoorzienbare omstandigheden betreft omstandigheden die niet konden worden voorzien ondanks een normaal zorgvuldige voorbereiding van de aanvankelijke gunning door de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie, rekening houdend met de beschikbare middelen, de aard en de kenmerken van het specifieke project, de goede praktijk in het betrokken gebied en het feit dat er een redelijke verhouding moet zijn tussen de voor de voorbereiding van de gunning uitgetrokken middelen en de verwachte waarde ervan. […]

In de jaren 1996 tot en met 1998 heeft Bondsrepubliek Duitsland zonder voorafgaande aanbestedingsprocedure, met toepassing van (quasi) inbesteden, met ondernemer Tank & Rast AG, voor de duur van maximaal 40 jaar, concessieovereenkomsten inzake de exploitatie van verzorgingsplaatsen op de Duitse federale autosnelwegen gesloten.

Op basis van deze overeenkomsten kan de concessiehouder in het belang van de weggebruikers op een bedrijfsterrein aanvullende voorzieningen aanleggen en exploiteren. Het gaat om brandstofpompen, parkeerplaatsen, horecavoorzieningen en openbare toiletten die 24 uur per dag beschikbaar moeten zijn.

De ondernemers Autobahn Tank & Rast GmbH en Ostdeutsche Autobahntankstellen GmbH zijn thans, na een doorlopen privatiseringsproces, concessiehouders van ongeveer 90% van alle bestaande aanvullende voorzieningen voornoemd.

Op 28 april 2022 is een aanvulling op alle concessieovereenkomsten overeengekomen, op grond waarvan de concessiehouders de aanleg, het onderhoud en de exploitatie van goed functionerende snellaadinfrastructuur op de betrokken verzorgingsplaatsen van de aanbestedende dienst overnemen, met (ook) de verplichting om oplaadpunten beschikbaar te stellen.

De aanvulling is door de aanbestedende dienst bekendgemaakt in het supplement op het Publicatieblad van de Europese Unie. Volgens de aankondiging was het gerechtvaardigd om af te zien van een aanbesteding, aangezien de beschikbaarstelling van snellaadinfrastructuur noodzakelijk was geworden als aanvullende dienst in het kader van de betrokken concessieovereenkomsten, hetgeen op de datum van de sluiting ervan niet te voorzien was.

Fastned en Tesla Germany GmbH, die oplaadinfrastructuur voor elektrische voertuigen exploiteren, zijn het niet eens met de aanvulling (wijziging) en starten een gerechtelijke procedure die uiteindelijk leidt tot een verzoek om een prejudiciële beslissing.

Anders dan Fastned en Tesla Germany GmbH menen, bepaalt het arrest HvJEU 29 april 2025 in zaak C-452/23 (Fastned Deutschland):

https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=298577&pageIndex=0&doclang=nl&mode=req&dir=&occ=first&part=1&cid=17032048


57           Dit is echter niet het geval bij een wijziging als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die de aanleg, het onderhoud en de exploitatie van goed functionerende snellaadinfrastructuur op de betrokken verzorgingsplaatsen betreft-- en dus geen betrekking heeft op het feit dat de concessiehouder in 1998 zijn hoedanigheid van inhouse-entiteit heeft verloren, maar op het voorwerp van de concessie - en die dus niet onder artikel 43, lid 1, onder d), van richtlijn 2014/23 valt.

58           Eveneens in verband met de context van artikel 43, lid 1, onder c), van richtlijn 2014/23, is het juist dat concessies volgens de aanhef van dit lid 1 „in overeenstemming met deze richtlijn zonder een nieuwe concessiegunningsprocedure” kunnen worden gewijzigd. Uit deze aanhef kan echter niet worden afgeleid dat artikel 43 van deze richtlijn uitsluitend van toepassing is op wijzigingen van concessies die aanvankelijk in overeenstemming met deze richtlijn zijn gegund. Overeenkomstig de in de punten 49 en 50 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak kunnen wijzigingen die in een concessie worden aangebracht na de omzettingstermijn van richtlijn 2014/23 immers binnen de werkingssfeer van dat artikel 43 vallen, ook al is deze richtlijn krachtens artikel 54, tweede alinea, ervan niet van toepassing op concessies die zijn aanbesteed of gegund vóór 17 april 2014, en dus buiten een gunningsprocedure die in overeenstemming is met die richtlijn. Die aanhef heeft dus enkel tot doel om voor te schrijven dat een wijziging van een concessie die niet onder een van de in artikel 43 genoemde gevallen valt, wordt doorgevoerd na een gunningsprocedure die aan die richtlijn voldoet.

59           Wat ten derde de doelstelling betreft van artikel 43, lid 1, onder c), van richtlijn 2014/23, blijkt uit overweging 76 dat deze bepaling ertoe strekt de aanbestedende diensten enige flexibiliteit te geven om een lopende concessie te kunnen aanpassen aan externe omstandigheden die zij niet konden voorzien bij de gunning van deze concessie, met name wanneer de uitvoering van de concessie zich over een langere termijn uitstrekt. Wanneer gevallen waarin een concessie aanvankelijk aan een inhouse-entiteit is gegund en de concessiehouder op de datum van wijziging van het voorwerp van die concessie deze hoedanigheid niet langer heeft van de werkingssfeer van die bepaling worden uitgesloten, zou de mogelijkheid om die flexibiliteit uit te oefenen worden beperkt om een reden die noch uit de bewoordingen noch uit de context van die bepaling blijkt en die in deze omstandigheden niet kan worden geacht de wil van de Uniewetgever weer te geven.

60           Uit een en ander volgt dat artikel 43, lid 1, onder c), van richtlijn 2014/23 aldus moet worden uitgelegd dat een concessie zonder een nieuwe gunningsprocedure kan worden gewijzigd indien aan de voorwaarden van die bepaling is voldaan, zelfs wanneer deze concessie aanvankelijk zonder openbare aanbesteding aan een inhouse-entiteit is gegund en de wijziging van het voorwerp ervan plaatsvindt op een datum waarop de concessiehouder niet langer een inhouse-entiteit is.

Voor de praktijk is verder van belang, hoe (de) ‘behoefte aan wijziging’ uit artikel 43 lid 1 sub c onder i Richtlijn 2014/23/EU, zie daartoe ook artikel 2a.53 jo. artikel 2.163e Aanbestedingswet 2012, moet worden uitgelegd:


73           In dat verband moet met betrekking tot de eerste van deze voorwaarden worden verduidelijkt dat er, anders dan de verwijzende rechter lijkt te oordelen, niet van kan worden uitgegaan dat de concessie een wijziging „behoeft” op de enkele grond dat de contractuele bepalingen ervan de situatie die voortvloeit uit onvoorzienbare omstandigheden niet dekken.

74           Zoals immers blijkt uit de eerste twee volzinnen van overweging 76 van richtlijn 2014/23, beoogt de flexibiliteit die artikel 43, lid 1, onder c), van deze richtlijn de aanbestedende diensten biedt, de exploitatie van de oorspronkelijke concessie en dus de correcte uitvoering van de daaruit voortvloeiende verplichtingen te waarborgen.

75           Om ervan uit te kunnen gaan dat een concessie een wijziging „behoeft” als gevolg van onvoorzienbare omstandigheden, moeten deze omstandigheden dus ook nog vereisen dat de oorspronkelijke concessie wordt aangepast om te waarborgen dat de correcte uitvoering van de daaruit voortvloeiende verplichtingen kan worden voortgezet.

76           Bovendien kan, zoals in punt 72 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, een wijziging van het voorwerp van de oorspronkelijke concessie wegens onvoorziene omstandigheden niet worden gerechtvaardigd op grond van artikel 43, lid 1, onder c), van richtlijn 2014/23 wanneer zij de algehele aard van deze concessie wijzigt. Zoals blijkt uit overweging76 van deze richtlijn, is dit met name het geval wanneer de uit te voeren werken of de te verrichten diensten worden vervangen door iets anders of wanneer het soort concessie fundamenteel wordt veranderd.

77           Hieruit volgt dat artikel 43, lid 1, onder c), van richtlijn 2014/23 een wijziging toestaat die betrekking heeft op de uitbreiding van het voorwerp van de oorspronkelijke concessie voor zover, ten eerste, deze concessie die wijziging wegens omstandigheden die bij de gunning ervan onvoorzienbaar waren „behoeft” om de correcte uitvoering van de uit die concessie voortvloeiende verplichtingen te waarborgen en, ten tweede, de werken of de diensten waarop deze uitbreiding betrekking heeft, gelet op hun omvang of hun specifieke kenmerken ten aanzien van de werken of diensten waarop diezelfde concessie betrekking heeft, de algehele aard van laatstgenoemde concessie niet veranderen.

Het is aan de verwijzende (Duitse) rechter om een en ander concreet na te gaan.

Ik ben benieuwd wat de concrete inhoud van de betreffende concessieovereenkomsten is.

Het lijkt me niet ondenkbaar, dat de aanleg, het onderhoud en de exploitatie en beschikbaarstelling van goed functionerende snellaadinfrastructuur in het belang van de weggebruikers van de Duitse federale autosnelwegen is, en daarmee ook tot een correcte uitvoering van zelfs een ‘jaren 90 overeenkomst’ behoort.

En qua algemene aard verschillen elektriciteit en bijvoorbeeld benzine als (een vorm van) ‘brandstof’ wellicht niet veel. 

zondag 20 april 2025

De inschrijver en de inschrijving

In het Europese aanbestedingsrecht wordt een onderscheid gemaakt tussen de inschrijver (‘ondernemer’) en de (zijn/haar) inschrijving.

Let op ‘er’ en ‘ing’.

Zie daartoe bijvoorbeeld artikel 56 lid 1 Richtlijn 2014/24/EU:


Opdrachten worden gegund op basis van criteria als vastgesteld overeenkomstig de artikelen 67 tot en met 69, mits de aanbestedende dienst er overeenkomstig de artikelen 59 tot en met 61 op heeft toegezien dat aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)            de inschrijving voldoet aan de eisen, voorwaarden en criteria als vermeld in de aankondiging van de opdracht of de uitnodiging tot bevestiging van belangstelling en in de aanbestedingsdocumenten, indien van toepassing met inachtneming van artikel 45; 

b)            de inschrijving is afkomstig van een inschrijver die niet is uitgesloten van deelname overeenkomstig artikel 57 en die voldoet aan de overeenkomstig artikel 58 door de aanbestedende dienst vastgestelde selectiecriteria en, in voorkomend geval, de niet-discriminerende regels en criteria als bedoeld in artikel 65. 

Aanbestedende diensten kunnen besluiten een opdracht niet te gunnen aan de inschrijver die de economisch meest voordelige inschrijving heeft ingediend, wanneer zij hebben vastgesteld dat de inschrijving niet voldoet aan de in artikel 18, lid 2, genoemde toepasselijke verplichtingen.

Voor de ‘inschrijver’ gelden, zie sub b voornoemd, ‘uitsluitingsgronden’ (artikel 57 Richtlijn 2014/24/EU) en ‘geschiktheidseisen’ (artikel 58 Richtlijn 2014/24/EU).

Bij een aanbestedingsprocedure met voorselectie kan daarnaast ook sprake zijn van ‘selectiecriteria’ (artikel 65 Richtlijn 2014/24/EU). Dan noemt men de ondernemer (een) ‘gegadigde’.

Zie daartoe ook artikel 2.86 lid 1 Aanbestedingswet 2012:


Een aanbestedende dienst sluit een gegadigde of inschrijver […] uit van deelneming aan een aanbestedingsprocedure.

 Artikel 2.87 lid 1 Aanbestedingswet 2012:


De aanbestedende dienst kan een inschrijver of gegadigde uitsluiten van deelneming aan een aanbestedingsprocedure op de volgende gronden: […]

 Artikel 2.90 lid 1 Aanbestedingswet 2012:

Een aanbestedende dienst kan, na gebruik van de onlinedatabank van certificaten e-Certis, geschiktheidseisen stellen aan gegadigden en inschrijvers.

 En artikel 2.100 Aanbestedingswet 2012:

Bij de toepassing van artikel 2.99, eerste lid, beperkt de aanbestedende dienst het aantal gegadigden op een objectieve en niet-discriminerende wijze, met behulp van in de aankondiging vermelde regels of selectiecriteria en weging.

Elke inschrijver (ondernemer) heeft zo zijn ‘kwaliteiten’.

Maar de ‘kwaliteit van (de) inschrijvers beoordelen’ heeft in het aanbestedingsrecht, zie hierboven, zijn eigen, bij wet beperkte, betekenis.

De ‘kwaliteit van een inschrijver beoordelen’ door middel van een ‘interview’, een ‘casus beoordelingssessie’ of een ‘presentatie’ is (dus) aanbestedingsrechtelijk niet de bedoeling.

Een ‘interview’, een ‘casus beoordelingssessie’ en een ‘presentatie’ zijn immers geen aanbestedingsrechtelijke ‘uitsluitingsgronden’, ‘geschiktheidseisen’ of ‘selectiecriteria’.

Met betrekking tot de (kwaliteit van de) ‘inschrijving’ zijn in het aanbestedingsrecht ‘gunningscriteria’ relevant.

Zie bijvoorbeeld artikel 67 lid 1 Richtlijn 2014/24/EU:


Onverminderd de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de prijs van bepaalde leveringen of de vergoeding van bepaalde diensten, baseren de aanbestedende diensten de gunning van overheidsopdrachten op de economisch meest voordelige inschrijving.

Artikel 2.114 lid 1 Aanbestedingswet 2012:


De aanbestedende dienst gunt een overheidsopdracht op grond van de naar het oordeel van de aanbestedende dienst economisch meest voordelige inschrijving.

En artikel 67 lid 4 Richtlijn 2014/24/EU:


Gunningscriteria mogen er niet toe leiden dat de aanbestedende dienst onbeperkte keuzevrijheid heeft. Zij waarborgen de mogelijkheid van daadwerkelijke mededinging en gaan vergezeld van specificaties aan de hand waarvan de door de inschrijvers verstrekte informatie daadwerkelijk kan worden getoetst om te beoordelen hoe goed de inschrijvingen aan de gunningscriteria voldoen. […]

Gunningscriteria moeten verband houden met het voorwerp van de opdracht. Zie bijvoorbeeld artikel 67 lid 2 Richtlijn 2014/24/EU:


De economisch meest voordelige inschrijving uit het oogpunt van de aanbestedende dienst wordt vastgesteld op basis van de prijs of de kosten, op basis van kosteneffectiviteit, zoals de levenscycluskosten, overeenkomstig artikel 68, waarbij onder meer de beste prijs-kwaliteitsverhouding in aanmerking kan worden genomen, te bepalen op basis van criteria, waaronder kwalitatieve, milieu- en/of sociale aspecten, die verband houden met het voorwerp van de betrokken opdracht. […]

Zie ook artikel 2.115 leden 1 en 2 Aanbestedingswet 2012.

Een interview is daarmee doorgaans geen zelfstandig gunningscriterium, ‘interview-opdrachten’ komen immers niet vaak voor, maar een middel om hetgeen door een inschrijver middels zijn inschrijving concreet is aangeboden, bijvoorbeeld een adviseur of een projectleider, te beoordelen.

Zie voor het onderscheid tussen de ‘inschrijver’ en de ‘inschrijving’ verder ook het bepaalde in artikel 2.26 Aanbestedingswet 2012:


De aanbestedende dienst die de openbare procedure toepast doorloopt de volgende stappen. De aanbestedende dienst:

[…]

b.            toetst of een inschrijver valt onder een door de aanbestedende dienst gestelde uitsluitingsgrond;

c.             toetst of een niet-uitgesloten inschrijver voldoet aan de door de aanbestedende dienst gestelde geschiktheidseisen;

d.            toetst of de inschrijvingen voldoen aan de door de aanbestedende dienst gestelde technische specificaties, eisen en normen;

e.            beoordeelt de geldige inschrijvingen aan de hand van het door de aanbestedende dienst gestelde gunningscriterium, bedoeld in artikel 2.114 en de nadere criteria, bedoeld in artikel 2.115;

[…]

Daaruit kan ook het volgende worden afgeleid.

Een ‘inschrijving’ kan in het voorkomend geval, als gevolg van de inhoud van de aanbestedingsstukken, ‘ongeldig’ zijn. Een, bijvoorbeeld niet uitgesloten en geschikte, ‘inschrijver’ heeft alsdan een ‘ongeldige inschrijving’ gedaan.

Een ‘ongeldige inschrijver’ zal (echter) niet snel aan de orde (kunnen) zijn. Het zou dan namelijk moeten gaan om een oprichtingsgebrek van een rechtspersoon. Dat komt niet vaak voor. Ongeldige natuurlijke personen (mensen) bestaan niet.

Een ‘inschrijver’ wordt in het voorkomend geval als gevolg van de uitsluitingsgronden in de aanbestedingsprocedure uitgesloten, of is als gevolg van de geschiktheidseisen in de aanbestedingsprocedure niet geschikt.

Bij uitgesloten en/of niet geschikte inschrijvers, en bij ongeldige inschrijvingen, is een beoordeling op grond van de gunningscriteria niet aan de orde.

Lees ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2022/01/een-zo-vergaande-stroomlijning-van-een.html

en

https://keesvandewater.blogspot.com/2019/08/de-ongeldigheid-van-de-inschrijving.html

en

https://keesvandewater.blogspot.com/2024/12/iemand-die-ai-aanzet-en-ondersteunt.html

  

woensdag 16 april 2025

Toepassing van een proportionaliteitstoets

Artikel 2.87 lid 1 sub h Aanbestedingswet 2012 luidt als volgt:


De aanbestedende dienst kan een inschrijver of gegadigde uitsluiten van deelneming aan een aanbestedingsprocedure op de volgende gronden:

[…]

h.            de inschrijver of gegadigde heeft zich in ernstige mate schuldig gemaakt aan valse verklaringen bij het verstrekken van de informatie die nodig is voor de controle op het ontbreken van gronden voor uitsluiting of het voldoen aan de geschiktheidseisen of heeft die informatie achtergehouden, dan wel was niet in staat de ondersteunende documenten, bedoeld in de artikelen 2.101 en 2.102, over te leggen

Daartoe is ook lid 2 sub e van dat artikel relevant:


De aanbestedende dienst betrekt bij de toepassing van:

[…]

e.            het eerste lid, onderdeel h, uitsluitend situaties waarin valse verklaringen zijn verstrekt, informatie is achtergehouden of waarin ondersteunende documenten niet zijn overgelegd die zich in de drie jaar voorafgaand aan het tijdstip van indienen van het verzoek tot deelneming of de inschrijving hebben voorgedaan

Rechtbank Overijssel 8 april 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:2152 lijkt te volharden in een onjuist standpunt:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2025:2152


5.16.       Nu Gebo desondanks bij haar inschrijving in deze aanbesteding heeft verklaard dat de uitsluitingsgrond valse verklaring niet op haar van toepassing is, heeft zij zich in ernstige mate schuldig gemaakt aan het afgeven van een valse verklaring in de zin van artikel 2:87 lid 1 sub h van de Aw 2012. Daarvoor is overigens niet van belang of deze valse verklaring opzettelijk is gedaan. Deze kan ook door ernstige nalatigheid ontstaan (HvJ EU 4 mei 2017, C-387/14, ECLI:EU:C:2017:338, Esaprojekt-arrest).

[…]

5.22.       Hoewel Landstede Gebo de gelegenheid heeft gegeven om haar betrouwbaarheid aan te tonen, had Landstede dat in de gegeven omstandigheden niet mogen en/of moeten doen. Wegens het door Gebo in strijd met de waarheid verklaren dat de uitsluitingsgrond valse verklaring niet op haar van toepassing is, is voor toepassing van een proportionaliteitstoets (reeds) om die reden geen plaats. Een beoordeling van de stellingen die partijen hebben ingenomen over de motivering van Landstede over de betrouwbaarheid van Gebo gelet op de eerdere valse verklaring, kan dan ook achterwege blijven.

Thans bepaalt artikel 2.87a lid 1 Aanbestedingswet 2012 immers (ook):


De aanbestedende dienst stelt een gegadigde of inschrijver waarop een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 2.86, eerste of derde lid, of artikel 2.87 van toepassing is, in de gelegenheid te bewijzen dat hij voldoende maatregelen heeft genomen om zijn betrouwbaarheid aan te tonen. Indien de aanbestedende dienst dat bewijs toereikend acht, wordt de betrokken gegadigde of inschrijver niet uitgesloten.

Geen van de uitsluitingsgronden genoemd (‘als bedoeld’) in artikel 2.87 Aanbestedingswet 2012 wordt (aldus) uitgezonderd van de (toepassing van de) ‘proportionaliteitstoets’ volgens artikel 2.87a lid 1 Aanbestedingswet 2012.

Lees in verband met het ‘volharden’ voornoemd, het einde van deze Blog:

https://keesvandewater.blogspot.com/2023/05/het-achterhouden-van-informatie-en-de.html 

zaterdag 5 april 2025

(Plannings)optimalisaties

Voor je het weet, wordt de RAW-raamovereenkomst gekaapt door het Nederlandse aanbestedingsrecht.

En is de RAW-raamovereenkomst, naast een ‘prijslijst’, (nog) slechts een procedurele aangelegenheid.

Hoewel ik aanbestedingsrecht heel erg leuk vind, lijkt me dat geen goede ontwikkeling.

Bij de aanbesteding van de ‘RAW-Raamovereenkomst Groot Onderhoud Verhardingen 2024-2027 provincie Limburg’ is, na inschrijving, artikel 01.01.07.01 Standaard RAW Bepalingen 2020 relevant:


“De ontleding van de inschrijvingssom, ingediend door de inschrijver die voor het sluiten van de raamovereenkomst in aanmerking lijkt te komen, zal voorafgaand aan de bekendmaking van de gunningsbeslissing […] door de aanbesteder worden beoordeeld op het voldoen aan het bepaalde in artikel 01.01.06.”

En dus onder meer ook artikel 01.01.06.02 Standaard RAW Bepalingen 2020, dat deels als volgt luidt:


“In elke op te geven prijs per eenheid moeten alle kosten zijn begrepen die voor het tot stand brengen van de resultaatverplichting moeten worden gemaakt, met inbegrip van de tot die resultaatsverplichting behorende (gebundelde) bestekspost(en), doch met uitzondering van de in lid 03 van dit artikel bedoelde kosten […].”

En dus niet het ‘Sopra-arrest’ (HvJEU 11 mei 2023 in zaak C-101/22 P) volgens Rechtbank Limburg 27 februari 2025, ECLI:NL:RBLIM:2025:1877:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBLIM:2025:1877


5.12.       Vooropgesteld zij dat het aan de aanbestedende dienst is om, indien een inschrijver die onderbouwd twijfel heeft over een abnormaal lijkende inschrijving van de winnende inschrijver, hiernaar - binnen de grenzen van het Sopra-arrest -onderzoek te doen. Dit onderzoek heeft de provincie uitgevoerd. Als uitgangspunt heeft dan te gelden dat, nu een aanbestedende dienst zowel de drijfveer als het vermogen heeft om haar eigen belang bij het voorkomen van irreële of manipulatieve inschrijvingen effectief te onderzoeken, erop moet worden vertrouwd dat bij het ontbreken van aanwijzingen voor het tegendeel deze vaststelling door de provincie deugdelijk is.

5.13.       In dit verband - het al dan niet ontbreken van aanwijzingen voor het tegendeel - overweegt de voorzieningenrechter dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het door de provincie uitgevoerde onderzoek. Weliswaar moet worden erkend dat de eenheidsprijzen Kwaliteitsborging van KWS aanzienlijk lager zijn dan die van [eiseres] , maar kwalificeert de inschrijving van KWS niet als een abnormaal lage inschrijving, en evenmin als een manipulatieve, irreële, niet-besteksconforme inschrijving. Immers, niet gebleken is dat KWS de inschrijving niet waar kan maken. Ook niet nadat de provincie op haar verzoek een schriftelijke gedetailleerde opbouw per eenheidsprijs en een antwoord op door haar gestelde vragen van KWS had ontvangen, waarna op 10 december 2024 nog een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de provincie en KWS waarin werd ingegaan op de prijsopbouw en het proces van uitvoering van de kwaliteitsborging, met specifieke aandacht voor de inzet van een onafhankelijk geaccrediteerd onderzoeksbureau zoals geëist in de raamovereenkomst. Door KWS is, op verzoek van de provincie, ten slotte op 4 februari 2025 nog de offerte van KIWA KOAC van 28 september 2024 aan de provincie ter beschikking gesteld.

5.14.       In het licht van dit gemotiveerde verweer had het op de weg van [eiseres] gelegen daar méér tegenover te stellen en aannemelijk te maken dat de inschrijving van KWS niet reëel kan zijn, dan wel onder de kostprijs heeft plaatsgevonden, maar [eiseres] heeft dit onvoldoende voor het voetlicht weten te brengen. Dit spreekt temeer, nu in verband met de door KWS gestelde kostenreductie als gevolg van de hiervoor besproken efficiencyslag de provincie er gemotiveerd op heeft gewezen dat, wat betreft de relevantie van de door [eiseres] in het geding gebrachte verklaring van Normec, zulks ter ontzenuwing van de stelling van de provincie en KWS dat er nog ruimte is voor een efficiencyslag, Normec een concurrent is van KIWA KOAC en de werkwijze bij de verschillende onderzoeksbureaus bovendien onderling kan verschillen. De onderlinge goede samenwerking in haar algemeenheid, en de onderlinge goede samenwerking tussen KWS (als hoofdaannemer) en KIWA KOAC (als onderaannemer), kan een (aanzienlijke) kostenreductie opleveren door het combineren van werkzaamheden en het optimaliseren van de planning. Dit wordt ook bevestigd door KIWA KOAC in haar verklaring van 23 januari 2025. Ook KWS heeft gemotiveerd gesteld dat een (aanzienlijke) kostenreductie kan worden bewerkstelligd, zoals hiervoor reeds gezegd bij de weergave van haar standpunt, en heeft dit geïllustreerd met twee concrete voorbeelden, waarbij voor ogen moet worden gehouden dat haar motiveringsplicht hierdoor wordt begrensd dat geen bedrijfsvertrouwelijke gegevens wordt verstrekt. Hieruit blijkt dat KWS door een efficiënte inrichting van het werk (plannings)optimalisaties kan doorvoeren, waardoor zij - in het licht van de door KWS gegeven twee voorbeelden - meer stroefheidsmetingen op één dag en meer zaagsnedes per dagdeel kan uitvoeren, hetgeen leidt tot een hogere productie en lagere kosten van de in te zetten medewerkers van KIWA KOAC.

De burgerlijke rechter is lijdelijk, maar de beoordeling door de aanbestedende dienst moet plaats vinden volgens het bepaalde in artikel 01.01.07.01 Standaard RAW Bepalingen 2020.

En of er ‘door een efficiënte inrichting van het werk (plannings)optimalisaties’ kunnen worden doorgevoerd is een louter toekomstige aangelegenheid, want hangt altijd af van de concrete inhoud en (fysieke omgevings-) feitelijkheid van de latere, op de RAW-raamovereenkomst gebaseerde, deelopdrachten en de (pas) daarin vastgelegde werken.

Maar ja, het is ook, helaas, geen gemeengoed in de praktijk, dat de aanbestedende dienst vooraf een goed inzicht heeft in de concrete deelopdrachten ('werken') van de RAW-raamovereenkomst, waardoor er overigens ook niet rechtmatig geraamd en gehandeld kan worden volgens het bepaalde in artikel 2.15 lid 3 Aanbestedingswet 2012.

Lees ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2023/10/rechtmatig-niks-doen.html

En terzijde, bij een RAW-bestek:

https://keesvandewater.blogspot.com/2020/09/sinterklaas-en-superman.html